Images

Ik kan geen lichtknop vinden en omringd door duisternis schuifel ik door de zaal. Met mijn armen op de tast voor me uitgestoken. Ik voel dat ik omlaagloop, net zoals in een bioscoop. Hijgt er nou iemand? Of ben ik het zelf?

Het donker en de angst van wat me te wachten staat verstikken me. Mijn ogen proberen ergens op scherp te stellen, proberen te wennen aan het duister. Ik ben totaal gedesoriënteerd. Duizelig. Toe dan, denk ik. Kom dan met je waarheid. De haartjes op mijn armen kriebelen.

‘H-hallo?’ zeg ik. ‘Ik ben er...’

Er gebeurt niks.

Op mijn hoede blijf ik staan. Roerloos, met ingehouden adem. Dan hoor ik weer gehijg. Reutelend, alsof iemand moeite heeft met ademen. Voor me. Of naast me?

‘Hallo? Is daar iemand?’ Ik wil niet bang klinken, maar heb geen controle over mijn stem. ‘Hallo?’

De stilte die volgt duurt ongelooflijk lang.

‘Neem plaats,’ klinkt het plotseling luid. Een vervormde, hoge stem, nagalmend in de lege zaal. Een spot gaat aan. Fel licht schijnt op een rode stoel ergens in het midden van de zaal. ‘Neem plaats,’ klinkt het weer.

Mijn maag verkrampt.

Met mijn hand boven mijn ogen tegen het felle licht ga ik zitten. De spot dooft. Het is weer pikkedonker om me heen. En doodstil. Wat ruik ik? Behalve de muffe lucht van oud bier en zweet. Iets branderigs. Sigarettenrook?

Ik kijk over mijn schouder. De stoel kraakt. Verderop zie ik een piepklein oranje, gloeiend puntje. Zoals bij de autosloop. Het puntje wordt zwakker en licht weer op.

‘Ik zie, hoor en weet alles!’ De vervormde stem knalt door de zaal. ‘Dat je nu niet voor je kijkt, zie, hoor en weet ik dus ook.’

Kippenvel op mijn huid. Nu ik weet waar hij precies staat, groeit mijn angst.

Hij klakt een ritme met zijn tong. Eerst traag. Dan steeds sneller en sneller. Het houdt niet op.

Ik druk mijn oren dicht.

‘Weg met die handen!’ hoor ik. ‘En geniet van mijn show!’ Show show show show, echoot het na.

Een andere spot flitst aan, iets verderop. Wit, fel licht verblindt me. Ik scherm mijn ogen even af. Dan gluur ik tussen mijn vingers door naar de gestalte op het podium. Hoe kan hij zich zo snel hebben verplaatst? Wie is dit? Heel langzaam verdwijnen de sterretjes voor mijn ogen en zie ik scherper. Onder de lichtbundel doemt Fleur op. Vastgebonden op een stoel. Haar armen strak op haar rug gedraaid. O, help! Houden mijn ogen me voor de gek? Of is ze inderdaad geblinddoekt en zit er tape over haar mond? Ze beweegt niet. Maakt geen enkel geluid. Haar hoofd hangt slap opzij.

Mijn maag speelt op. De afstand naar het podium is een meter of vijf. Of meer? Hoe snel kan ik bij haar zijn? Ik moet mijn best doen om niet in blinde paniek te handelen.

‘Fleur!’ roep ik, maar het klinkt zo rasperig dat ze me waarschijnlijk niet eens hoort.

De spot knipt uit. Duisternis omhult me.

Ik adem door mijn angst heen. Want als er een moment komt, al is het een seconde, dat ik haar kan bevrijden, dan grijp ik die kans. Maar ik mag geen fouten maken. Nu niet en straks niet. Dit is het werk van een monster. Een psychopaat. Levensgevaarlijk.

Ik schrik van een plotselinge lichtbundel boven mijn hoofd. Op het podium rolt een wit doek naar beneden. Muziek klinkt rechts, links en achter me, de zaal vult zich met snoeiharde gitaren.

‘Hoe kan ik het goedmaken?’ Milans stem galmt boven de herrie uit en snijdt mijn adem af.

Ik schud wild met mijn hoofd, hap naar adem. Waar komt het vandaan?

‘Zeg het maar.’

Stilte.

Dan weer de gitaren.

Stilte.

‘Meen je dat nou? Met een dare?’ Het is echt Milans stem.

Er glijdt iets langs mijn wang. Een traan. En nog een. Ze blijven maar komen. Ik kijk omhoog en als sneeuwvlokjes dwarrelen er nu witte papiertjes naar beneden. Ik vang er een op. Het is een doodskop van vloeipapier.

Op het witte doek verschijnt de door mij bewerkte klassenfoto. Milans klasgenoten staren me beschuldigend aan, alsof ze zeggen: Kijk niet zo verbijsterd. Je hebt zijn gezicht toch zelf bewerkt? Wat ben jij nou voor zusje? Tsss!

‘Oké, kom maar op met die dare.’ Milans stem, lachend. Maar het is niet zijn vertrouwde, spontane lach die ik als geen ander ken. Ik hoor iets anders. Twijfel?

De foto vervaagt en gaat over in een filmpje. Milan zit achter het stuur van zijn Clio. Buiten is het donker, op de straatverlichting na. Hij doet de gordel om, start de motor en zijn hoofd draait opzij. ‘Goed, mensen.’ Het is alsof hij tegen mij praat. Hij kijkt recht in de camera van iemand die naast hem zit. ‘Het is vandaag zaterdag 27 november. Zojuist ben ik keihard uitgedaagd. En ik ga de dare voor honderd procent aan. Omdat ik iets goed te maken heb. De bedoeling is dat ik geblinddoekt ga autorijden. Op deze slingerweg. Mijn passagier, die mij instructies zal geven, wil anoniem blijven. Duimen maar...’ Hij trekt een gemaakt bang gezicht, voordat hij vooroverbuigt om zich een geruite blinddoek om te laten doen.

Twee zwarte handschoenen maken een knoop. Ik zie een stukje huid. Een glinstering. Meer zie ik niet van de passagier.

‘Klaar?’ vraagt Milan. ‘Kan ik gassen?’

‘Ja,’ antwoordt een zachte, hese stem. ‘Rechtdoor.’

De auto begint te rijden. Milan schakelt en omklemt dan met beide handen het stuur.

‘Bochtje naar links. Even wachten. Nu bijsturen.’ De hese stem klinkt krachtiger. Milan draait aan het stuur. Te ruw. De auto schiet de berm in. Ik hoor steentjes tegen het metaal kletsen.

‘Terug! Naar rechts. Ja, zo. Nu rechtdoor. Geef eens een stoot gas, man. Mietje.’

Die stem klinkt bekend en ook weer niet. Het is een vrij hoge, niet echt jongensachtige stem. Maar een vrouw is het ook niet. Vermoed ik.

Ik ben zo bang voor wat er komen gaat. Zo bang. Zaterdag 27 november. Die datum vergeet ik nooit. Echt nooit! Ik sluit mijn ogen. Dit wil ik niet zien. Niet horen. Als ik mocht kiezen tussen worden afgeranseld of toekijken hoe mijn broer sterft, dan zou ik voor het eerste kiezen. Maar ik heb geen keuze.

‘Naar rechts, rechts, RECHTS. Hé! Hallo! Je hebt een tegenligger. Wil je dood of zo?’

Ik krimp ineen. Dit kan ik niet. Dit wil ik niet.

‘Mooi zo. De weg is weer voor jou alleen.’ De passagier buigt zich naar links. Een donker leren jasje. Kortgeknipt haar. Bruin? Donkerblond? ‘Man, hoezo rij jij maar een slappe dertig? Zo kan ik het ook... Schakel eens naar zijn drie. Vier als je durft. Ha, ha, if you dare.’

‘Oké.’ Milan schakelt. De auto begint te slingeren. Het beeld beweegt. Een hand duwt tegen Milans schouder. En nog een keer. ‘Kap daar eens mee,’ roept mijn broer. Weer een duw.

‘We gaan er een tandje bij doen,’ zegt de hoge, ijle stem die me kotsmisselijk maakt. ‘Een klein stukje zonder handen. Alleen maar gassen, oké? Tien bomen voorbij. Ik tel ze wel. Doen?’

Milan knikt. ‘Nu?’

‘Even wachten. Eerst een stukje naar links. Meer. Nog een beetje meer. In zijn vier. Nog een paar seconden. Ja. Nu!’

Milans handen laten het stuur los. ‘Wel normaal doen, hè?’

‘Eén, twee, drie, kom op, niet zo sloom, vier, vijf, ja, gaaf man, zes, zeven...’

Een keiharde duw tegen zijn schouder. Nog een duw. Milan schreeuwt en kwakt tegen het portier. De motor brult. De passagier neemt het stuur over. ‘Daar gaan we!’ schreeuwt hij. Het beeld verandert, ik zie zwarte schoenen, de versnellingsbak. Meer niet. Nu hoor ik alleen nog maar piepende banden. Gehijg. Een schreeuw en een loeiende motor. Is dat Milan die daar vloekt? Het gaat zo snel. Toch komt de knal onverwachts. Een afschuwelijk harde knal.

Ik vlieg achterover in mijn stoel.

Gehijg, gevloek en een flitsgeluid. Een portier gaat open. Voetstappen. Weer een paar flitsen. Dan stopt het filmpje. Een korrelige afbeelding komt ervoor in de plaats. Ik herken het beeld meteen. Het is de foto van Milan die met zijn hoofd op het stuur ligt. Dood. De foto die in de eerste condoleancekaart zat.

Ik voel dat ik de controle over mijn ademhaling verlies. Lucht! Alsof ik door een rietje ademhaal. Paarse vlekjes dansen voor mijn ogen.

Milan is de dood in gejaagd. Meegesleurd door een gestoorde gek. Dit is het verhaal. Hier moet ik het mee doen. Tijd om het te verwerken krijg ik niet. Er klinkt een gong, gevolgd door zachte pianomuziek en een operastem. Ik kan de geluiden niet plaatsen. Of wel? Ave Maria... Schubert... Op deze klassieke muziek werd Milan in zijn kist binnengebracht. Door papa, mama en mij. Mama wilde per se dat het zo zou gaan. Ik heb hem op de wereld gezet. Ik ben zijn moeder.

De gedachte dat hij bij Milans uitvaart was. Dat hij opnamen heeft gemaakt van zoiets intiems... Ik kan het niet verdragen.

Ongewild sluit ik mijn ogen. Wieg mee op de muziek. De paarse vlekjes vermenigvuldigen zich. Het voelt alsof ik wegzweef. Als een pluisje van een paardenbloem. Terug naar het moment dat ik verdoofd naast Milans kist liep. Papa aan de andere kant. Mama duwde de kist. Mijn hand rustte op het hout, vlak bij zijn voeten.

Ik weet nog hoe ik krampachtig mijn blik op de witte rozen richtte, terwijl ik voelde hoe we door iedereen werden aangestaard. Vol medelijden.

De muziek sneed door mijn hart, alsof mama het zelf zong. Ik brak vanbinnen.

En nu breek ik weer.