Mijn hoofd ligt op iets zachts. Langzaam open ik mijn ogen. Ben ik dood? Is dit de hemel? Milan, waar ben je nou?
Iemand buigt zich over me heen. Een lief gezicht hangt boven het mijne. Een aai over mijn wang. Ik ruik weer die zachte citrusgeur.
‘Mama?’
‘Dag schat.’ Ze drukt een kus op mijn voorhoofd.
‘Waar ben ik?’
‘In het ziekenhuis.’
‘Echt?’ Ik kom langzaam overeind en kijk verdwaasd om me heen. Pijnscheuten dwingen me weer te gaan liggen.
Ze knikt. ‘Echt.’
‘H-hoe... ben ik hier...’ Mijn droge keel zorgt voor een hoestbui.
‘Sst. Stil maar. Probeer iets te drinken.’ Ze brengt een glas met een rietje naar mijn mond. ‘Je moet veel water drinken.’
‘Waar is papa?’ vraag ik als ik het glas half leeg heb.
‘Op de gang. Hij praat met de ouders van Fleur.’
Plotseling voelt het alsof de schoen weer op mijn borstkas drukt. Fleurs slappe lichaam verschijnt op mijn netvlies. De slokjes water golven terug omhoog in mijn keel.
Mama ondersteunt me en duwt een kartonnen bakje onder mijn kin. ‘Toe maar. Dit is een normale reactie.’
Tranen rollen over mijn wangen. ‘Ik... Ik wil naar Fleur.’
‘Straks, schat. Eerst komt de dokter nog. En de politie. Maar daarna breng ik je naar haar toe. Je moet alleen niet schrikken. Ze heeft ontzettend veel hechtingen en haar gezicht ziet bont en blauw.’
Ik schud vertwijfeld mijn hoofd. Hechtingen? Doen ze dat nog bij iemand die dood is?
‘Maar,’ zegt mama, ‘ze is gelukkig al wel op de been. Ik kwam haar net met haar moeder tegen op de gang.’
‘Leeft ze nog?’
‘Ja. O sorry, schat. Ik dacht dat je dat... O wat stom. Ja, schat. Ze leeft zeker nog! Iedereen heeft het overleefd. Fleur, Wouter, Versteden en eh...’
‘Levi ook?’
Ze knikt terwijl haar gezicht verstrakt. ‘Die ook.’
Een diepe zucht ontsnapt uit mijn keel. Alsof ik zo alle nare beelden uit mijn hoofd wil wegblazen. Dat Levi niet dood is doet me niks. Echt helemaal niks. Toch begin ik zo erg te snikken dat ik het gevoel heb dat ik nooit meer zal stoppen.
Mama slaat mijn deken opzij en kruipt naast me. Ze schuift haar arm onder me door en trekt me tegen zich aan. ‘Kom maar hier,’ fluistert ze en ze wiegt me net zo lang totdat ik kalmer word.
Ik leg mijn hoofd in haar hals en ruik haar zoete adem.
Na een tijdje begint ze te praten. ‘Weet je, ik wil je wat vertellen.’ Ze schraapt haar keel. ‘Ik geloof dat ik eindelijk wakker ben geschud. Na Milans dood leek het alsof ik in een donker hol was gekropen waar niemand bij kon. Papa niet. Onze vrienden niet. Zelfs jij niet. Ik dacht dat ik me daar veilig voelde. Alleen kon zijn met mijn verdriet. Als je een kind verliest, voelt het alsof je zelf doodgaat. Omdat je hart is vermorzeld. Moeders zijn en blijven altijd verbonden met hun kind door een onzichtbaar draadje. Ik voelde en wist zeker dat er iets niet klopte aan Milans dood. Ik kon het alleen niet bewijzen. Hoe ik de dingen uitzocht of de politie letterlijk op mijn knieën smeekte om meer onderzoek... Het maakte me gek. Kil, koud en hard. En dat spijt me zo verschrikkelijk, Juul.’
‘Nee, mama,’ piep ik. ‘Niet zeggen. Dat hoeft niet.’
‘Jawel. Want ik vergat jou. Ik had het onzichtbare draadje tussen jou en mij nooit zo mogen laten bungelen. Nooit. Toen ik in jouw tas die je op mijn kamer had laten staan die gruwelijke kaarten vond en al die berichten op je telefoon zag... O, Juul, ik was zo verschrikkelijk bang om jou ook te verliezen. Ik denk dat Milan ons op dat moment samen heeft gebracht. Dat hij mij in al mijn paniek tot kalmte maande en influisterde wat al die getallen betekenden. Daarom wist ik waar ik moest zijn.’
Ze pakt me nog steviger vast en drukt kusjes op mijn haren. ‘Jij bent zo dapper. Zo ongelooflijk dapper! Als je dat maar onthoudt. Al die maanden in je eentje moeten doorbrengen. Zonder enige aandacht van papa of mij. Jij bent de sterkste van ons allemaal. Je zorgde zelfs voor bloemetjes op Milans graf.’ Ze tilt mijn kin op.
‘Ik vond het fijn om bij Milan te zijn. Om met hem te praten, of nou ja, tégen hem te praten.’
Ze glimlacht.
‘En nu, mama? Wat gaan we nu doen?’
Haar onderlip trilt, maar weer glimlacht ze. ‘Nu gaan we proberen om stap voor stap vooruit te kijken. We moeten leren praten met elkaar. Jij, papa en ik. En we gaan de dozen op zolder uitpakken. Alle fijne herinneringen meenemen in plaats van wegstoppen.’