Ik draai me om als ik mijn naam hoor.

Dit is werkelijk niet te geloven.

Moet ik haar komst nou als verrassing of als obstakel zien? Of geen van beide? Ach, ze zal zo uitgeschakeld zijn. Daar hoef ik weinig tot geen moeite voor te doen.

‘Levi,’ zegt ze nog een keer met haar hand voor haar mond. ‘Alsjeblieft’

Ik haal mijn schouders op. ‘Mevrouw, wees welkom. Neem plaats.’ ‘Wat wil je? Zeg het me!’ ‘Ik wil absolute stilte, mevrouw.’ Haar paniek voelt als een cadeautje. Krijg ik er op het allerlaatste moment gewoon nog eentje bij.

Twee zijn er al omgevallen. Fleur en Wouter. Ze hangen slap in hun stoel. Perfect! Nog drie te gaan dus.

Vier, als ik mezelf meereken. Ik richt mijn blik weer in de camera. Zijn er al kijkers? Fans? Ergens vind ik het jammer dat ik het aantal hits nooit te weten zal komen.

Plotseling boren zich nagels in mijn vel. ‘Ik heb de politie al gebeld,’ gilt ze. ‘Ze zijn onderweg.’ Ik word bij mijn armen gepakt. Eén ruk is genoeg om los te komen. Ze is net een fruitvliegje. Irritant, maar fragiel.

Laat de politie maar komen, denk ik. Ze zijn toch te laat. Het is nu nog een kwestie van minuten. Meer niet. Toch geeft ze niet op. Schopt, trapt tegen mijn benen. Krabt mijn wang open, trekt aan mijn haar. Maar de pijn is niets vergeleken bij mijn brandende zenuwen. Mijn spieren spannen zich aan.

Als een rotsblok blijf ik staan. Eigenlijk is het prachtig.

Een moeder die vecht voor haar jong. Ze is net als die buizerd. Met het enige verschil dat haar jongen al zijn gegrepen.

Ah, nu begint Versteden aan zijn laatste seconden. Hij snakt hoorbaar naar adem. Zijn stoelpoten schrapen weer over de grond. Zijn het de laatste stuiptrekkingen? Ik twijfel. Aan de ene kant wil ik het zien. Aan de andere kant mag mijn gezicht niet van het beeld verdwijnen. Want de aandacht moet op mij gericht blijven.

Hij schreeuwt het uit! Mijn hemel, denk ik. Wat een theatrale dood. Doet sterven werkelijk zo veel pijn? Een duw tegen mijn rug.

‘O, gaan we nu zo beginnen, mevrouwtje? Het wordt vervelend.’ Nog een duw. Meerdere handen. Ik smak van het podium. Een schaduw springt boven op me. ‘Vlug, vlug!’ wordt er geroepen. ‘Doe de deuren open. Zoek iets scherps. Vlug!’

Ik proef bloed in mijn mond. Een scherpe pijn schiet door mijn onderrug. Wie beukt er zo tegen mijn schedel? Nee, nee, zo mag het niet gaan. ‘Stop de show, stop de show!’