6

 

Macellius Severus senior, Prefectus Castrorum van het Tweede Adiutrix Legioen te Deva, was een man die net de middelbare leeftijd bereikt had, lang en indrukwekkend, en in staat achter een onbewogen uiterlijk een geduchte woede te verbergen. Zijn mildheid was misleidend. Ondanks zijn omvang brulde of bulderde hij nooit; hij sprak op zachte toon, bijna als een geleerde, en mensen die hem minder goed kenden kwamen daardoor wel eens in de verleiding hem voor incapabel te houden.

Die ogenschijnlijke mildheid was een waardevolle en nuttige eigenschap op de post die hij nu bezette: die van prefect van het legerkamp, Prefectus Castrorum van Deva. Hij was de vaste bevelhebber van het kamp en fungeerde daarnaast als een soort verbindingsman tussen het legioen en de bevolking; hij was geen verantwoording verschuldigd aan de legioenscommandant, maar slechts aan de gouverneur van de provincie en de kortgeleden ingestelde Legatus Juridicus, maar aangezien de gouverneur zich op veldtocht in Caledonia bevond en de Juridicus in Londinium gestationeerd was, hield dat op deze afgelegen buitenpost in, dat zijn woord in civielrechtelijke zaken praktisch wet was. Gelukkig kon hij goed overweg met de legioenscommandant, onder wie hij lang geleden tijdens diverse veldtochten had gediend en die hem had gesteund bij zijn pogingen, de noodzakelijke financiële voorwaarden te vervullen om te kunnen opklimmen tot de ridderklasse, de middenklasse die de ruggengraat vormde van de Romeinse heerschappij.

Macellius Severus zorgde voor de bevoorrading van het hele legioen, regelde de huisvesting en trad op als algemeen verbindingsofficier tussen het volk - zowel Britten als Romeinen - en het leger. Theoretisch behartigde hij ook de belangen van de burgerbevolking. Bij de rekwisitie van de legervoorraden werd hij geacht erop toe te zien dat degenen die daarin voorzagen, genoeg voedsel en mankracht overhielden om niet tot rebellie gedreven te worden. Daarom vielen de rondom Deva gelegen gebieden van de Ordovices ook meer onder zijn bestuur dan onder dat van de legioenscommandant, behalve in tijden van oorlog.

Zijn ontvangkamer, klein en kaal, en zo gebouwd dat alle beschikbare ruimte optimaal benut was, bood op een of andere manier plaats aan een dagelijkse stroom van burgers en legerpersoneel met een lange reeks klachten, verzoeken en petities. Soms leek het wel of Macellius, die niet echt klein was, bijna lijfelijk in de hoek gedrukt werd.

Hij had de verzameling van vandaag bijna afgewerkt. Gezeten op een soort vouwstoel zat hij met gefronst voorhoofd naar een rol perkament op zijn schoot te kijken en te doen alsof hij geduldig luisterde naar een gezette, verwijfde man uit het stadje, gehuld in de toga van een Romeins burger en al ongeveer twaalf minuten ononderbroken aan het woord. Macellius had hem op ieder gewenst moment het zwijgen kunnen opleggen, maar in feite had hij minder dan één op de twintig woorden gehoord; hij was de bevoorradingslijst aan het lezen. Het zou ongemanierd geweest zijn, iemand die een petitie indiende weg te sturen om een lijst te kunnen bestuderen; het kostte niets om de man te laten praten terwijl hij las. Hij had trouwens genoeg gehoord om vast te kunnen stellen dat Lucius Varullus, met een aantal redekundige variaties, domweg iedere keer hetzelfde zei.

'U wilt toch niet dat ik naar de legaat stap, Macellius,' vervolgde de falsetstem klagerig. Macellius rolde de lijst op en legde die weg; hij besloot dat hij genoeg gehoord had.

'Dat kunt u natuurlijk best doen, als u wilt,' wierp hij op milde toon tegen, 'maar ik zou er geen eed op durven doen dat hij u ook zo lang zal aanhoren, als hij al tijd voor u heeft.' Hij kende zijn commandant heel goed. 'U moet bedenken dat dit onrustige tijden zijn. Een zekere mate aan offers...'

De dikke onderlip van de man achter de tafel schoof protesterend naar voren. 'Nee, nee, natuurlijk niet,' zei hij met een delicaat handgebaar. 'Beste kerel, er is niemand, volstrekt niemand, die dat beter beseft dan ik, maar hoe kan ik mijn landerijen laten bewerken en mijn tuinen laten bijhouden als alle mannen in de wijde omtrek als dwangarbeiders worden ingezet? De rust en het comfort van de Romeinse burgers hebben toch zeker prioriteit? Ik heb nota bene mijn tuinlieden in de knollenvelden aan het werk moeten zetten! U zou mijn bloembedden eens moeten zien,' besloot hij treurig.

'Hoor eens,' zei Macellius nonchalant, 'ik ben niet verantwoordelijk voor het tewerkstellen van de plaatselijke bevolking.' In stilte vervloekte hij de schaduw van de keizer die het Romeinse burgerschap voor zulke idioten toegankelijk had gemaakt. 'Het spijt me, Lucius,' zei hij - een leugen, want het speet hem helemaal niet - 'maar ik kan niets voor je doen.'

'Maar beste kerel, je móet me gewoon helpen.'

'Je wedt op het verkeerde paard,' zei Macellius kortaf. 'Ga voor mijn part naar de legaat om te horen wat hij hierop te zeggen heeft; ik denk dat hij op geen stukken na zo geduldig zal zijn als ik. Haal maar wat slaven uit Gallië, of bied een hoger loon.' Of, voegde hij er stilzwijgend aan toe, neem zelf een mestvork ter hand en zie een beetje van dat vet eraf te krijgen. 'En neemt u me niet kwalijk, maar ik heb het vanmorgen erg druk.' Hij liet zijn blik weer op de rol vallen en kuchte discreet.

Varullus begon te protesteren, maar Severus had zich al tot zijn secretaris gewend, een broodmagere, treurig kijkende jongeling. 'Wie is de volgende, Valerius?'

Nadat Varullus al mopperend vertrokken was liet de secretaris een handelaar binnen die vee aan de legioenen had verkocht. Met zijn muts in zijn hand smeekte hij zijne Excellentie in een soort potjeslatijn om vergiffenis dat hij hem lastig viel, maar er zwierven zoveel boeven langs de wegen...

Macellius sprak hem vloeiend toe in zijn eigen Silurische dialect. 'Voor de dag ermee, man. Wat zit je dwars?'

Toen de landman met zijn verhaal losbarstte bleek hij te zijn ingehuurd om zijn vee over land naar de kust te drijven, en er waren dieven en rovers, en het vee behoorde al aan het legioen toe, en hij was een arme man die het zich niet kon veroorloven, de beesten kwijt te raken aan bandieten...

Macellius hief een hand op. 'In orde,' zei hij niet onvriendelijk, 'je wilt een militair escorte. Je krijgt een briefje mee voor een van de centurions. Zorg jij daarvoor, Valerius?' Hij knikte de secretaris toe. 'Geef hem een briefje voor Paulus Appius met de opdracht die legerbiefstukken te laten escorteren. Nee man, geen verontschuldigingen, daar ben ik toch voor.'

Toen de veehandelaar weg was voegde hij er korzelig aan toe: 'Hoe komt Paulus erbij! Waarom is dit in vredesnaam helemaal bij mij terechtgekomen? De eerste de beste decurion had dit kunnen afhandelen!' Hij haalde diep adem en probeerde zijn gebruikelijke kalmte te herwinnen. 'Goed. Laat de volgende maar binnenkomen.'

De volgende was een Brit genaamd Tascio die het over de verkoop van rogge wilde hebben. Macellius keek afkeurend. 'Die ontvang ik niet; de vorige partij die hij ons verkocht heeft was verrot. Maar we hebben het wel nodig; de graanvoorraden zijn bijna op. Luister. Bied die afperser de helft van wat hij vraagt, en laat er eerst door een stuk of wat koks uit de mess naar kijken voor je hem een betalingsbriefje voor de thesauriër meegeeft. Als het rot of beschimmeld is, smijt het dan weg en steek er de brand in; van verrotte rogge krijgen de mannen maagbrand. Als het goed is, betaal hem dan de overeengekomen helft, en als hij moeilijk gaat doen, dreig dan maar om hem te laten geselen wegens oplichting van het legioen. Sextillus heeft me verteld dat er de vorige keer vijf man door die rotzooi vergiftigd zijn. Als hij toch stampij maakt, lever hem dan maar over aan Appius,' vervolgde hij, 'dan dien ik een klacht in bij de druïdencuria; daar zullen ze niet half zo zachtzinnig met hem omspringen. En trouwens, als deze partij verrot is, zet hem dan op de zwarte lijst en zeg hem dat hij zich hier niet meer vertoont. Is dat duidelijk?'

Valerius, die triester keek dan ooit, knikte gehoorzaam. Alle armzaligheid van zijn verschijning ten spijt was hij op dergelijke punten buitengewoon capabel. Toen hij aanstalten maakte om te vertrekken, hoorde Macellius hoe de schorre basstem die zo slecht bij hem paste van verrassing oversloeg.

'Allemachtig, Severus junior. Ben je weer terug?' Macellius hoorde een welbekende stem antwoorden: 'Salve, Valerius. Hé, rustig aan, die arm doet nog steeds pijn! Is mijn vader binnen?'

Macellius stond zo gehaast op dat hij zijn stoel omvergooide. 'Gaius! Beste jongen, ik begon me al zorgen over je te maken!' Hij liep om zijn schrijftafel heen en drukte zijn zoon even aan zijn borst. 'Waar bleef je toch?'

'Ik ben zo snel mogelijk gekomen,' zei Gaius verontschuldigend.

Hij voelde hoe de jongen ineenkromp toen hij hem wat steviger vastgreep en liet hem onmiddellijk los. 'Wat is er aan de hand? Ben je gewond?'

'Niet echt, het is al bijna genezen. Hebt u het druk, vader?'

Macellius keek het kleine kantoortje rond. 'Hier is niets dat Valerius niet uitstekend kan afhandelen.' Hij wierp een afkeurende blik op de bestofte kleren van zijn zoon en zei met een zekere gestrengheid: 'Moet je per se als een vrijgelatene of een inboorling uitgedost door het legerkamp lopen?'

Even verstrakte Gaius' mond, alsof hij door dat 'inboorling' onaangenaam getroffen was. Maar toen hij antwoord gaf klonk zijn stem zakelijk, niet verontschuldigend: 'Het is veiliger om op die manier te reizen.'

'Pff!' Maar Macellius wist dat het zo was. 'Goed, maar had je dan niet ten minste een bad kunnen nemen en je fatsoenlijk kunnen aankleden voordat je je aan mij vertoonde?'

'Ik dacht dat u zich misschien ongerust over mij maakte, vader,' zei Gaius, 'omdat ik een paar dagen langer weggebleven ben dan mijn verlof toestond. Met uw permissie zal ik gaan baden en me verkleden. Het enige bad dat ik deze week genomen heb was in de rivier.'

'Haast je niet,' bromde Macellius. 'Ik kom met je mee.' Hij liet zijn hand op de bovenarm van de jongere man rusten en gaf er zonder iets te zeggen een kneepje in. Om de een of andere reden was hij in Gaius' afwezigheid altijd bezorgd dat de jongen niet zou terugkomen; waarom wist hij niet, want het joch had zich altijd uitstekend kunnen redden. Het zien van die verbonden arm had hem aan het schrikken gemaakt. 'Vertel me nu maar wat er gebeurd is; waarom die verbanden?'

'Ik ben in een valkuil voor everzwijnen gevallen,' zei Gaius. 'Een van de staken is door mijn schouder gegaan.' Zijn vader verbleekte, en Gaius voegde er geruststellend aan toe: 'Hij is nu bijna genezen; ik heb er zelfs geen last meer van, tenzij ik er ergens mee tegenaan loop. Over zes weken draag ik weer een zwaard.'

'Hoe-?'

'Hoe ben ik eruit gekomen?' De jongen trok een gezicht. 'Een paar Britten hebben me gevonden en weer opgelapt.'

Macellius' gezicht verried wat hij niet onder woorden kon brengen. 'Ik hoop dat je hun een passende beloning hebt gegeven.' Maar Gaius begreep blijkbaar welke bezorgdheid er achter die indirecte opmerking schuilging.

'Integendeel, vader, mij is op edelmoedige wijze gastvrijheid geboden, en die heb ik evenzo aanvaard.'

'Ik begrijp het.' Macellius drong niet verder aan. Gaius was nogal snel op zijn tenen getrapt waar het zijn Britse afkomst betrof.

In de militaire baden net buiten de palissade nam Macellius plaats in een lage stoel terwijl Gaius door het legerpersoneel uit zijn kleren geholpen en schoongeboend werd. Nadat hij zijn lijfslaaf naar huis gestuurd had met de opdracht om schone kleren te halen, liet Macellius zich achteroverzakken in zijn stoel en vroeg zich af wat de jongen nu weer had uitgehaald. Hij was veranderd, en meer dan uitsluitend door die verwonding te verklaren was. Even wenste hij dat hij weer terug was in zijn ontvangkamer, waar hij te maken kreeg met vragen die hij snel kon afhandelen.

Weldra kwam Gaius weer opduiken uit het bad. Hij zag er jong en heel schoon uit in zijn korte wollen tunica, en met haar dat in vochtige krullen over zijn rug hing. Hij liet een barbierslaaf komen, en terwijl de man hem weer van een fatsoenlijk kort soldatenkapsel voorzag en zijn baardstoppels afschraapte deed Gaius verslag van zijn avontuur. Het was duidelijk dat hij dingen wegliet, dacht Macellius. Waarom had Clotinus Albus het ongeluk niet gemeld? Even was hij er dankbaar voor dat de onaangenaamheden die steevast met iedere onregelmatigheid gepaard gingen, hem bespaard waren gebleven.

'Je moet een reguliere legerarts naar die arm laten kijken,' zei hij alleen maar toen het verhaal ten einde was.

Geërgerd wierp Gaius tegen: 'Met die arm gaat het prima.' Maar Macellius stond erop, en na de nodige vertraging kwam de oude Manlius, verwijderde Cynrics zorgvuldig aangebrachte verband en voelde, prikte en drukte tot Gaius zo bleek als een doek zag en het zweet hem uitbrak. Toen verkondigde hij plechtig dat de arm net zo goed genezen was als wanneer hij hem van het begin af aan had behandeld.

'Dat had ik u al eerder kunnen vertellen -' mompelde de jongen en hij ontweek hardnekkig zijn vaders blik. Goed zo, dacht de oudere man, hij is zo verstandig om niet met mij te gaan redetwisten...

Gaius liet zich slap achteroverzakken; zijn hand gleed weg na een mislukte poging om zijn tunica dicht te spelden. Maar toen Macellius dat voor hem deed grijnsde hij en nam zijn vaders hand in de zijne.

'Ik zei toch dat alles in orde was, pa, ouwe stoïcijn die je bent,' zei hij met ruwe stem. Hij is een knappe jongen, dacht Macellius weer. Ik zou wel eens willen weten wat hij uitgespookt heeft. Nou ja, hij mag zo nu en dan best iets raars uithalen. Maar dat kan ik hem beter niet laten merken... Hij schraapte zijn keel, blij dat op dit uur van de dag niemand anders van het badhuis gebruik maakte.

'En, wat voor verontschuldiging dacht je aan te voeren voor het feit dat je langer weggebleven bent dan je verlof toestond?'

Gaius gebaarde met zijn hoofd naar zijn arm.

'Dat begrijp ik; natuurlijk kon je met zo'n wond niet reizen, en ik zal het er met Sextillus over hebben. Houd de volgende keer rekening met eventuele ongelukken. Maar jij bent geen patriciërsjong dat rustig kan lijntrekken. Je grootvader had een boerderij bij Tarentum, en ik heb hard moeten werken om het zo ver te schoppen. Gaius, hoe zou je erover denken om niet naar Glevum terug te gaan?'

'Bedoelt u dat ze me voor de krijgsraad zouden dagen omdat ik vanwege een ongeluk te lang weggebleven ben?' Hij keek zo geschrokken dat Macellius zich haastte om hem gerust te stellen.

'Nee, nee, zo bedoelde ik het niet. Ik bedoel, zou je graag naar mijn staf worden overgeplaatst? Ik heb hier iemand nodig om me te helpen, en toen ik daar met de gouverneur over sprak terwijl hij op doorreis naar het noorden was, stemde hij ermee in een uitzondering op de regel te maken en jou onder mij te laten dienen. Het wordt tijd om je eens bij mijn connecties hier te introduceren. De provincie groeit, Gaius. Iemand met hersens en energie kan het ver brengen. Ik heb toegang gekregen tot de ridderklasse, en de adel staat maar één trapje hoger - wie weet wat jij kunt bereiken?'

Hij zag de vertroebelde blik in Gaius' ogen en vroeg zich af of zijn zoon pijn leed. Het leek heel lang te duren voor de jongen antwoord gaf. 'Ik heb nooit begrepen waarom u hier in Brittannië bent gebleven, vader. Had u niet sneller carrière kunnen maken als u bereid was geweest ergens anders heen te gaan?'

'Brittannië is de wereld niet,' zei Macellius, 'maar ik ben hier graag.' Zijn gezicht werd ernstig. 'Ze hebben me eens de post van Juridicus in Hispania aangeboden. Die had ik moeten aanvaarden, al was het alleen maar omwille van jou geweest.'

'Waarom Hispania, vader? Waarom niet van Brittannië?' Zodra de vraag over zijn lippen was leek Gaius te beseffen dat dat een vergissing was geweest. Macellius merkte dat zijn eigen gezicht verstrakte.

'Keizer Claudius had het zo druk met zijn poging om de zaken in Rome te hervormen, van de senaat en het muntstelsel tot en met de staatsgodsdienst, dat hij nooit toekwam aan de herziening van de militaire wetten,' legde Macellius uit, 'en de keizers die na hem kwamen dachten blijkbaar dat hij, als officiële veroveraar van Brittannië, wist wat hij deed.'

'Ik begrijp niet wat u bedoelt, vader.'

'Ik ben maar één keer in Rome geweest,' zei Macellius. 'En Londinium lijkt meer op het Rome dat ik heb leren eren dan het Rome van nu. Je zult niet verbaasd zijn te horen dat het een rotzooi is in het keizerrijk, Gaius.' Hij fronste zijn wenkbrauwen en richtte zich toen ineens geërgerd tot de slaaf die bij hun stoelen stond. 'Haal iets te eten voor ons,' beval hij, 'en sta ons niet zo aan te gapen.'

Toen ze alleen waren keerde hij zich weer naar Gaius toe. 'Wat ik nu ga zeggen is officieel gezien verraad; als ik uitgesproken ben, vergeet dan dat je het gehoord hebt, wil je? Maar als legioensofficier heb ik een zekere verantwoordelijkheid. Willen er ooit hervormingen komen, dan zou het heel goed kunnen dat die in de provincies moeten beginnen, in Brittannië bijvoorbeeld. Titus... dit is gevaarlijke taal... Titus bedoelt het goed, maar hij lijkt het vergroten van zijn populariteit belangrijker te vinden dan het regeren van het keizerrijk. Zijn broer Domitianus is in elk geval wel capabel, maar het gerucht wil dat zijn eerzucht wel eens groter zou kunnen blijken dan zijn geduld. Als hij het purper erft en keizer wordt, dan is het niet onmogelijk dat de Senaat en het volk van Rome hun laatste restje macht zullen kwijtraken.

Ik wilde mijn familie op de ouderwetse manier in de wereld vooruitbrengen, generatie voor generatie,' vervolgde Macellius met klem. 'Je wilde weten waarom ik in Brittannië gebleven ben. Het is nog geen tien jaar geleden dat Julius Classicus heeft geprobeerd een Gallisch keizerrijk te stichten. Nadat Vespasianus hem had vermorzeld, vaardigde hij het decreet uit dat hulptroepen niet in hun geboorteland konden worden ingezet, en dat de legioenen samengesteld moesten worden uit manschappen van over het hele keizerrijk. Daarom heeft het mij zo'n moeite gekost toestemming te krijgen jou in Brittannië te laten dienen, en waarom eigenlijk? Het zou misschien verstandiger zijn geweest als we ons fortuin in Hispania hadden gezocht, of zo iets. De grootste angst van Rome is, dat de onderworpen volkeren weer in opstand zullen komen...'

'Maar u hebt mij de aloude deugden van Rome leren eerbiedigen. Wat wilt u, vader - aangezien we nu openhartig met elkaar praten - en waar bent u bang voor?'

Macellius keek naar het gladde gezicht van de jongen voor hem, op zoek naar een spoor van de ruige kracht van zijn eigen vader. In de krachtige kaaklijn viel misschien enige gelijkenis te bespeuren, maar de neus van de jongen was Keltisch, kort, bijna een wipneus, zoals die van zijn moeder. Geen wonder dat hij eruit had gezien als een Brit toen hij de deur door kwam wandelen. Is hij zwak? vroeg hij zich af, of alleen maar jong? En toen: Waar ligt eigenlijk zijn loyaliteit?

'Een chaos,' zei hij onomwonden. 'De wereld op zijn kop gezet. Weer zo'n periode als die van de vier keizers of de Moordzuchtige Koningin. Jij herinnert je dat natuurlijk niet, maar in het jaar dat jij geboren werd dachten we dat het einde van de wereld gekomen was...'

'U denkt dat een Romeinse en een Britse opstand even gevaarlijk zijn?' vroeg Gaius nieuwsgierig.

'Heb je Valerius Maximus gelezen?' vroeg zijn vader plotseling. 'Zo niet, doe dat dan een keertje; de legioensbibliotheek hier placht altijd een paar exemplaren te hebben. Het is een schandalig boek; hij had het nooit mogen schrijven. Het scheelde geen haar, of het had hem onder Nero zijn kop gekost, en dat verbaast me niets. Hij begon te schrijven ten tijde van de vergoddelijkte Tiberius, maar hij zegt een paar rake dingen over diens opvolgers - zeggen dat sommigen van hen even feilbaar waren als G-, nou ja, als goden altijd zijn, is geen verraad - in elk geval niet op dit moment. Waar het om gaat is, dat zelfs een slechte keizer beter is dan een burgeroorlog.'

'Maar u zei toch dat de hervormingen misschien uit de provincies moesten komen -'

Macellius trok een gezicht. Aan het geheugen van de jongen mankeerde in elk geval niets.

'Hervormingen, geen opstand... Je herinnert je misschien dat ik ook heb gezegd dat het huidige Londinium lijkt op het Rome van vroeger. De oude Romeinse deugden kunnen gehandhaafd blijven in de provincies, ver van de corruptie in de keizerlijke kringen. In vele opzichten lijken de stammen hier op de mensen van het platteland waar ik geboren ben. Laat ze het beste uit de Romeinse cultuur overnemen, en misschien dat Brittannië dan wordt wat Rome geacht werd te zijn.'

'Bent u daarom met mijn moeder getrouwd?' zei Gaius toen er een stilte viel.

Macellius keek hem aan en zag opnieuw een fijnbesneden meisjesgezicht met donker haar voor zich, en hij herinnerde zich hoe ze altijd had gezongen als ze haar benen kam door haar dikke krullen haalde, waar rossige vonken van afsprongen als het schijnsel van het vuur erop viel. Moruadh... Moruadh... waarom heb je me verlaten?

'Misschien een van de redenen,' antwoordde hij ten slotte. 'Maar het kan een rechtvaardiging zijn. We hoopten toen nog dat onze volkeren verenigd zouden worden. Maar dat was vóór Classicus... en Boudicca. Misschien is het nog steeds mogelijk, maar dan zal het langer duren, en jij zult Romeinser dan de Romeinen moeten zijn om het er levend af te brengen.'

'Wat hebt u gehoord?' vroeg Gaius met gefronst voorhoofd.

'Keizer Titus is ziek geweest. Dat bevalt me niet. Hij is nog jong. Misschien sterft hij in bed, maar wie zal zeggen wat daarna gebeurt? Ik vertrouw Domitianus niet. Neem een goeie raad van me aan, zoon: probeer te leven zonder ooit de aandacht van een vorst te trekken. Ben je eerzuchtig?'

'Moge alle goden dat verhoeden,' zei Gaius.

Maar Macellius had de trots in zijn ogen zien opflikkeren. Ach, eerzucht, mits in goede banen geleid, was voor een jonge man zo kwaad nog niet. Hij lachte kort. 'In elk geval is het tijd dat we de volgende stap zetten om de familie hogerop te laten komen. Niet iets waar de keizer ondersteboven van zal raken... maar jij bent inmiddels, hoe oud, negentien? Het wordt tijd dat je trouwt.'

'Over een paar weken word ik twintig, vader,' zei Gaius wantrouwig. 'Hebt u iemand voor me op het oog?'

'Je weet dat Clotinus - inderdaad, de ouwe bedwants - een dochter heeft, neem ik aan...' begon Macellius, en zweeg toen zijn zoon begon te lachen.

'Moge alle goden dat verhoeden. Ik heb haar praktisch uit mijn bed moeten schoppen toen ik daar te gast was.'

'Clotinus is op weg een van de groten van de provincie te worden, ook al is hij een Brit. Als je je zinnen op zijn dochter had gezet, had ik daar wel achter kunnen staan, maar niet als ze zich zo schaamteloos gedraagt. Mijn vader mag dan misschien maar een plebejer geweest zijn, hij kon wel al zijn voorouders opnoemen. De familie-eer vereist dat je zonen door jou verwekt zijn.'

Hij keek op toen de slaaf in de deuropening verscheen met een blad harde koeken en wat wijn. Hij schonk in, overhandigde Gaius een wijnkelk en nam een flinke teug voor hij weer verdersprak.

'Dit voorstel zal je misschien beter bevallen. Je weet het misschien niet meer, maar toen je nog een kind was, is er onder voorbehoud een verloving gearrangeerd tussen jou en de dochter van een oude vriend van me. Licinius, die nu procurator is.'

'Vader,' zei Gaius snel, 'hebt u onlangs nog met hem gesproken? Hopelijk hebt u nog geen al te vaste afspraken gemaakt -'

Macellius keek hem met toegeknepen ogen aan. 'Waarom? Is er soms een ander meisje naar wie je begeerte uitgaat? Dat gaat niet aan, dat weet je. Een huwelijk is een sociale en economische verbintenis. Neem van mij aan, zoon: die romantische bevliegingen duren niet lang.' Hij zag een donkerrode blos verschijnen op de lichte huid van zijn zoon.

Heel zorgvuldig nam Gaius nog een slokje wijn. 'Er is een meisje, maar het is geen begeerte die ik voor haar voel. Ik heb haar ten huwelijk gevraagd,' zei hij op vlakke toon.

'Wat? Wie is het?' blafte Macellius en staarde zijn zoon aan.

'De dochter van Bendeigid.'

Macellius zette zijn wijnbeker met een klap neer.

'Onmogelijk. Die is buiten de wet geplaatst, en bovendien een druïde, als ik me niet vergis. Van goede afkomst, dus ik zal geen kwaad woord over het meisje zeggen als ze familie van hem is, maar dat maakt het er alleen maar erger op. Dergelijke huwelijken -'

'U hebt er zo een gesloten,' viel Gaius hem in de rede.

'En dat heeft me bijna mijn carrière gekost! Misschien is dat meisje van jou net zo'n uitstekende vrouw als je moeder, maar één mesalliance van dat soort is genoeg voor welke familie dan ook!' riep Macellius uit. Vergeef me, Moruadh, riep zijn hart uit. Ik hield van je, maar ik moet onze jongen redden.

'Toen lagen de zaken anders,' vervolgde hij op gematigder toon. 'Sinds de opstand van Boudicca zou iedere verbintenis met een Britse familie die niet volkomen loyaal is, een ramp zijn. En vooral jij moet voorzichtig zijn, juist omdat je de zoon van je moeder bent. Denk je dat ik het dertig jaar bij de legioenen heb uitgehouden om jou nu alles overboord te zien smijten?' Hij liet nog meer wijn in zijn beker klateren en dronk die leeg.

'Als je over de juiste connecties beschikt, zijn je mogelijkheden onbegrensd, en de dochter van de procurator is een buitenkansje. Uiteindelijk is zijn geslacht met de Juliërs verwant. Ondertussen, als je een voorliefde voor romantische avonturen hebt, zijn er genoeg vrouwen te vinden bij de slaven en vrijgelatenen; die Britse meisjes kun je beter uit je hoofd zetten.' Hij wierp zijn zoon een boze blik toe.

'Eilan is anders - ik houd van haar.'

'Jouw Eilan is de dochter van een druïde,' antwoordde Macellius. 'Hij is er vroeger eens van beschuldigd de Auxilia tot rebellie te hebben aangezet. Ze konden het niet bewijzen; hij bofte dat hij niet opgehangen of gekruisigd werd. Maar desondanks schiet jij er niets mee op om iets met zijn familie te maken te krijgen. Ze is toch niet zwanger of zo?'

'Eilan is zo onschuldig als een Vestaalse maagd,' zei Gaius stijfjes.

'Ha, daar zou ik maar niet op rekenen; zij denken anders over die dingen dan wij horen te doen,' merkte Macellius op. Toen hij zag dat Gaius duister keek voegde hij eraan toe: 'Kijk me niet zo aan - ik twijfel niet aan jou. Maar als het meisje deugdzaam is, is het des te desastreuzer voor jou om je zinnen op haar te zetten. Leg je er maar bij neer, jongen, zij is niet voor jou bestemd.'

'Dat maakt haar vader wel uit,' zei Gaius fel, 'niet u.'

Macellius gromde. 'Ik verzeker je dat haar vader net zo over een dergelijke verbintenis zal denken als ik, namelijk als een grote ramp voor jullie allebei. Vergeet haar, en denk maar eens over een geschikt Romeins meisje na. Ik heb hier genoeg aanzien verworven om je ieder meisje te kunnen bezorgen dat je hebben wilt.'

'Zolang ze maar Julia Licinia heet,' antwoordde Gaius verbitterd. 'En als Licinius' dochter nu eens geen echtgenoot met Brits bloed wil?'

Macellius haalde zijn schouders op. 'Ik zal Licinius morgen schrijven. Als het een fatsoenlijk Romeins meisje is zal ze haar huwelijk beschouwen als een deel van haar plicht jegens haar familie en de staat. Maar trouwen zul je, voor je ons allemaal te schande maakt.'

Gaius schudde koppig zijn hoofd. 'We zullen zien. Als Bendeigid mij zijn dochter wil geven trouw ik met Eilan. Ik heb haar mijn erewoord gegeven.'

'Nee, onmogelijk,' zei Macellius. 'Sterker nog, als ik Bendeigid ook maar enigszins ken, dan zal hij vrijwel hetzelfde reageren als ik.' Verdomme, dacht hij, het probleem is dat hij te veel op mij lijkt. Denkt hij nu echt dat ik door de knieën zal gaan? De jongen mocht dan misschien geloven dat zijn vader het niet begreep - jonge mensen dachten altijd dat zij de enigen waren die ooit verliefd waren geweest - maar de waarheid was, dat Macellius het maar al te goed begreep. Moruadh had hem in lichterlaaie gezet, maar ze was nooit gelukkig geweest, gevangen als ze was geweest binnen vierkante stenen muren. De Romeinse vrouwen hadden haar uitgelachen en haar eigen volk had haar vervloekt. Hij wilde niet dat zijn zoon leefde in de wetenschap dat ook hij de vrouw die hij liefhad alleen maar verdriet had bezorgd.

De bonussen die Macellius op zijn veldtochten had verdiend had hij goed geïnvesteerd, en hij was welgesteld genoeg om er warmpjes bij te zitten als hij de dienst verliet, maar het was niet genoeg voor zijn zoon, tenzij Gaius ook carrière maakte. Hij zou Moruadh geen eer bewijzen als hij toeliet dat haar zoon zijn toekomst in het water smeet.

'Vader,' vervolgde Gaius op een toon die zijn vader nooit eerder van hem had gehoord. 'Ik houd van Eilan; zij is de enige met wie ik ooit zal trouwen. En als haar vader haar mij niet wil geven, welnu, Rome is de wereld niet, weet u nog?'

Macellius keek hem woedend aan. 'Je had het recht niet om je op die manier vast te leggen. Een huwelijk is een familieaangelegenheid; als ik iemand stuur om namens jou om haar hand te vragen, dan is dat tegen beter weten in.'

'Maar u doet het wel?' drong Gaius aan, en zijns ondanks werd Macellius vermurwd.

'Je kunt een dwaas niet van zijn dwaasheid scheiden; ik kan iemand naar Bendeigid sturen. Maar als hij weigert wordt hier niet meer over gepraat. Dan schrijf ik Licinius en zorg ik dat je getrouwd bent voor het nieuwe jaar begint.'

Er viel iets te zeggen, dacht hij, voor de dagen van weleer, toen de vaders nog over leven en dood van hun zonen beschikten, zelfs als ze al volwassen waren. Die wet stond nog steeds in de boeken - al deed niemand er meer iets mee. Al honderden jaren had geen enkele vader er nog een formeel beroep op gedaan, en hij kende zichzelf te goed om te denken dat hij de eerste zou zijn. Maar dat zou ook niet nodig zijn. Eilans vader kon die klap veel effectiever toedienen dan hij.