Negentien

In het gevangenenhuis stond Latisha op haar tenen naar alle drukte op straat te kijken.

“Arme Miriam,” sputterde ze. “Ze bereiden de bruiloft voor. Mijn God! Dit is te erg voor woorden!”

Ralph knikte. “Zodra ze haar in hun macht hebben…”

“Hou op!” Latisha probeerde haar paniek onder controle te houden. “Hoe denk je dat ze…Op wat voor manier…” Ze keek Ralph met grote ogen aan.

“Vergif, denk ik.” Ralph zei het met een gelaten blik.

“Schei eens uit, jullie!” riep Harry. Hij stond tegen de deur aangedrukt en probeerde door de tralies heen het hangslot te zien dat aan de buitenkant was bevestigd sinds Lou’s ontsnapping. Hij had al zo vaak geprobeerd het hangslot te pakken. Hij wist dat hij er niet bij kon, maar gaf het niet op. Uit frustratie schopte hij tegen de deur.

“Jullie doen alsof we een smaak ijs mogen kiezen in plaats van de manier waarop we dood zullen gaan. Want ze gaan ons vermoorden!” Hij keerde zich om. “Snappen jullie dat? Zodra Miriam getrouwd is met die vieze ouwe gek, zijn wij er geweest…”

“Hou je kop, Harry.” Uiteindelijk knapte er iets in Latisha. “Hou je kop.” Ze rende op hem af en ging hem met haar vuisten te lijf. “Ik kan niet meer. We gaan dood. Ik weet dat we doodgaan. Wat moeten we doen? Wat moeten we in godsnaam doen?”

Harry hield zijn armen omhoog om haar klappen af te weren. Hij haalde diep adem. Zonder veel te kunnen doen, zag hij zijn stoere, betrouwbare Latisha hysterisch worden.

“Rustig, Latisha.” Onwennig legde hij zijn lange arm om haar schouder. Latisha hing slap tegen hem aan. Ze trilde. Lou en Ralph keken meelevend toe. Niemand kon iets zeggen. Er waren geen woorden voor hun hulpeloze situatie.

“Ik doe in elk geval onze kettingen af,” zei hij toen Latisha wat kalmer was. De anderen knikten. Met de rechtgetrokken veer maakte hij snel alle ketens los.

“Wanneer ze ons komen halen,” zei Lou zachtjes, “dan zullen we vechten voor ons leven.”

Latisha had zichzelf weer een beetje onder controle. Ze haalde diep adem om te voorkomen dat ze ging hyperventileren. De vier verstijfden toen de spiegels ratelend en rammelend werden ingeklapt.

Miriam liep heen en weer door de kamer. De kanten jurk die over de rugleuning van een stoel hing, vond ze afschuwelijk lelijk. Die trok ze niet aan. Ze zou alles zo lang mogelijk rekken. Het gezang werkte op haar zenuwen. Ze zag het al voor zich: de laatste Onderaardsen zaten in keurige rijtjes te luisteren hoe dorpsoudste Samuel zijn krankzinnige geloof predikte.

Bij het raam keek ze uit over de verlaten straat. De spiegels waren ingeklapt. Alleen een paar straatlantaarns gaven de straat een spookachtige, naargeestige aanblik. Ze draaide de olielamp op haar kamer hoger. Terwijl ze dat deed, herinnerde ze zich de reactie van de vrouwen op het felle licht. Had ze maar een licht waarmee ze de Onderaardsen kon verblinden. Licht. Ik heb fel licht nodig. Ze keek de kamer rond en slaakte een zucht van frustratie. De olielamp voluit zetten zou echt geen indruk maken op de hele bevolking. Ze keek naar de gele vlam. Het gezang was gestopt. Dadelijk zouden de Onderaardsen in een zombieoptocht naar buiten komen. Haar tijd was bijna op. Ze zuchtte opnieuw. Het gele vlammetje danste achter het glas.

Dat is het! Van blijdschap stootte ze haast de lamp om. Brand! Vuur leek het meeste op fel licht. Wanneer ze brand stichtte, zou alles in rep en roer zijn. Ze moesten eerst het vuur blussen, anders gingen al hun huizen eraan. Midden in de kamer maakte ze een hoop van de kleren die over de stoel hingen en het beddengoed. Ze prevelde een gebedje, terwijl ze de vlam tegen de kleren aan hield. Het smeulde alleen een beetje. Verder gebeurde er niets. “Ze zijn vochtig! Die achterlijke kleren zijn vochtig!” Buiten klonken de stemmen van de Onderaardsen die uit de zaal kwamen. Ze keek naar het kringeltje rook dat opsteeg van de jurk. Wanhopig goot ze het tankje van de lamp leeg over de kleren – ze hoopte dat het vreselijk brandbaar spul was.

Eerst gebeurde er niets. Ze kon wel janken van woede. “Kom op. Kom op.” Ze balde haar vuisten. Plotseling, met het geluid van een zachte plof, vatten de kleren vlam. Er liep een traan van blijdschap over haar wang. Ze trok het bed dichterbij, zodat dat ook vlam zou vatten. Ze moest hoesten van de rook, maar zocht door naar meer brandstof. Het droge hout van de stoel brandde ook goed. Met haar armen beschermde ze zich tegen de hitte van de vlammen. Alles wat ze kon vinden gooide ze op het vuur; het maakte niet uit wat. Midden in de kamer brandde een steeds groter vreugdevuur.

Tot haar genoegen zag ze dat de muren en het plafond ook op het punt stonden in vlammen op te gaan. Tijd om de straat op te gaan. Tijd om paniek te zaaien. Ze probeerde het raam, maar dat zat stevig op slot.

Ze kon niet vluchten. Haar ogen prikten en de rook sloeg op haar longen. De deur kon ze niet bereiken en het raam zat op slot.

Was dit het dan? Zou ze zo aan haar eind komen? Ze dacht aan haar vrienden, haar broertje en de andere kinderen. Als dit niet lukte, zouden zij er het meest onder lijden. De vlammen likten aan haar bruine jurk en de hitte was enorm. Met haar handen voor haar mond ging Miriam achteruit naar het raam. Haar Doe Martens. Blij tilde ze haar voet op en met één enkele trap schopte ze het raam eruit. Dikke rookwolken sloegen uit het raam.

“Brand,” proestte ze. “Brand!”

Omdat ze te druk bezig was zichzelf door het raam in veiligheid te brengen, had ze nauwelijks door dat de Onderaardsen totaal in paniek raakten. Nu hun bestaan in gevaar was, dacht niemand meer aan de bruiloft of de gevangenen. Iedereen rende rond op zoek naar emmers. Dorpsoudste Samuel schreeuwde tegen de mannen dat ze een lijn moesten vormen van de brand naar de rivier zodat de emmers water van hand tot hand konden gaan. Als de brand oversloeg, gingen alle huisjes eraan.

Ze sprong uit het raam. Haar jurk bleef hangen en scheurde. Even hield ze stil om de chaos te bekijken. In zijn trouwpak gaf dorpsoudste Samuel een groepje mannen opdracht naar de rivier te gaan. Iedereen schreeuwde en iedereen was druk in de weer met het blussen van de brand.

Zonder verder te wachten liep ze om het brandende huis heen en ging richting het huis van dorpsoudste Samuel. Snel sloop ze naar binnen. Waar zouden de sleutels zijn? Ze keek de woonkamer rond. De vlammen buiten maakten dansende schaduwen op de muur. Geen sleutels. Ze rende een andere kamer in, waarvan ze dacht dat het de slaapkamer was. Het was een soort studeerkamer met heel veel stapels dikke boeken. Buiten klonken stemmen. “Red de boeken!” riep iemand. “Red de archieven!” Archieven? Miriam begreep dat ze de archieven van de Onderaardsen bedoelden. Die waren natuurlijk in het bezit van dorpsoudste Samuel. Dat betekende dat er iemand hierheen zou komen. Zenuwachtig keek ze om zich heen en zag nog een deur. Ze hoopte dat ze niet door die deur zouden komen op zoek naar hun kostbare boeken. Erachter was een kleine slaapkamer. Op het bed lag een lappen-sprei en een nachtjapon. Ze schrok ervan, want ze begreep dat die nachtjapon voor haar was bedoeld. Ze gaf bijna een gil van opwinding toen ze de sleutelbos aan een spijker naast het bed zag hangen. Ze kon de sleutelbos nog net pakken, voordat in de kamer ernaast zware voetstappen klonken. Ze dook onder het bed. Haar hart bonsde in haar keel. Ze wachtte tot de voetstappen zouden wegsterven. Er bleven mensen af en aan lopen. Het waren veel boeken, maar zoveel?

Uiteindelijk hielden de voetstappen op. Miriam kroop onder het bed vandaan. Even keek ze uit het raam. De brand had zich gelukkig uitgebreid. Ze deed de kraag van haar jurk omhoog om haar korte haar te verbergen, zodat ze zich onopvallend tussen de brandblussende Onderaardsen kon mengen. Natuurlijk zouden ze de brand onder controle krijgen – kennelijk hadden ze al eerder met brand te maken gehad. De rij mensen vanaf de rivier naar de brand gaven razendsnel emmers aan elkaar door. Anderen redden spullen uit de huizen die het dichtste bij de brand stonden. Iedereen had een functie. Vanaf haar positie naast het huis van dorpsoudste Samuel keek ze even toe. Daarna sprintte ze naar het gevangenenhuis, waarvan de deur gelukkig niet aan de straatkant zat.

Ze tuurde door de tralies. Vier verschrikte gezichten keken haar aan.

“De sleutels,” hijgde ze. “Ik heb de sleutels!”