Eenentwintig

Miriams hart sloeg over toen ze door de rook heen het gezicht van dorpsoudste Samuel omhoog zag kijken. Samen met de sterkste mannen maakte hij zich los uit de brandblussende groep en kwam in de richting van de trap gelopen.

“Ze hebben ons gezien,” riep Lou. “Schiet op, Harry.”

“Stomme oude sloten,” sputterde Harry. “Kijk! Hebbes!” De deur ging piepend open en een voor een gingen ze de donkere tunnel in. De kinderen hielden zich vast aan Miriam, Latisha en Ralph. Lou legde Robert over zijn andere schouder. Hij hield hem in de brandweergreep.

“Schiet toch op,” schreeuwde Harry. “Ik doe de deur achter ons op slot. Dat geeft ons iets meer tijd.”

“Harry,” begon Latisha, “als ze hier nou al zijn voordat jij…”

“Opschieten,” siste Harry.

Het was er aardedonker en ze moesten op de tast door de eerste lage tunnel lopen.

“Denk om jullie hoofd,” waarschuwde Lou. “Dit stuk is erg laag.”

Laag, dacht Miriam, terwijl ze in de hand van een van de bange kinderen kneep. Laag, smal en donker. Ze wilde haar angst wegslikken, maar haar mond was droog. Ze kon nu ook niet bang zijn. Het enige dat telde was dat iedereen bij de opening kwam. Ze probeerde zich de grootte van de opening te herinneren. Had ze destijds een groot stuk van de hemel gezien of klampte ze zich vast aan een onmogelijke droom? Had ze al haar hoop gevestigd op een gaatje waar een mens met geen mogelijkheid doorheen kwam?

De tunnel was zo smal dat ze achter elkaar moesten lopen. Een paar kinderen raakten de hand die ze vasthielden kwijt en raakten in paniek.

“Hou je vast aan de kleren van degene voor je,” klonk Lou’s gedempte stem. Zijn stem klonk geruststellend. Latisha begreep dat ze iets heel alledaags moesten doen om de kinderen rustig te houden.

“Ach Margrietje…” Haar stem klonk krakerig en vals. “…de rozen zullen bloeien…Kom op, allemaal meezingen.”

Miriam was onder de indruk. In dergelijke situaties kon je op Latisha rekenen voor een goed idee. Miriam zong mee en toen, eerst aarzelend, begonnen de kinderen ook te zingen. Uiteindelijk klonk helemaal achteraan in de rij nog een harde, hese stem en iedereen wist toen dat Harry er ook was.

“Heb je de deur op slot gekregen?” vroeg Latisha. Ze was de laatste in de rij en voelde achter zich naar Harry. Hij pakte voorzichtig haar arm. “Reken maar,” zei hij.

Tijdens het zingen klonk op de achtergond een dof gedreun. Ze probeerden de deur in te rammen.

“Een beetje sneller allemaal,” riep Lou.

Het zingen werd steeds minder omdat er regelmatig iemand struikelde waardoor iedereen moest stoppen. Plotseling botste iedereen tegen elkaar aan. “De andere deur,” riep Lou.

“Zit hij op slot?” vroeg Harry.

Lou duwde tegen de deur. Hij gaf nauwelijks mee, maar zat duidelijk niet op slot. “Help me duwen,” zei hij tegen de kinderen die het dichtste bij stonden.

Ze kwamen naar voren en hielpen duwen. Hun blote voeten hadden weinig grip op de rotsachtige grond. Met z’n allen duwden ze de deur open en nu stonden ze in de tunnel waar de explosie was geweest.

“Linksaf,” riep Lou. “Elkaar allemaal een hand geven en linksaf gaan.”

“Laat de opening groot genoeg zijn,” fluisterde Miriam tegen zichzelf. En ik hoop dat de lucht helder is, zodat we kunnen zien waar het gat is. Er waren zoveel onzekerheden en dingen die verkeerd konden gaan. Ze had iedereen hierheen gesleept omdat ze zich vaag een stukje sterrenhemel herinnerde. Misschien was het allemaal slechts haar verbeelding en had ze helemaal geen lucht gezien op het moment dat de handen haar vastgrepen. Als dit verkeerd afloopt, is het allemaal mijn schuld.

Toen ze bij het puin van de explosie aankwamen, hoorden ze in de verte nog steeds het doffe bonzen op de deur in de andere tunnel. De kinderen jankten van de pijn, omdat de scherpe brokken steen in hun voeten sneden.

“Alsjeblieft, jongens.” Latisha smeekte ze. “Nog even volhouden. Nog heel even.”

“Is iedereen er?” riep Lou. In het donker kon hij onmogelijk zien wie waar was. Miriam wist dat Latisha met twee kinderen achter haar liep. Harry liep helemaal achteraan. Zelf had ze aan elke hand een kind en Ed hield zich vast aan haar jurk. Lou droeg Robert en nog een kind hield zich vast aan zijn riem.

“Een voor een jullie naam roepen,” zei Latisha. “Harry, achteraan, begint. Zodra je degene achter je zijn naam hoort zeggen, zeg je je eigen naam.”

“Harry.”

“Latisha.”

“Michael.”

“Janet.”

“Kevin.”

“Alice.”

“Miriam.”

“Ed.”

“John”

“Tessa.”

“Angela.”

“Mooi zo,” zei Lou. “En ik heb hoe-heet-ie bij me. Kennelijk zijn we…”

“Ralph,” schreeuwde Harry. “Waar is Ralph?”

“Hier,” klonk een klein stemmetje. “Hij wil niet meer opstaan.”

Latisha duwde de kinderen die zij vasthad voor zich uit en probeerde te bepalen waar het stemmetje vandaan kwam. “Blijf praten,” zei ze. Harry had haar ingehaald en samen voelden ze rond in het duister. Latisha’s hand kwam een krullenkop tegen.

“Hij is hier,” zei het kind. “Hij is net gevallen.”

Harry voelde waar Ralph was. Hij lag tegen de zijkant van de tunnel. Samen met Latisha zette hij Ralph overeind. Ralph hapte naar adem.

“Ralph! Wat is er, Ralph? Ben je gewond?”

Er ontstond verwarring. Alle kinderen kwamen samen op de plek waar Latisha en Harry over Ralph stonden gebogen.

Harry tilde zijn hoofd op en keek om zich heen, ook al kon hij niets zien.

“Jullie moeten verder gaan,” zei hij. “Miriam, jij en Lou nemen de kinderen mee naar de opening. Latisha en ik zullen Ralph meenemen.”

“Zeker weten…?” begon Miriam.

“Opschieten,” siste Harry.

Samen met Lou verzamelde Miriam de rest van de groep. Lou ging voorop en Miriam liep achteraan. Ze ploeterden verder door de tunnel waar steeds meer puin en brokstukken lagen. Het zingen was gestopt, maar ook nog iets anders. Er ontbrak nog een geluid.

“Het bonzen,” riep Lou. “Het bonzen is gestopt.”

Miriam werd koud van angst, want ze wist wat dit betekende. De Onderaardsen waren door de deur.

“Misschien hebben ze het opgegeven,” zei Lou. Miriam wist dat hij het zei om de kinderen gerust te stellen.

“Misschien wel,” zei ze. Ze keerde haar hoofd om. “Alles goed daar?”

Latisha’s stem kwam van een eind weg. “We komen eraan,” riep ze. Zij en Harry sleepten Ralph met zich mee. Ralph kon nauwelijks op zijn benen staan.

“Laat mij hier maar achter,” fluisterde hij hees. “Laat mij maar. Ik kan beter blijven liggen…”

“Even normaal doen, vriend,” zei Harry. “We zorgen dat je hieruit komt.”

“Nee,” fluisterde Ralph. “Ze zullen me geen kwaad doen. Ik ben hier al zo lang. Ze hebben me nodig – de generator. Gaan jullie maar. Ik had toch gezegd dat ik slap was.” Hij lachte, maar het klonk meer als gerochel. “Ik heb al jaren niet meer gerend.” Hij hapte naar adem en zijn lichaam was zo slap als een dweil. Latisha pakte zijn middel steviger vast.

“Kom op, Ralph. Natuurlijk laten we je hier niet achter. Probeer het. Doe je best.”

Zachtjes gaf ze Harry een por. Ze probeerde zijn aandacht te krijgen, want verderop, achter haar in de tunnel, klonken stemmen. Harry begreep wat ze bedoelde. Met een enorme krachtsinspanning tilde hij Ralph op en gingen ze achter de anderen aan.

“Ik zie het!” riep Miriam. Ze had voortdurend naar boven gekeken, op zoek naar de opening. “Kijk! Daar is het!”

Ze klommen steeds verder over de brokstukken naar het punt waar de explosie was geweest. Toen ze er waren, keek Lou omhoog. Inderdaad zat boven in de tunnel een opening waardoor hij de zwart-blauwe nacht kon zien. Er kwam net genoeg licht binnen om de berg puin zichtbaar te maken die helemaal tot bovenaan bij de opening leek te komen.

“Ik had gelijk!” zei Miriam. “Godzijdank, ik had gelijk!”

De kinderen praatten allemaal door elkaar heen. “Zijn we er?”

“Gaan we eruit?”

“Moeten we helemaal naar boven klimmen?”

“Stil,” zei Lou. “We hebben niet veel tijd. Waar ben je, Miriam? Ik ga als eerste naar boven en probeer een pad naar de opening te vinden. Jullie komen achter mij aan en Miriam komt als laatste. Denk eraan dat we snel moeten zijn. Verlies de opening niet uit het oog en probeer de route te volgen die ik neem.”

Miriam wachtte tot het laatste kind aan de steile beklimming begon. Ze tuurde in de duisternis op zoek naar Latisha, Harry en Ralph. “Latisha,” riep ze.

“We zijn hier,” klonk het uit de zwarte tunnel.

Gelukkig, dacht Miriam. Hun stemmen waren al een stuk dichterbij. Ze wachtte tot ze hun voetstappen kon horen en deed een paar stappen hun kant op.

“Hier is het,” zei ze. “Dit is de opening. Wat is er mis met Ralph?”

“Uitgeput,” zei Latisha. “We moeten opschieten, Miriam. Achter ons hoorden we hun stemmen.”

“Kom op,” zei Harry, “we klimmen naar die opening. Als jullie voorop gaan, dan ondersteun ik Ralph van achteren. Oké?”

Met veel gepuf en gesteun deed Ralph zijn best de steile berg puin te beklimmen. Vooraan zocht Lou plekken om zijn voeten neer te zetten, zodat iedereen hem kon volgen. Ze gingen maar langzaam vooruit. Af en toe gleed er iemand weg en bracht dan de rest ook uit evenwicht. Miriam en Latisha trokken Ralph aan zijn armen omhoog en Harry duwde hem van achteren. Ralph moest regelmatig stoppen omdat hij een hoestbui kreeg.

“Je bent een wrak, Ralph,” hijgde Latisha. “Een absoluut wrak. Wat jij nodig hebt is een zacht bed en mensen die dag en nacht voor je zorgen. Hou dat maar in gedachte, Ralph. Een zacht bed en in de watten worden gelegd. Hou dat in gedachte en trek jezelf omhoog. Kom op. Je kan het.”

Haar woorden gaven hem een beetje moed. Met bovenmenselijke inspanning zette hij zijn uitgeteerde lijf in beweging.

“Nee!” Miriams adem stokte in haar keel. Verderop in de tunnel zag ze zwakke lichtjes naderen. “Ze komen eraan!”

Lou had de top bereikt. Hij beet op zijn lip terwijl hij de kleine opening onderzocht. Door de explosie waren er wat rotsblokken verschoven waardoor de lucht nu zichtbaar was, maar één rotsblok lag precies over de opening. Het gat was zo klein dat alleen een heel mager iemand erdoorheen kon komen. Met al zijn kracht duwde hij tegen het rotsblok, maar van onderaf zou hij het nooit uit de weg krijgen. Hij zou onmogelijk door de opening kunnen. Hij gaf een schreeuw van frustratie en duwde nog een keer uit alle macht. Het voelde alsof de hemel hem uitlachte. Hij kon wel de frisse buitenlucht inademen, maar hij kon er niet komen. Hij keek naar beneden. Hij hoorde de stemmen en zag de lantaarns van hun achtervolgers. Voor de laatste keer zette hij kracht. Het had geen zin. Hun laatste uur had geslagen.

Ed kroop naar Lou toe. “Wat is er, Lou? Waarom klim je niet door het gat?”

Lou schudde zijn hoofd. “Dat gaat niet, Ed. Het gat is te klein.”

Ed stak zijn hand omhoog en voelde de buitenlucht. “Maar niet voor mij,” zei hij. “Ik kom er wel doorheen, Lou.”

“Zie je dat rotsblok? Dat blokkeert de uitgang. Denk je dat je het uit de weg kunt halen?”

Ed knikte. “Als de anderen me helpen.”

“We kunnen het proberen,” zei Lou. Hij zag dat de Onderaardsen waren begonnen aan de beklimming van de berg puin. Hun lantaarns maakten spookachtige schaduwen in de rotsachtige tunnel. “Vooruit dan. En doe het zo snel mogelijk.”

Ed klom langs Lou en stak zijn armen door de opening. Lou duwde hem omhoog. Het leek alsof Ed klem kwam te zitten in de krappe opening. Even dacht Lou terug aan wat er in de tunnel met de gasleiding was gebeurd. Zou dit net zo aflopen? Hij zette zijn tanden op elkaar en duwde Ed met nog meer kracht omhoog. Plotseling kwam er beweging in Ed. Met een kreet van blijdschap schoot hij door het gat.

Ed begon onmiddellijk aan het rotsblok te sjorren. Lou duwde de kinderen een voor een door het gat omhoog. De kinderen die erdoor waren, hielpen Ed. Lou hoorde ze kreunen terwijl ze het rotsblok probeerden te verplaatsen. Het rotsblok kwam geen millimeter van zijn plaats.

Lager op de berg puin deden Latisha en Miriam hun best om Ralph naar boven te krijgen. De Onderaardsen schreeuwden dreigementen en ploeterden ook omhoog. Harry hield halt. Hij riep naar de meisjes dat ze verder moesten gaan.

“Harry!” schreeuwde Latisha. “Ga nou niet de held uithangen, Harry. Kom op.”

Snel stak hij zijn duim naar haar op en pakte daarna stukken steen die hij naar de achtervolgers gooide. Het hield ze weliswaar tegen, maar dat duurde maar even. Ze verspreidden zich en klommen nu naast elkaar, in plaats van achter elkaar aan de heuvel op. Stenen gooien hielp nu ook niet meer.

Harry keerde zich om. Hij wilde naar de anderen toe klimmen. Zijn voet gleed weg en hij voelde zich wegglijden. Wanhopig keek hij omhoog naar de anderen. Latisha strekte haar hand naar hem uit. Boven op de berg stond Lou de kleine kinderen naar buiten te duwen. Zijn borst glom van het zweet. Om zijn nek hing nog altijd dat belachelijke hondenfluitje.

Hondenfluitje! Harry struikelde bijna nog verder naar beneden toen hij dacht aan Lou’s hondenfluitje.

“Het fluitje!” riep hij naar Latisha. “Zeg tegen Lou dat ik zijn hondenfluitje moet hebben.”

“Wat…?”

“Het hondenfluitje. Ik moet dat hondenfluitje hebben.”

Lou hoorde hem. Eerst snapte hij er niets van, tot hij het plotseling begreep. Hij trok het fluitje van zijn nek en gaf het aan Miriam, die met uitgestrekte arm klaarstond. Ze begreep niet wat de bedoeling was, maar dit was niet het moment om vragen te stellen. Snel gaf ze het door aan Latisha. Harry gaf een gil toen een van de Onderaardsen zijn voet greep en hem naar beneden probeerde te trekken. Latisha gleed over het puin naar Harry toe en gaf hem het fluitje. Ze zag dat hij werd meegetrokken en probeerde zijn arm te pakken. Terwijl hij de Onderaardse weg probeerde te schoppen, blies hij zo hard mogelijk op het hondenfluitje. De andere achtervolgers kwamen ook steeds dichterbij. Hij kon wel gillen van ellende. Dat stomme fluitje maakte helemaal geen geluid. Dat achterlijke ding werkte niet! Hij wilde het zijn achtervolgers net naar hun kop smijten, toen hij de grip om zijn enkel voelde verslappen. Hij keek om. Alle mannen hielden hun handen over hun oren. Hun supergehoor had het hondenfluitje gehoord.

Harry krabbelde overeind en ging vlug achter de anderen aan de berg op.

Op het moment dat Lou het laatste kind door het gat duwde, klonk er buiten gejuich. Het rotsblok kwam in beweging.

“Het lukt,” schreeuwde Ed. “Het beweegt.”

Bij de opening wierp Harry nog een blik achterom. De Onderaardsen hadden zich hersteld en kwamen weer naar boven. Miriam, Latisha en Ralph waren al door de opening.

“Ga jij maar eerst,” riep hij tegen Lou, die stond te wachten om Harry naar buiten te helpen. Hij keerde zich om en blies nog één keer op het hondenfluitje. Zonder het resultaat af te wachten, klom Lou door het gat naar boven. Harry was de laatste. Hij gaf een schreeuw van blijdschap toen de handen van zijn vrienden hem door het gat omhoogtrokken, de koude nachtlucht in.