22
Dieda keerde half mei naar het Huis in het Woud terug, iets meer dan vier jaar nadat ze in Eriu in ballingschap was gegaan. Bij uitzondering scheen de zon, en Eilan ontving haar in de tuin, in de hoop dat de wat informelere omgeving hun ontmoeting zou vergemakkelijken. Desondanks had ze Caillean gevraagd om erbij te blijven. Ze ging wat rechter zitten, zodat haar sluier over haar schouders omlaaggleed, toen Dieda de poort door kwam en Caillean zich naar haar toe haastte om haar te begroeten.
'Dieda, kind, wat ben ik blij je te zien. Het is al zo lang geleden Ze omarmden elkaar op ceremoniële wijze, wang aan wang.
Dieda droeg een loshangend gewaad van wit linnen in Ierse stijl, rijk geborduurd, met daaroverheen een hemelsblauwe, met gouden franje omzoomde bardenmantel die bevestigd was met een gouden speld. Haar haar, met een geborduurde band eromheen, viel in krulletjes omlaag, maar ondanks haar feestelijke kledij was haar manier van doen gespannen.
'Ach, ik was al vergeten hoe vredig het hier is -' zei Dieda, terwijl ze om zich heen keek naar de glanzend groene mintbedden en de zilverkleurige lavendelblaadjes, waar de bijen tussen de paarse bloempjes zoemden.
'Ik vrees datje ons na al die koningen en prinsen van Eriu nogal saai zult vinden.' Eilan hervond haar stem.
'Het is zonder meer een prachtig land, en ze hebben er grote waardering voor zangers en dichters en alle soorten muzikanten, maar na een tijdje begint een mens haar eigen land te missen.'
'Maar in je stem klinkt wel de zangerige tongval van Eriu door, kind,' merkte Caillean op. 'Het is goed om die muziek weer te horen!'
Nu zal ongetwijfeld niemand die haar hoort spreken ons nog door elkaar halen, dacht Eilan. Het was niet alleen een kwestie van accent, maar ook van welluidendheid en timbre. Dieda had altijd al een prettige stem gehad, maar nu gebruikte ze die als een goedgestemd instrument. Zelfs boze woorden die met zo'n fraaie stem gezegd werden, zouden makkelijker vergeven kunnen worden.
'Ik heb ruimschoots de tijd gehad om die aan te leren,' zei Dieda.
Haar blikken dwaalden naar Eilan. 'Het lijkt wel of ik mijn halve leven weg ben geweest.'
Eilan knikte. Zelf had ze het gevoel dat ze honderd jaar ouder was dan het meisje dat Lhiannon vijf jaar geleden tot haar opvolgster had gekozen. Maar Dieda had een pruilend trekje om haar mond. Koesterde ze nog steeds een wrok omdat ze was weggestuurd?
'Het is zo lang geleden dat we er een zestal nieuwe meisjes bij hebben. Een veelbelovend groepje - ik denk dat de meesten uiteindelijk wel de geloften zullen afleggen.'
Dieda keek haar aan. 'En wat had je voor mij in gedachten?'
'Dat je die meisjes zoveel mogelijk bijbrengt van de vaardigheden die jij hebt geleerd!' Eilan boog zich naar voren. 'Ik bedoel niet alleen hymnen om onze rituelen te verfraaien, maar ook de oude kennis, de tradities van goden en helden!'
'Dat zal de priesters niet bevallen.'
'Die hebben daar niets over te vertellen,' zei Eilan. Dieda zette grote ogen op. 'Tegenwoordig huren de stamhoofden voor hun zonen Latijnse leraren in die hun Vergilius leren citeren en Italiaanse wijnen leren waarderen. Ze doen hun best onze mannen in Romeinen te veranderen, maar wat de vrouwen doen interesseert hun niet. Vernemeton zou wel eens de laatste wijkplaats voor de oude wijsheid van ons volk kunnen zijn, en dat zou ik graag zo willen houden.'
'De dingen zijn wél veranderd sinds mijn vertrek.' Voor het eerst glimlachte Dieda. Toen richtten haar ogen zich op iets achter Eilan, en haar gezichtsuitdrukking werd anders.
Gawen rende op hen af met zijn kindermeisje in zijn kielzog. Eilans handen wikkelden zich strak in de plooien van haar sluier toen ze vocht tegen de aandrang hem in haar armen te nemen.
'Maanvrouwe! Maanvrouwe!' riep hij; toen bleef hij staan en keek op naar Dieda's gezicht. 'U bent de Maanvrouwe niet!' zei hij afkeurend.
'Nu niet meer,' zei Dieda met een vreemd lachje.
'Deze dame is onze verwante Dieda,' zei Eilan met een strakke mond. 'Ze zingt net zo mooi als een vogel.'
Even keek de jongen met gefronst voorhoofd van de een naar de ander. Zijn ogen hadden dezelfde veranderlijke, nootbruine kleur als die van Eilan, maar zijn haar was donker en krullend als dat van zijn vader, en als man zou hij net zo'n breed voorhoofd hebben.
'Het spijt me, vrouwe,' zei Lia ademloos toen ze hem inhaalde en zijn hand greep. 'Hij is me ontsnapt!'
Gawens onderlip begon te trillen, en Eilan, die de symptomen herkende, beduidde het kindermeisje dat ze hem met rust moest laten. We zullen hem wel verwend hebben, dacht ze, maar hij is nog zo klein, en ik zal hem al zo gauw verliezen!
'Wilde je mij zien, hartje?' vroeg ze zachtjes. 'Ik kan nu niet met je spelen, maar als je met zonsondergang bij me komt gaan we naar de Sacrale Poel om de zalm te voeren. Vind je dat leuk?'
Gawen knikte plechtig. Ze stak een hand uit en raakte zijn wang aan, en haar adem stokte toen hij grijnsde en ineens dat kuiltje verscheen. En toen, even snel als hij gekomen was, schoot hij weer op zijn kindermeisje af en liet zich door haar meenemen. Toen hij weg was leek het donkerder te worden.
'Dat is het kind?' zei Dieda in de stilte na hun vertrek. Toen Eilan knikte laaide de woede op in haar blauwe ogen. 'Je bent gek dat je hem hier houdt! Als ze erachter komen zijn we allemaal verloren! Heb ik soms vier jaar in ballingschap doorgebracht om jou ook nog de geneugten van het moederschap te laten smaken, naast de eer die je als Hogepriesteres al bewezen wordt?'
'Hij weet niet dat ik zijn moeder ben,' fluisterde Eilan met hortende stem.
'Maar je kunt hem zien! Ze hebben hem niet gedood, en jou ook niet. Dat heb je aan mij te danken, heilige Maanvrouwe van Vernemeton!'
Dieda begon heen en weer te lopen, trillend als een van haar eigen harpsnaren.
'Een beetje barmhartigheid, Dieda,' zei Caillean streng. 'De jongen wordt over een jaar of twee in een pleeggezin ondergebracht, en niemand weet ervan.'
'Van wie denken ze dan dat hij is?' siste Dieda over haar schouder. 'Het kind van die arme Mairi, of misschien het mijne?' Ze kon het antwoord van hun gezichten aflezen. 'Zo. Dus nu ik jouw ballingschap achter me heb mag ik ook nog eens jouw schande dragen. Welnu, aan dat gerucht komt misschien een eind zodra ze mij met de jongen zien. Want ik waarschuw je, ik hou absoluut niet van kinderen!'
'Maar je blijft, en je zwijgt erover?' vroeg Caillean botweg.
'Ja,' zei Dieda na een poosje, 'want ik geloof in het werk dat jullie hier doen. Maar Eilan, luister naar mijn woorden; ik heb dit al eerder tegen je gezegd toen ik met die persoonsverwisseling instemde - als je ooit ons volk verraadt, wees dan op je hoede, want dan zal ik je ondergang zijn!'
Met zonsondergang stond de nieuwe maan al hoog aan de hemel en ze gaf het glinsterende water van de Sacrale Poel een zilveren gloed. De zalm was gekomen toen hij geroepen werd en had de hem aangeboden koek bijna uit Gawens hand gegeten. Eilan wachtte tot ze zijn gebabbel in de avondstilte kon horen wegsterven; toen trok ze haar sluier voor haar gezicht en sloeg het pad in naar het heiligdom dat was opgericht rond de bron die de poel van water voorzag.
Haar maagden beschouwden het als een grote deugd dat hun Hogepriesteres op haar beurt de mensen die in het Huis in het Woud om raad kwamen vragen, haar diensten verleende. En vaak genoeg was dat het enige wat Eilan deed: welwillend luisteren naar degenen die in de put zaten, of hen die met tastbaarder problemen te kampen hadden naar een van de spreukenspreeksters of kruidkundigen doorverwijzen.
Maar sinds ze gehoord had dat Cynric een opstand wilde ontketenen beklom ze dit pad niet zonder vrees en beven, omdat ze opzag tegen de avonden waarop de man die wachtte over raven en rebellie fluisterde.
Het was koel in het heiligdom; Eilan trok haar mantel dichter om zich heen en liet zich door het gemurmel van stromend water tot rust brengen. Het water sijpelde uit een spleet in de rots, met daarboven een nis met een loden beeldje van de Vrouwe erin, en klaterde in het gootje dat naar het drinkfonteintje en de Sacrale Poel leidde.
Bron des levens... bad ze, terwijl ze zich vooroverboog om met haar hand wat van het ijskoude water op te scheppen en daarmee haar lippen en voorhoofd te bevochtigen. Heilig water dat eeuwig omhoogwelt, vervul mij met uw serene rust. Toen stak ze de lamp onder het beeldje aan en ging zitten wachten.
De maan stond hoog aan de hemel toen ze hoorde hoe de slepende voetstappen van iemand die of ziek of uitgeput was, over het pad omhoogzwoegden. Haar keel werd dichtgeknepen toen de donkere gedaante opdook in de deuropening. Het was een man, gehuld in grof linnen dat aan de eerste de beste boer had kunnen toebehoren, maar de broek onder de mantel zat vol oude bloedvlekken. Toen hij haar zag loosde hij iets van zijn spanning in een diepe zucht.
'Rust uit, drink, ontvang de vrede van de Vrouwe...' mompelde ze. Hij liet zich op zijn knieën zinken en schepte water op uit het gootje. Hij deed zichtbaar zijn best zich te beheersen.
'Ik heb gevochten... de raven vlogen over het slagveld,' fluisterde hij en keek naar haar op.
'Raven vliegen ook met middernacht,' antwoordde ze. 'Wat hebt u mij te zeggen?'
'De opstand... was voor midzomer gepland. De roodmantels hebben het op een of andere manier ontdekt, we werden aangevallen -' Hij streek met zijn hand over zijn ogen. 'Twee nachten geleden.'
'Waar is Cynric?' vroeg ze zacht en snel. Was haar pleegbroer nog in het land der levenden? 'Wat wil hij dat wij hier doen?'
De man haalde zonder hoop zijn schouders op. 'Cynric? Waarschijnlijk op de vlucht. Misschien dat er nog meer zoals ik komen, op zoek naar een plek om hun wonden te likken.'
Eilan knikte. 'Achter onze keuken loopt een pad het woud in. Dat voert naar een hut die onze vrouwen soms gebruiken om te mediteren. Ga nu. U kunt daar slapen, en iemand zal u eten brengen.' Hij liet zijn schouders hangen, en ze vroeg zich af of hij de kracht zou hebben om zover te komen.
'Gezegend de Vrouwe,' mompelde hij, 'en gezegend ook u, omdat u mij geholpen hebt.' Hij hees zich overeind, groette het beeldje en toen, geluidlozer dan ze voor mogelijk had gehouden, was hij verdwenen.
Maar toen hij weg was bleef Eilan nog lange tijd zitten, luisterend naar het kabbelende water en kijkend naar het hypnotiserende geflakker van het lamplicht op de muur.
Godin, bad ze, ontferm u over alle vluchtelingen, ontferm u over ons allen! Over een maand is het Midzomer; Ardanos zal willen dat ik de mensen beveel deze laatste klap te aanvaarden, en mijn vader zal willen dat ze in opstand komen en de Raven wreken met bloed en vuur. Wat moet ik hun zeggen? Hoe kunnen we dit land vrede schenken?
Ze wachtte lange tijd, voor haar gevoel. Maar het enige waar ze uitzicht op had was het water dat continu uit de rots opwelde en langs de heuvel omlaagstroomde.
Gaius zat in zijn onderkomen in het fort bij Colonia Agrippensis te schrijven en naar de regen te luisteren. Germania Inferior zou waarschijnlijk niet echt natter zijn dan Brittannia, maar het was een regenachtig voorjaar. Soms leek het alsof de twee jaar dat hij nu weg was, eerst in de gebieden ten noordwesten van Italia en nu hier, waar de Rijnbergen ophielden en de rivier door vlakke moerassen naar de noordelijke zee begon te meanderen, niet meer dan twee weken waren geweest. Maar vandaag had hij een gevoel alsof hij al eeuwen van huis was.
Hij doopte zijn ganzenveer in de inktpot en begon de letters van de volgende zin in zijn brief aan Licinius te vormen. Twee jaar van regelmatig brieven schrijven, peinsde hij wrang, hadden van hem een bijna even vlot schrijver gemaakt als de slaaf die zijn secretaris was; aanvankelijk was het moeilijk gegaan, maar inmiddels was hij de waarde van een privécorrespondentie gaan inzien.
'... de laatsten van de legionairs die een jaar geleden onder aanvoering van Sa-turninus in opstand kwamen, zijn veroordeeld en voor het merendeel van elkaar gescheiden en bij andere legioenen ingelijfd,' schreef hij zorgvuldig. 'Het nieuwe bevel van de keizer dat er maar één legioen per kamp mag zijn veroorzaakt enig ongemak en bezorgt de bouwmeesters nogal wat werk. Ik weet niet of het samenzweringen zal tegengaan, maar het kan een goede zaak zijn om onze strijdkrachten wat gelijkmatiger langs de grens te verspreiden. Is het bevel in Brittannia al ten uitvoer gebracht?'
Even pauzeerde hij, luisterend naar de regelmatige tred van met spijkers beslagen sandalen op steen: de wacht ging voorbij. Toen boog hij zich weer over zijn bezigheid.
'Het gerucht gaat hier dat de Marcomanni en Quadi zich weer roeren, en dat Domitianus zijn veldtocht in Dacia moet onderbreken om zich aan hen te wijden. Mijn advies zou zijn, zo mogelijk een bondgenootschap met koning Decebalus aan te gaan en de Daciërs te gebruiken om met de Marcomanni af te rekenen. Maar de keizer heeft mij nog niet tot zijn selecte gezelschap van raadgevers toegelaten, dus wie zal zeggen wat hij doet?'
Hij glimlachte, in de wetenschap dat Licinius de grap zou waarderen. Hij had meer dan eens in aanwezigheid van de keizer vertoefd voordat hij van het Tweede Legioen in Dacia als cavaleriecommandant naar Germania overgeplaatst was, maar hij betwijfelde ernstig of Domitianus zich van zijn bestaan bewust was.
'De oefeningen met mijn cavalerievleugel verlopen naar wens. De hier gestationeerde Brigantes zijn onbevreesde ruiters, en heel blij dat ze een bevelhebber hebben die hen in hun eigen taal kan toespreken. De arme stakkers hebben vast net zo veel heimwee als ik. Groet Julia en de kinderen van me. Cel-la moet nu al een tamelijk grote meid zijn, en het is nauwelijks te geloven dat de kleine Secunda al ruim een jaar is.
Ik denk aan Brittannia als aan een vredig toevluchtsoord, vergeleken met de Germaanse grens,' vervolgde hij, 'maar dat zal wel een illusie zijn. Ik hoorde toevallig een van de nieuwe mannen onder mijn bevel over raven spreken, en plotseling vroeg ik me af hoe het zou zijn met dat geheime genootschap waarover we jaren geleden altijd van alles hoorden...'
Nogmaals pauzeerde hij, en hij zei bij zichzelf dat de ongerustheid die hem ineens had aangegrepen alleen maar van de regen kwam. Maar voor hij zich weer aan zijn schrijverij kon wijden klopte er iemand op zijn deur met de boodschap dat de legaat hem wilde spreken. Hij sloeg zijn mantel om en verliet zijn vertrekken, terwijl hij zich afvroeg wat er aan de hand zou kunnen zijn.
'Nieuwe orders, tribuun,' zei zijn bevelhebber. 'En ik moet zeggen dat het me spijt om je hier kwijt te raken, want je deed het hier goed -'
'Wordt de vleugel overgeplaatst?' Lichtelijk verward staarde Gaius hem aan, want dat soort verplaatsingen werd doorgaans voorafgegaan door een golf van geruchten in het hele legerkamp.
'Alleen jij, jongen; des te spijtiger dus. Je wordt overgeplaatst naar de gouvernementele staf in Brittannia. Er schijnen daar ter plaatse wat rellen te zijn, en ze hebben een man met jouw specifieke achtergrond nodig.'
De Raven... dacht Gaius, en het gezicht van Cynric zoals hij dat voor het laatst gezien had, door haat verduisterd, kwam hem voor de geest. Ik zal voortaan wat meer aandacht aan mijn voorgevoelens besteden.
Hij begreep dat Licinius achter deze oproep zat. Als een van de vele officieren langs de grens, had hij wel heel veel geluk moeten hebben om de aandacht op zich te vestigen van iemand die hem als begunstiger wat te bieden had. Maar als hij een opstand zou kunnen voorkomen...
Licinius feliciteerde zichzelf er vast mee dat hij voor zijn schoonzoon een manier had gevonden om zijn plicht te vervullen en tegelijkertijd zijn carrière te bevorderen. Alleen Gaius zelf wist en betreurde dat hij daarvoor een man te gronde zou moeten richten die zijn vriend was geweest. Hij gaf zijn bevelhebber een beleefd antwoord zonder veel oor voor diens reactie te hebben, en liep terug naar zijn vertrekken om zijn uitrusting te pakken.
Terwijl op de nadering van Midzomer de dagen rijpten deden geruchten over het lot van de opstand der Raven de ronde door het land. Eilan had gehoopt dat de gouverneur als reactie op de opstand alle openbare samenkomsten zou verbieden, maar de officiële beleidslijn leek te zijn dat men ondersteuning door het volk wilde ontmoedigen door te ontkennen dat er iets mis was. Wel vernam Eilan van de vluchtelingen dat Cynric zijn vrienden in het noorden weer had opgezocht en uit de overlevenden van Mons Graupius een strijdmacht had gerekruteerd, die werd aangevoerd door leden van de Raven. Dat was simpel genoeg, want de Romeinen hadden zich domweg teruggetrokken uit de woestenij die ze hadden geschapen, waardoor de mensen nog slechts op hun haat konden teren.
Maar vervolgens had Cynric een poging tot opstand gedaan in Brigantia, waar het oproer van Venutius destijds met harde hand neergeslagen was, maar waar vervolgens was gepoogd het gebied weer welvarend te maken. Waarschijnlijk waren ze verraden door een van de mannen van de Brigantes, dacht Eilan. Of, en daarbij dacht ze aan Cartimandua, misschien door een van hun vrouwen, die tot de slotsom was gekomen dat een beperkte welvaart in ketenen te verkiezen was boven het zwaard van de Romeinen.
Alleen of getweeën bereikten de Raven het zuiden, diep treurig of dof van wanhoop. Ze werden door Eilans betrouwbaarste vrouwen verpleegd, van nieuwe namen en kleren voorzien en weer heengezonden. Ze vertelden haar dat Cynric zich nog steeds in het noorden bevond met wat mannen die onverlet gebleven waren, en op wie een speciaal detachement van de legioenen nu jacht maakte. De Caledoniërs waren in hun heuvels ondergedoken, maar de Raven waren clanloos en hadden geen huis om naar toe te vluchten als ze niet meer vechten konden.
Degenen die naar het Huis in het Woud kwamen waren niet ouder dan Cynric, maar de ontberingen hadden oude mannen van hen gemaakt. Eilan zag hen aan met pijn in het hart, want net als bij Gawen verrieden de gezichten van sommigen duidelijk hun Romeinse afkomst. In haar visioen had ze gezien dat het nodig was dat het bloed van Rome en de stammen zich vermengde. Maar de Merlijn had niet gezegd of dat op vriendschappelijke wijze zou gebeuren, of doordat mannen van generatie op generatie hun zaad zaaiden en stierven, en treurende vrouwen achterlieten om door te gaan met leven.
Ardanos en Lhiannon, die zich de verkrachting van Mona herinnerden, hadden een aanpassingsbeleid verkozen als het geringste van de twee kwaden; haar vader en Cynric achtten de dood kennelijk verkieslijker dan slavernij. Als Eilan naar de opgroeiende Gawen keek wist ze alleen maar dat ze haar kind zou beschermen.
En zo lengden de dagen, totdat ten slotte Midzomer aanbrak en de priesteressen van het Huis in het Woud zich naar de Heuvel der Maagden begaven om het ritueel uit te voeren.
Zelfs vanaf de toegangsweg kon Eilan de gloed van de grote vreugdevuren boven op de heuvel zien, en de vurige bogen die de toortsen door de donkere hemel beschreven. De trommen bonsden aanhoudend en zwaar; het ritme zwol aan tot donderslagen toen de jonge mannen van het platteland erom wedijverden wie zijn toorts het hoogste op kon gooien. Koningen en legers kwamen en gingen, maar de ware strijd - de enige die er werkelijk toe deed, dacht Eilan soms -was de strijd die de mensen elk jaar opnieuw uitvochten om hun velden te beschermen en het jonge gewas te laten groeien.
In de verte kon ze het vee, dat al was beschermd toen het tussen de sacrale vuren doorgedreven was, horen loeien; ze snoof de rook van hout, de geur van gebraden vlees en het scherpe aroma van de kruiden - bijvoet en hypericum - in haar krans op.
'O, kijk eens,' zei Senara naast haar. 'Kijk eens hoe hoog ze die toortsen opgooien, net vallende sterren!'
'Mogen de gewassen even hoog opschieten als de toortsen omhoogstijgen!' was Cailleans respons.
Ze hadden een bank gebracht waarop Eilan kon zitten tot het tijd was voor de rite van het Orakel; dankbaar nestelde ze zich erop en liet de gemompelde conversatie van de andere vrouwen langs zich heen kabbelen. Niet alleen de gewassen groeiden, dacht ze terwijl ze naar Senara's commentaar luisterde. De bange achtjarige die vijf jaar geleden aan haar zorgen was toevertrouwd, werd een rank meisje wier lange benen en amberkleurige haar een belofte van schoonheid inhielden.
Op de heuvel zwol het tromgeroffel nog een laatste maal aan, en toen leken de vuren te exploderen toen jongens brandende stukken hout uit de vlammen gristen en er alle kanten mee oprenden om hun beschermende zonnekracht naar de velden te brengen. Het tromgeroffel werd een hypnotiserende hartslag, en Eilan voelde de welbekende opwinding van de naderende trance.
Nu duurt het niet lang meer, dacht ze, en dan, waartoe deze nacht ook leiden moge, is het gebeurd. Voor het eerst in jaren had ze kruiden door de drank gemengd die een zo diep mogelijke trance teweegbrachten, uit vrees dat haar angsten de komst van de Godin zouden belemmeren. Ze wist dat ook Ardanos zich zorgen maakte, al was dat aan zijn gezicht niet te zien. Hij leek wel een beeldhouwwerk, dacht ze, een omhulsel waarbinnen de geest steeds rustelozer flakkerde, en ze had gezien hoezeer hij de steun van zijn houten staf nodig had. Op een dag, misschien binnenkort al, zou hij er niet meer zijn. Er waren tijden geweest dat ze hem had gehaat, maar de laatste jaren was er een onuitgesproken verstandhouding tussen hen gegroeid. En het viel niet te voorspellen wie hem zou opvolgen.
Maar die vrees kon ze altijd nog onder ogen zien als deze nacht voorbij was. De processie zette zich in beweging. Eilan liet zich door Caillean overeind helpen en begon de heuvel te beklimmen.
De druïden zongen; hun lied pulseerde door de warme lucht.
'Nu komt de heilige priesteres,
sacrale kruiden in haar kroon,
de gouden sikkel in haar hand...'
Zelfs na vijf jaar was daar nog altijd dat ogenblik van verrassing toen Eilan de eerste golf van verwachting door de verzamelde menigte voelde gaan. En de onpasselijkheid en de draaierig makende duizeligheid toen de verdovende kruiden op haar begonnen in te werken was ze in ieder geval vergeten. Ze onderdrukte een vlaag van paniek toen de wereld om haar heen begon te tollen. Ze had erom gevraagd, uit vroomheid of lafheid, dat wist ze niet zeker, maar ditmaal wilde ze dat de wereld zou verdwijnen.
Vrouwe des Levens, aan U vertrouw ik mijn geest toe. Moeder, ontferm U over al uw kinderen!
Door haar jarenlange training had ze de ademhalings- en concentratietechnieken die de geest van het lichaam loskoppelden volledig onder de knie. De kruiden in de drank stimuleerden dat proces, alsof haar hoofd verbrijzeld was als een kapotte schaal, zodat het Andere in haar kon overvloeien en haar bewustzijn meevoeren als stromend water een boomblad.
Eilan merkte dat ze door de priesteressen in de stoel geholpen werd en had het verontrustende gevoel dat ze viel, al wist ze dat ze werd opgetild. Haar geest bungelde tussen hemel en aarde; een klein schokje toen ze de stoel boven op de aarden terp zetten, en toen was ze los.
Ze zweefde in een gouden nevel, en een tijdlang had ze er genoeg aan om eenvoudigweg te genieten van het gevoel dat ze veilig en beschermd was op een plaats waar ze thuishoorde. Terwijl ze zo op die zekerheid dreef leken de angsten die ze ontstegen was iets kortstondigs, bijna absurds. Maar het zilveren koord dat haar nog aan haar lichaam bond voorkwam dat ze volledig losraakte, en al spoedig werd de nevel langzaam maar zeker zo dun dat ze kon zien en horen.
Ze keek neer op het hoopje blauwe gewaden in de hoge zetel en wist dat het haar lichaam was, flauw verlicht door de gloeiende sintels van de grote vreugdevuren aan weerszijden. De priesters en priesteressen vormden een cirkel met daarachter het volk, fletse gewaden aan de ene en donkere aan de andere kant, twee grote bogen van licht en schaduw. De heuvel zag zwart van de feestgangers; vurige stipjes fonkelden in de kraampjes en tenten van het kampement dat daaromheen uit de grond was opgeschoten. Daarachter strekte zich de lappendeken van velden en bossen uit, waarin bleekglanzende paden het geboomte doorsneden. Zonder nieuwsgierigheid nam ze in een gedeelte van de menigte een kolkende beroering waar, en verder weg een wat regelmatiger beweging langs de weg uit Deva, en de glinstering van metaal dat het licht van de ondergaande maan opving.
De druïden riepen nu de Godin aan en vervlochten alle onsamenhangende fantasieën van het volk tot één machtig beeld, dat tegelijkertijd evenveel variatie vertoonde als er mensen waren die hun roep herhaalden. Eilan zag de machten die ze bezworen als een kolk van veelkleurig licht en had meelij met de breekbare menselijke gestalte waarvan ze bezit namen. Nu was haar lichaam bijna onzichtbaar geworden; de energie nam vorm aan; ze zag een vrouwengedaante, heroïsch van statuur en schitterend van vorm, al waren de gelaatstrekken nog niet te zien.
Eilan kwam dichterbij en vroeg zich af welk gezicht de Vrouwe voor deze samenkomst zou vertonen.
En op dat ogenblik bereikte de onrust het hart van de menigte; ze zag de rode glans van zwaarden en hoorde mannenstemmen schreeuwen, rauw van smart: 'Grote Koningin, hoor ons! Cathubodva, wij roepen u - Vrouwe van de Raven, wreek uw zonen!'
Ardanos draaide zich met vertrokken gezicht om en wilde hun het zwijgen opleggen, maar de intense emoties in die oproep hadden hun uitwerking niet gemist. Een werveling van donkergewiekte schaduwen fladderde door de kring, terwijl een plotselinge kille wind de vuren deed opflakkeren; en plotseling leek de gestalte in de stoel te groeien. Ze ging met een ruk rechtop zitten en sloeg de sluier opzij. 'Ik heb uw roepstem gehoord en Ik kom,' zei ze in de taal van de stammen. 'Wie is het die het waagt Mij aan te roepen?'
Het geschrokken gemompel dat als een lopend vuur door de cirkel was gegaan, vervaagde tot een doodse stilte toen een man de lichtkring van het vuur binnenhinkte. Eilan zag dat het Cynric was, een bebloed verband om zijn hoofd en een ontbloot zwaard in zijn hand.
'Moeder, ik ben het die u roept - ik heb u altijd gediend! Vrouwe van de Raven, verhef u nu in toorn!'
De stoel kraakte toen de gestalte die erop zat, zich vooroverboog. In het schijnsel van het vuur waren Haar gezicht en haren rood als Cynrics zwaard. Ardanos keek van de een naar de ander. Hij zou hier dolgraag een eind aan hebben gemaakt, maar de kracht die hen verbond was te sterk, en hij bracht de moed niet op.
'Waarachtig, ge hebt mij uitstekend gediend...' Haar stem schuurde door de stilte heen. 'Uw offers zijn afgehouwen hoofden en uiteengereten lichamen, en bloed is uw plengoffer op de grond. Uw gewijde muziek is het gejammer van vrouwen en het gekreun van stervenden; de lijken van mensen zijn de brandstof voor uw rituele vuren... Ge hebt mij geroepen, rode raaf. Wat wilt ge van mij, nu ik hier ben?'
Ze glimlachte afschrikwekkend, en al was het Midzomer, plotseling was de wind ijskoud, alsof de zon door Cathubodva's duisternis gedood was. De mensen begonnen achteruit te wijken. Slechts Cynric, Ardanos en de twee begeleidende priesteressen hielden stand.
'Vernietig de indringers; sla hen die ons land bezoedeld hebben! De zege, Vrouwe, dat is wat ik wens!'
'De zege?' De strijdgodin stiet een akelig gelach uit. 'Ik schenk de zege niet - ik ben de strijdbruid; ik ben de moeder die verslindt; de dood is de enige overwinning die ge in mijn armen zult vinden!' Ze hief haar handen op, en de plooien van haar mantel zwierden uit als donkere vleugels. Ditmaal deinsde zelfs Cynric achteruit.
'Maar onze zaak is rechtvaardig...' stamelde hij.
'Rechtvaardig! Zijn de oorlogen der mensen ooit rechtvaardig? Alles wat de Romeinen u aandoen hebben mannen van uw eigen bloed elkander aangedaan, en de volkeren die vóór hen in dit land woonden! Uw bloed voedt de aarde, of ge nu sterft in het stro of op het slagveld - het maakt voor Mij geen enkel verschil!'
Cynric schudde niet-begrijpend zijn hoofd. 'Maar ik heb voor mijn volk gevochten. Zeg me dan tenminste dat ook onze vijanden op een dag zullen lijden...'
De Godin boog zich naar voren en staarde hem aan, en hij was niet in staat zijn blikken af te wenden. 'Ik zie het...' fluisterde Ze. 'De raven vliegen op van de schouders van de stralende god - geen raad zullen zij hem meer geven. Het is een adelaar die hij in hun plaats welkom heet. Hij zal een adelaar worden, verraden en verrader, lijdend in de takken van de eikenboom, totdat hij wederom een god wordt...
Ik zie hoe de adelaar op de vlucht gejaagd wordt door een wit paard dat van overzee komt aangalopperen. Nu verenigt de adelaar zich met de rode draak, en samen vechten zij tegen de hengst, en de hengst bevecht draken uit het noorden en leeuwen uit het zuiden... Ik zie hoe het ene beest het andere doodt en op zijn beurt opstaat om het land te verdedigen. Hun aller bloed zal de aarde voeden, en hun aller bloed zal zich vermengen, tot geen mens meer kan zeggen wie de vijand is...'
Toen ze uitgesproken was heerste er stilte in de cirkel, alsof de mensen niet wisten wat ze moesten hopen of vrezen. Van verderop klonk het loeien van vee, en een geluid als tromgeroffel, al waren de muzikanten roerloos.
'Zeg ons, Vrouwe -' kraste Cynric, alsof het hem moeite kostte de woorden over zijn lippen te krijgen. 'Zeg ons wat ons te doen staat...'
De Vrouwe leunde naar achteren, en ditmaal klonk haar gelach zachtjes en vermaakt.
'Vlucht,' zei Ze op gedempte toon. 'Vlucht nu, want uw vijand nadert met rasse schreden.' Ze hief het hoofd op en keek de cirkel rond. 'Gij allen, gaat snel en onhoorbaar heen, en ge zult leven... voorlopig -'
Enkele mensen begonnen weg te schuifelen van de vuren, maar de rest bleef als betoverd toekijken.
'Gaat!' Abrupt stak ze een hand op, en een vleugel van duisternis streek over de cirkel. De mensen schrokken op en kwamen in beweging; ze begonnen tegen hun buren aan te duwen als de eerste rollende kiezels in een steenlawine. 'Cynric, zoon van Junius, rennen,' schreeuwde ze plotseling. 'Rennen, want de adelaars komen!'
En terwijl de mensen vluchtten zwol het verre tromgeroffel aan tot nabij gedreun, en de Romeinse cavalerie ging tot de aanval over.
Gaius liet zich door de vaart van de charge naar voren drijven en dwong zijn bewustzijn zich te vernauwen tot de bewegingen van het paard onder hem, de ruiters aan weerszijden, het oplopende terrein, de gedaanten van wegrennende mannen en vrouwen. Hij probeerde de herinneringen die zijn waarnemingen beïnvloedden uit te bannen, maar hij bleef een volle maan en dansers zien, Cynric die hand in hand met Dieda liep, en Eilans blozende gezicht, beschenen door de Beltanevuren.
De voorste horens van het zadel priemden in zijn dijbenen toen de helling steiler werd; hij drukte zijn knieën steviger aan en bracht lans en schild in positie, terwijl hij tussen de vluchtenden naar gewapende mannen zocht. Hun orders waren duidelijk genoeg geweest - probeer een slachting onder de vreedzame bevolking te vermijden, maar voorkom wel dat de voortvluchtige rebellen onder hen de benen nemen. De legaat had niet uitgelegd hoe ze dat in de verwarring en de duisternis voor elkaar moesten krijgen.
Terwijl hij nog steeds het noodlot vervloekte dat hem uitgerekend op deze plaats achter Cynric en de Raven aangezonden had, zag Gaius metaal glanzen, en een van angst of woede vertrokken wit gezicht. Reflexen die er in tien jaar legerdienst waren ingesleten brachten zijn arm in beweging zonder dat daar een bewust besluit voor nodig was. Hij voelde het schokken en trekken toen de lans door vlees boorde en weer loskwam, en het gezicht verdween.
De charge vertraagde; ze bereikten de afgeplatte heuveltop en zagen dat die vrijwel verlaten was, al stroomden de mensen alle kanten op. Een afgebeten bevel aan zijn optio, en ruiters waaierden uit om hen te achtervolgen. Zijn rijdier steigerde half toen een witte gedaante wild met zijn armen zwaaide en woorden vormde met zijn mond - iets over gewijde grond. Gaius dreef het dier met zijn knieën in een onregelmatige draf langs de buitenrand, op zoek naar Cynric. Vanaf de andere kant van de terp hoorde hij in het centrum metaal kletteren, en hij reed erheen.
En ineens begon zijn paard te bokken en in doodsangst te hinniken: een donkere vleugel streek over het dier heen, en iemand schreeuwde. Het was geen vrees wat hij hoorde, maar smartelijke woede; een kreet die al de verschrikkingen en alle angst en razernij van alle slagvelden ter wereld behelsde; een weemakend gekrijs dat door merg en been ging. Ieder dier dat het hoorde werd heel even krankzinnig, en iedere mens voelde de angst door zijn keel gieren. Gaius raakte zijn teugels en zijn lans kwijt en klampte zich vast aan de manen van zijn pony, terwijl de wereld om hem heen tolde. Het gezicht van een Furie zweefde voor hem, door kronkelende tentakels van glanzend haar omlijst.
Zijn rijdier sprong bokkend naar voren en hij bereikte het flakkerende vuurschijnsel; overal om hem heen waren de mensen verstijfd, als in de ban van een bezwering. Toen kwam zijn paard trillend tot stilstand en begonnen de mensen weer te bewegen, maar de doodsangst stond in hun ogen te lezen. Hij haalde diep adem, in het besef dat ze het voordeel van de verrassing kwijt waren, en keek om zich heen.
Enkele druïden ondersteunden een man in het wit die, zo drong het met een schok tot hem door, Ardanos moest zijn; hij zag er nu heel oud uit. De in het blauw gehulde priesteressen lieten iets wat op een bundeltje kleren leek uit de stoel boven op de terp op de grond zakken. Nu zijn strijdwoede weggeëbd was voelde Gaius zich plotseling doodmoe.
Een andere ruiter, zijn optio, dook naast hem op. 'Ze zijn alle kanten op gevlucht.'
Gaius knikte. 'Maar ze kunnen niet ver zijn. Laat de mannen de omgeving afzoeken. Ze kunnen me hier verslag komen uitbrengen.'
Stijfjes zwaaide hij zijn been over de nek van de pony, liet zich op de grond glijden en liep naar voren; het paardje sjokte achter hem aan. Op zijn nadering maakte Ardanos een beweging, terwijl hij hem smekend aankeek.
'Dit was mijn schuld niet,' mompelde hij. 'Riep de Godin aan - ineens was Cynric er!'
Gaius knikte. Hij wist genoeg van het beleid van de Aartsdruïde af om hem te geloven. Het was de vrouw geweest wier gekrijs hen allemaal had verlamd, die de opstandelingen de extra tijd had gegeven die ze nodig hadden om op te gaan in de menigte. Hij liep door naar het groepje vrouwen. Om de een of andere reden was hij niet verbaasd toen Caillean zich omdraaide en hem uitdagend aankeek, maar het was de vrouw op de grond die hij wilde zien.
Hij deed nog een stap en merkte dat hij stond neer te kijken op het gezicht van een vrouw: wit, bewusteloos, slechts in grote trekken herkenbaar als de Furie die hem was verschenen. En toch wist hij met een misselijkmakende zekerheid dat Zij het was, en tegelijkertijd Eilan.