Proloog
We onderbraken onze wandeling even. Buiten adem veegden we het zweet van ons voorhoofd. Onze gids – de eigenaar van dit stuk land, een oude Italiaanse boer – hakte een jong boompje om, om het overgroeide pad vrij te maken. ‘Ecco, vedi,’ zei hij. Hij wees naar de grond. Kijk, hier.
‘Zie je dat?’ riep mijn moeder. Ze boog de boomtak verder opzij en hurkte neer naast een licht bewerkt kalkstenen kinderkopje. Ze verwachtte geen reactie en praatte eigenlijk meer tegen zichzelf dan tegen ons – of had ze het tegen onze overleden vader? Maar ik vond het net zo opwindend en kreeg er kippenvel van.
‘Hier ligt er ook één,’ zei ze, haar blauwe ogen wijd open. Ze wees naar een ander kinderkopje. Ze volgde onze gids en gooide haar Deense blonde vlecht over haar schouder. De braamstruiken schramden haar gebruinde benen, maar dat negeerde ze. In dergelijke situaties drong er nooit zo veel tot haar door. Als ik zou vallen en mijn been breken, zou ik nog moeite moeten doen om haar aandacht te trekken.
Mijn zus Lia rolde met haar blauwe ogen – sprekend die van mam – alsof ze wilde zeggen: O nee, daar gaan we weer.
We hadden het al vaker meegemaakt. Mijn moeder, dr. Adri Betarrini, was weer Etrusken op het spoor, het mysterieuze volk dat voor de Romeinen in deze Italiaanse streek woonde. Mijn vader en moeder werden op het gebied van de Etrusken als de meest vooraanstaande wetenschappers ter wereld gezien. Archeologen uit de hele wereld waren naar de begrafenis van mijn vader gekomen om hun medeleven te betuigen.
Zuchtend volgde ik mijn moeder op het pad. Als we niet vlak achter haar zouden blijven, zou dit vreemde beboste pad zich waarschijnlijk achter haar sluiten. Zij en haar gids zouden door de bossen worden opgeslokt als bos-elven. Het vinden van de ruïnes was een obsessie voor haar – een bizarre overeenkomst tussen haar en mijn vader.
‘Kom op, Lia,’ riep ik over mijn schouder. Mijn zus hield minder van deze wandelingen dan ik en raakte nogal eens achterop als ze een bloem of een tak bestudeerde. Ze was in gedachten altijd bezig met haar volgende tekening. Als ik haar haar gang zou laten gaan, zou ze gewoon ergens gaan zitten om te tekenen. Daar kon ze net zo in opgaan als mijn moeder in een archeologische opgraving.
‘Wacht, Gabi.’
Ik fronste omdat ze zo langzaam liep. Ik keek achterom, naar haar, en daarna weer naar voren. De boomtakken omsloten me en ik raakte heel even in paniek. In de meeste gebieden in Toscane waren de bomen ouder en stonden ze verder bij elkaar vandaan; grote oude eiken en dennenbomen. Die bomen hadden meer ruimte nodig. De jonge bomen hier streden met elkaar en met het struikgewas om hun plekje in de zon. Plotseling zag ik mijn moeder weer. Ze volgde de boer en beklom een groot rotsblok.
Mijn zus en ik bleven onderaan het rotsblok staan en keken omhoog.
De oude man keek om naar mam. Hij keek triomfantelijk. ‘Dit is goed, hè?’ vroeg hij.
Het duurde even voordat mijn moeder iets kon uitbrengen. ‘Dit is goed,’ zei ze, met een klein kuchje. ‘Heel goed.’ Ik kon horen dat ze enthousiast was, maar dat niet echt wilde laten blijken. Ze was aan het onderhandelen over een stuk land dat ze wilde uitgraven. Ze liet haar enthousiasme niet blijken, ze wist wel beter.
‘Wat is het?’ vroeg ik, een beetje geïrriteerd omdat ik niet wist wat ze hadden ontdekt.
‘Wat hebben ze gevonden, Gabi?’ vroeg Lia.
‘Ik weet het niet.’
Mam luisterde niet naar ons, dus ik baande me een weg door de resterende struiken en beklom de rots.
De oude, stevige boer hielp eerst mij en daarna mijn zus omhoog. Mijn moeder was al verder gelopen door de braamstruiken. Het was hier minder dichtbegroeid en voor ons strekte zich een veld uit, met hier en daar wat grotere bomen. Maar dat was niet wat mijn moeders aandacht had getrokken – haar aandacht werd getrokken door de bolronde grafheuvels, overdekt met duizenden jaren aarde en gras, die bijna voor eeuwig verborgen zouden zijn gebleven.
We baanden ons een weg vooruit. Ik ving een glimp op van een oud middeleeuws kasteel, op een nabijgelegen heuvel. Dat was zonder twijfel het domein geweest van een inmiddels vergeten Toscaanse heer. Er was nu niet veel meer van over dan een paar muren en een lichte welving waar ooit een toren moest hebben gestaan.
Mijn moeder zag het niet. Ze had alleen oog voor haar gids en deze oeroude gewelfde tumuli. We hadden dergelijke grafheuvels alleen nog maar op een terrein ten zuiden van Rome gezien. De gids ging haar voor naar de dichtstbijzijnde heuvel en wenkte mij en Lia dichterbij te komen. Toen we dichterbij kwamen, zagen we dat de bovenkant geopend was.
Snel schudde mijn moeder haar rugzak van zich af. Haar ogen glinsterden in de zon. Ik deed mijn rugzak ook af en nam haar intense uitdrukking in me op. Haar lange, elegante vingers vonden haar zaklamp en ze liep snel verder, terwijl ze haar rugzak open op de grond liet liggen. Het was duidelijk dat ze dacht dat we de mysterieuze kolonie hadden gevonden.
De kolonie waar mijn vader naar op zoek was toen hij stierf.
Ik viste een flesje water uit mijn tas, terwijl mam voorzichtig naar de opening liep. Deze oude graftombes waren onvoorstelbaar sterk, wat bleek uit het feit dat de meeste meer dan een paar duizend jaar oud moesten zijn. Toch moesten we voorzichtig zijn; dat ze er nog stonden, betekende niet dat ze niet zouden kunnen instorten.
‘Gabriëlla, kom me helpen,’ zei mam over haar schouder. Voor het eerst keek ze me echt aan. Ik was maar een paar stappen van haar verwijderd en kwam meteen in actie.
Mijn moeder klom op het gewelf van de graftombe. De bovenkant reikte ongeveer tot heuphoogte, de rest lag verzonken. Ze pakte haar zaklamp en ik hield haar vast aan haar riem, terwijl zij zich vooroverboog om in het gat te kijken. Haar hoofd en bovenlichaam verdwenen, ze hing half in de oude graftombe.
‘Mam,’ riep ik waarschuwend, bang dat het niet veilig was.
‘Niets aan de hand, Gabi,’ riep ze. Haar stem klonk gedempt en het echode.
‘Goed, trek me maar weer omhoog!’
Zodra ze overeind was gekomen en we haar gezicht zagen, wisten we genoeg. Ze had niets hoeven zeggen, maar dat deed ze natuurlijk wel. ‘Vierde eeuw!’ riep ze uit. Ze viel in mijn armen en strekte haar armen uit om Lia ook te omhelzen. Ik had haar al maanden niet zo blij gezien en wilde dat er geen einde zou komen aan de omhelzing.
Vierde eeuw. Ze bedoelde voor Christus. Echt oud.
Ze had het gevonden. De verloren stad van de Etrusken.
Ze liep weg om de overige elf heuvels van dichtbij te bekijken en ik ging op een rots naast Lia zitten. Ik voelde dat mijn glimlach langzaam verdween. Ik keek om over mijn schouder.
Ik wilde blij zijn voor haar. En dat was ik ook. Het was haar droom, maar het was nu wel duidelijk waar ik mijn zomer zou doorbrengen.
Hier.
In deze uithoek.
Waar de dichtstbijzijnde vrijgezel een man van rond de zeventig was.