Dertien
Omdat ze wist dat het geen zin had om tegen te stribbelen, liep Miriam vrijwillig mee met de twee vrouwen naar een uitgewoond huis naast de vergaderzaal. Binnen was er een kamer met alleen een tafel en wat stoelen. Dorpsoudste Samuel zat in een stoel met hoge armleuningen. De kamer rook oud en vochtig, maar het was er wel schoon. Voor het enige raam hing een vaal gordijn. Het troosteloze licht van buiten was het enige licht in de kamer. Aan de muur hing een ouderwetse klok. De stilte in de kamer werd alleen doorbroken door het tikken van de klok.
Toen Miriam werd binnengebracht, lichtten de ogen van dorpsoudste Samuel op. Naast hem stond een vrouw van rond de vijftig. Met een handgebaar gaf ze aan dat Miriam moest stoppen. De andere twee vrouwen namen positie in bij de deur. Miriam voelde een koude rilling van angst over haar rug lopen. Ze had er alles voor over om haar vrienden bij zich te hebben. Ze had zich nog nooit zo eenzaam en als een vreemde gevoeld.
Met kille interesse keken de vrouw en Samuel naar Miriam. Alsof ze een stuk vee aan het keuren zijn, dacht Miriam. Samuel en de vrouw spraken nauwelijks hoorbaar met elkaar. Miriam huiverde onder hun priemende blikken. Ze deed haar armen over elkaar en trok haar schouders krom alsof ze zich zo kon verstoppen. Ze herinnerde zich hoe die vreselijke man gisteren in het washuis naar haar had gekeken en de angst die ze gisteren had gevoeld kwam in volle hevigheid terug.
Na een tijdje stond dorpsoudste Samuel op. Doodsbang keek ze toe hoe hij dichterbij kwam. Om zijn krankzinnige blik te ontwijken, hield ze haar ogen gevestigd op de sleutelbos die aan zijn riem hing. Even kwam hij naast haar staan. Miriam zette zich schrap. Als hij haar ook maar met één vinger zou aanraken, zou ze hem meteen aanvallen. Hij grijnsde. Ze zag zijn gele tanden. Daarna ging hij weg. Miriam slaakte een zucht van verlichting en voelde de spanning in haar lijf afnemen. De vrouw liep naar haar toe. Ze duwde met haar magere hand tegen de heup van Miriam.
“Blijf van me af,” siste Miriam.
De vrouw haalde haar schouders op. “Jij bent de gelukkige,” was het enige dat ze zei.
Miriam kromp ineen. “De gelukkige?”
De vrouw knikte. “Dorpsoudste Samuel kiest jou als zijn vrouw. Je bent oud genoeg. Je zal zijn kinderen dragen…”
Miriam deed haar handen voor haar oren. “Nee!” gilde ze. “Nooit! Ik pleeg nog eerder zelfmoord dan dat ik die griezel bij me in de buurt laat komen…”
De vrouw schudde haar hoofd. “Je zult met hem trouwen,” zei ze vastbesloten. “Vrijwillig of niet, je zult met hem trouwen. In onze eigen groep hebben we geen jonge vrouwen meer. Jij zult voor nageslacht zorgen zodat we onze levenswijze voort kunnen zetten…”
Miriam keek wanhopig naar de vrouw. “Nee! Ik doe het niet. Nooit!”
“Het zou makkelijker zijn als je de wil van dorpsoudste Samuel accepteert,” ging de vrouw verder. Miriam deed een stap achteruit toen de vrouw met haar gezicht dichterbij kwam. Ze had zware wallen onder haar ogen. Haar ondertanden stonden naar voren, waardoor ze nog vijandiger keek. “Het maakt het ook makkelijker voor je vrienden,” voegde ze er onheilspellend aan toe.
“Nee!” Miriam werd kwaad. “Jullie zijn stapelgek. Allemaal!”
De vrouw haalde uit en sloeg Miriam in haar gezicht. Haar wang tintelde van de pijn.
“Je kan me slaan en doen wat je wilt,” zei ze met trillende stem, “maar ik zal nooit trouwen met die ouwe…” Ze dook weg toen de vrouw opnieuw uithaalde.
“Ik geloof dat je broertje in de beginnersgroep van de Onderaardsen zit.” De vrouw glimlachte triomfantelijk om de bezorgde blik die over Miriams gezicht gleed. “Denk aan je broertje en denk aan je vrienden. Want, en knoop dat goed in je oren, aan je vriendjes hebben wij helemaal niets. Breng haar weg,” zei ze tegen de andere twee. “Laat haar een tijdje nadenken. Laat haar nadenken over de gevolgen van haar beslissing.”
Ondertussen waren Lou, Ralph en Harry druk aan het aardappelen oogsten. De jongens werden zorgvuldig in de gaten gehouden door de anderen op het veld. Met veel moeite lukte het Lou om in de buurt van Ralph terecht te komen. Ze durfden niet eens tegen elkaar te fluisteren. Alleen door elkaar af en toe een blik toe te werpen, wist Lou dat Ralph hem iets te melden had. Lou keek op toen er een kluit voor zijn voeten landde. Ralph keek langs hem heen en gaf aan dat Lou naar links moest kijken. Lou gaf een nauwelijks opvallend knikje. Hij keek in de richting die Ralph had aangegeven. In de rotswand aan de rand van het veld zat een kleine, smalle opening. Uit de opening kwam een aantal leidingen die naar de huizen liepen. Dit was dus de ingang naar de hoofdleiding. Lou stak zijn hand op; het teken dat hij moest plassen.
“Een beetje rap dan,” gromde de bewaker die verantwoordelijk was voor de jongens. Lou liep naar de rotswand. Hij verdween achter een uitstekende punt en keek snel hoe groot de opening was. Hij durfde niet te lang wegblijven, want dan zouden ze argwaan krijgen. Hij kwam terug en knikte naar Ralph en naar Harry. Met nieuwe kracht werkten de drie verder. Hoe klein de kans ook was, er was in elk geval een mogelijkheid om te ontsnappen.