5
Ik nam in me op wat hij deed, hoe snel hij ging en zette mezelf schrap voor de inslag, terwijl ik er razendsnel over nadacht hoe ik zijn slag zou kunnen pareren.
En toen tackelde iemand me van achteren.
Het verraste me zo dat toen ik neerkwam, hij bovenop mij, alle lucht uit me werd geperst. Een ogenblik later denderde er een paard voorbij. Uit mijn ooghoek zag ik dat een man – Marcello? – een zwaard afweerde. Het was gericht op de plek waar ik net stond.
Ik wilde opstaan, me omdraaien, iets doen, maar ik kon alleen maar denken aan mijn lichaam dat weigerde adem te halen. Trek je samen, longen, vul je! Ik probeerde niet in paniek te raken, maar ik verloor het gevecht. Tranen stroomden langs mijn gezicht naar beneden.
Vlak bij me hoorde ik de geluiden van de strijd en ik verschoof, zodat ik het kon zien. Op een of andere manier kon ik daardoor weer een keer ademhalen, en ik haalde snel nog een paar keer adem. Marcello was in gevecht met een man – de man die ik gisteren bij de graftombes had gezien. Dat moest heer Paratore wel zijn. Marcello’s tegenstander. Had Marcello me uitgeschakeld, zodat hij zelf met de man kon vechten? De domme, eigenwijze…
Marcello wierp een blik op me en er lag weer angst in zijn ogen. Hij keek niet naar de man met wie hij in gevecht was, maar naar iets langs het pad. ‘Vrouwe, zoek dekking!’
Dekking? Dekking! Ik zou hem eens wat laten zien… Ik kwam half overeind, ademde nog een keer in en probeerde het beven van mijn handen te bedwingen. Er kwam een grote man op een enorm paard op me af gedenderd, met een grijns op zijn gezicht en zijn blik op mij gevestigd.
Ik zou geen enkele kans maken tegenover die Goliat. Ik bedoel, een meisje moet natuurlijk wel haar grenzen kennen. Ik draaide me om en rende naar de rots terwijl hij rakelings langs me heen schoot, zijn vingertoppen streken langs mijn schouders. Twee beschermers gingen voor me staan.
‘Breng je nu vrouwen mee om voor je te strijden, Forelli?’ spotte de ridder van Paratore. Hij haalde met zijn zwaard uit naar Marcello en miste zijn borstkas maar net.
‘En zoals altijd ben jij laf genoeg om er één aan te vallen,’ siste Marcello met opeengeklemde kaken.
‘Ze ontglipte me gisteren,’ zei Paratore. Hij wierp me een minachtende blik toe. ‘Zo te zien tilt ze graag haar rokken op. Ik neem haar met plezier weer van je over.’
Ik perste mijn lippen op elkaar, beschaamd. Dus dat is wat ze dachten nu ik mijn rokken om mijn benen had gebonden? Dat ik zomaar met iedereen naar bed ging, of zo? O nee. Ik was blij dat ik in mijn eigen tijdperk leefde. Daar moest ik al met genoeg dingen rekening houden. De gigantische soldaat bracht zijn paard tot stilstand en keerde zich, om naar ons toe te komen. Zijn ogen waren nu gericht op zijn heer. Paratore keek even naar hem en Marcello maakte gebruik van dat moment om met zijn zwaard langs de onderarm van Paratore te gaan.
Paratore hapte naar adem en wankelde achteruit. ‘Dat is nu al de tweede keer in twee dagen dat je me durft te raken, Forelli!’
De Hulk sprong van zijn paard af en sjokte naar Marcello. Hij viel hem niet aan en Marcello hief zijn zwaard niet op. In plaats daarvan liet hij zijn wapen langs zijn zij hangen. Wat was dit?
‘Wat verwacht je dan? We kunnen niet blijven vechten zonder dat we elkaar iets aandoen!’ zei Marcello.
Paratore perste woedend zijn lippen op elkaar. Daarna zei hij: ‘Wat doe je op ons land? Het lijkt alsof je smeekt om een oorlog.’
Was het dan geen oorlog?
‘We waren een stukje aan het rijden, maar jonkvrouw Betarrini raakte de weg kwijt en volgde het verkeerde pad. We zullen ervoor zorgen dat we jouw land binnen een uur verlaten.’
‘Zorg daar dan maar voor. En probeer je vrouwen te laten waar ze horen.’
Marcello liep naar voren en passeerde zijn mannen. Hij keek me aan alsof het allemaal mijn schuld was. Wat? Had ik dit alles veroorzaakt? Nee, dit was een strijd die al lang gaande was, een familietwist zoals tussen de Montagues en Capulets. Dit lag toch niet aan mij?
Hij pakte me bij mijn arm en trok me nors mee naar mijn paard.
Ik probeerde mijn arm los te trekken uit zijn greep. ‘Ik kan heus wel zelf lopen. Ik snap het wel. U bent boos. Maar dit kan nooit alleen mijn fout zijn.’
Hij keek me fronsend aan, hij probeerde mijn woorden te begrijpen. Het was een mengelmoesje van Italiaans en Engels.
Ik zuchtte, keek naar de grond en daarna naar Marcello. ‘Waarom stopte hij met vechten? Waarom liet hij ons gaan? U hebt twee van zijn mannen uitgeschakeld.’
‘Dat is de afspraak,’ siste hij me toe.
‘Wat is de afspraak?’
‘Wanneer een erfgenaam verwond is, eindigt het gevecht. Als we verder zouden gaan dan dat, zouden onze steden betrokken raken bij een veel grotere oorlog.’
Steden. Siena en Florence. Deze twee kastelen wedijverden niet alleen om wat land; ze vertegenwoordigden veel grotere machten.
‘Maar u vecht alsof u hem zou willen vermoorden.’
‘Net zoals hij mij zou willen vermoorden. We hebben elkaar verschillende keren verwondingen toegebracht,’ zei hij. Hij hield zijn hoofd schuin en er lag een kleine glimlach om zijn lippen. Dus hij had er plezier in. Tenminste een beetje.
Ik schudde verward mijn hoofd. Ik probeerde hun bizarre handelen te doorgronden, terwijl hij me naar zijn paard leidde. Toen begreep ik er helemaal niets meer van; waar was mijn paard? Maar hij tilde me op en zette me op zijn paard, zodat ik achter zijn zadel kon zitten. Voorzichtig maakte hij de stroken van mijn jurk los. Hij trok waarschuwend een wenkbrauw op. ‘U hebt de aandacht van Paratore getrokken. Laten we hem niet nog meer geven om van te dromen, oké?’
Mijn mond viel open. Ik wilde protesteren. Mijn eigen paard eisen. Maar hij leek niet alleen te zeggen dat Paratore me aantrekkelijk vond… maar dat hij me ook droommateriaal vond. De waarschuwende woorden van het dienstmeisje die ochtend klonken in mijn gedachten. ‘Wees voorzichtig, vrouwe. Marcello heeft zijn oog op u laten vallen…’
Of verwees hij alleen maar naar het feit dat de man simpelweg aan niet veel anders dacht? Marcello besteeg het paard. Ik zuchtte en keerde me naar zijn brede rug, waarbij ik probeerde goed te gaan zitten op het achterste gedeelte van de rug van het paard. Ik trok mijn been een beetje op onder mijn rok en sloeg mijn armen voorzichtig om zijn middel.
Ik greep hem steviger vast toen hij de teugels vastgreep en zijn paard keerde. Hij was sterk en hij had geen grammetje vet. Ik voelde zijn spieren onder zijn hemd. Hij rook naar bos, leer, aarde en zweet. Volledig… man. Ik onderdrukte een onverwachte, vervelende, onverdraaglijke rilling, nota bene, en richtte me op de mannen voor hem. Ze zaten weer op hun eigen rijdieren en mijn paard was vastgebonden aan dat van Luca. Ze keken met open mond naar mij, achter Marcello.
De mannen van Paratore hadden zich teruggetrokken in de bossen, en keken vanaf zo’n vijftien meter afstand toe hoe wij vertrokken. Ik denk dat ze zich ervan wilden verzekeren dat we echt weggingen, zoals we beloofd hadden.
Luca keek fronsend naar Marcello. ‘Heer, tenzij u wilt dat de tongen in beroering zullen komen, is het misschien beter dat ze met mij meerijdt.’
‘Nee. Ze rijdt met mij mee. Tenminste, tot we uit deze bossen zijn.’
Luca ontspande en ik sprak mezelf moed in, terwijl Marcello zijn paard in een lichte draf liet rijden. Ik gluurde achterom naar Paratore en probeerde te zien wat hij dacht. Hij had pijn en keek nieuwsgierig, maar dat was alles wat ik uit zijn blik kon opmaken. Als hij Lia zou hebben, zou hij toch wel iets gezegd hebben? Ons ermee getergd hebben?
Binnen twintig minuten hadden we het bos verlaten en waren we bij de kruising van de wegen naar Siena en Firenze – de Italiaanse naam van Florence. Marcello steeg af, strekte zijn handen uit naar mijn middel en tilde me van het paard. Ik keek hem niet aan, ik voelde me plotseling verlegen. Misschien kwam het doordat zijn mannen naar ons staarden.
‘We zijn niet langer in het gebied van de Paratores,’ legde hij uit. Hij pakte mijn hand en bracht me naar mijn eigen paard. Een van zijn mannen die achter ons reed had het stomme dameszadel meegenomen. Het zat weer stevig bevestigd aan mijn ruin.
Marcello schonk me een klein glimlachje en gaf me een leren band. ‘Bind je haar naar achteren,’ zei hij zachtjes. ‘Het zou niet goed zijn als de vrouwen van het kasteel je met losse haren door de poorten zagen rijden, als een dienstmeid op haar trouwdag. Je zou geen moment rust meer hebben. En ik ook niet.’
Ik keek en ontmoette zijn warme blik. Ik zocht naar een glimp veroordeling. Die was er niet. Alleen een waarschuwing. En een tikkeltje… bewondering.
Ik pakte de band aan. Hij tilde me in het stomme dameszadel en zette mijn voeten vast in de verborgen stijgbeugels. Ik zag dat mijn voeten helemaal vies waren. Hij gaf me de teugels en keek me nog een keer lang aan. Onze vingers raakten elkaar even en mijn wangen werden warm. Hij glimlachte een klein beetje – wat was dat nou weer? – en hij ging terug naar zijn eigen paard.
Ik schudde mijn hoofd en keek naar de hoefafdrukken in het zand. Ontmoet ik eindelijk een interessante man, die ook een beetje interesse in mij lijkt te hebben, is het TOTAAL de verkeerde tijd en plaats. Ik keek naar de lucht. Als U er bent, God, dan is dit toch wel HEEL ERG oneerlijk.
De mannen gingen in een rij staan, klaar om te vertrekken. Ik deed hetzelfde. Maar mijn ogen bleven naar Marcello gaan. Val niet voor hem, Gabi. Het is onmogelijk. Onmogelijk! Fout, in zo veel opzichten.
Ik zag voor me hoe mijn vriendin Keisha thuis in de Verenigde Staten haar vingertje naar me zou opheffen – nee, nee, nee – en haar kroezige krullen zou schudden. Ik probeerde dat ook altijd, maar kreeg het nooit goed voor elkaar.
Keisha. Hannah. Steph. Beelden van de gezichten van mijn vrienden van thuis sprongen in mijn gedachten en ik hapte even naar adem. Ik moest terug. Naar mijn eigen tijd. Naar mijn familie. Naar mijn vrienden.
Maar eerst moest ik Lia vinden. Me ervan verzekeren dat ze hier niet gevangen zat. We moesten terug naar huis… samen.
Ik schraapte mijn keel. ‘Heer Marcello?’
Hij keek achterom.
‘Kunnen we in het dorp even stoppen? Om te informeren of iemand mijn zus heeft gezien? Of mijn moeder?’
Hij keek me lang aan, fronsend. Daarna keek hij even naar zijn mannen. Hun gezichtsuitdrukking maakte me duidelijk dat ik mijn boekje te buiten was gegaan. Blijkbaar vroeg je een heer niet naar zijn plannen. Belachelijk! Het was een voor de hand liggende vraag.
‘We zullen er morgen naar informeren, jonkvrouw Betarrini. Ik geloof dat we vandaag lang genoeg gezocht hebben.’
‘Maar…’
Hij hief zijn hand gebiedend naar me op en fronste.
Ik fronste ook en perste mijn lippen op elkaar.
Oké. Deze discussie is blijkbaar gesloten.
Hij keerde en reed naar huis, zonder om te kijken.
Nou, goed dan. Blijkbaar is er toch niets tussen ons. Het maakt niet uit! dacht ik, terwijl ik met mijn blik brandende pijlen afvuurde op zijn brede rug.
Laat die middag reden we de binnenplaats op. We waren moe, vies en voelden ons verslagen. Ik wist dat de mannen die ochtend waren vertrokken met de gedachte dat ze misschien een andere schone mee naar huis zouden nemen. Thuiskomen met lege handen was, nou ja… balen. Ze keken naar me alsof ik het hele verhaal van een mooie, blonde, verdwaalde zus misschien had verzonnen. De meeste van deze mannen waren veel beschaafder dan de jongens thuis op de middelbare school. Ze waren zo beleefd hun blikken af te wenden – maar ik had genoeg gezien om te begrijpen wat er aan de hand was.
In mijn kamer nam ik een bad en trok ik een schone jurk van jonkvrouw Forelli aan – met Giacinta’s hulp – waarna ik de maaltijd overleefde zonder met iemand te praten.
Om me heen waren allerlei gesprekken gaande. Onstuimige verhalen, gefluisterde grappen en geheimen. Maar niemand sprak met mij.
Kwam dat door wat ik vandaag had gedaan? Ik voelde lichte schaamte en spijt, maar zette het van me af, terwijl ik vlees en pap naar binnen werkte. Daarna wachtte ik op een geschikt moment om mezelf te excuseren. Ik had gedaan wat ik moest doen. Je hebt op dat moment de best mogelijke keuze gemaakt, zei mijn moeder tegen me in mijn gedachten. Niet dat vooruit snellen zonder de mannen mijn beste idee was geweest.
Was ze maar hier. Om me te vertellen wat ik moest doen, wat ik moest zeggen. Ze ging altijd zo goed met nieuwe, moeilijke situaties om. Ze sprong in het diepe, zoals ik graag wilde doen, en bedacht gaandeweg wat ze moest doen. Hoe deed ze dat toch?
Ik leunde achterover en zag mijn moeder voor me, met haar haar dat net zo stijl en blond was als dat van mijn zus, hoe ze oog in oog stond met de Italiaanse archeologiemedewerkers. Ze gaf zich niet gewonnen. Nooit. Ze had altijd een doel en ze wist altijd hoe ze het moest bereiken. Hoe deed ze dat toch?
Voor het eerst vroeg ik me echt af hoe het was om mijn moeder te zijn, een Deense in een Italiaanse wereld. Toen ze mijn vader ontmoette, sprak ze de taal bijna niet. Ze spraken met elkaar in het Latijn. Dat was pas echte liefde, zeiden ze later weleens tegen ons, waarbij ze dan een verliefde blik uitwisselden. Mijn zus en ik rolden dan met onze ogen, en keken elkaar aan met een blik die zei: nerds.
Ik glimlachte om de herinnering.
‘Een vrolijke gedachte, vrouwe?’ vroeg Luca. Hij leunde voor het eerst naar me toe en keek me aan, terwijl hij een stukje brood in zijn mond stak.
‘Ja,’ antwoordde ik, ‘ik dacht aan mijn familie.’ Ik dwong mezelf te glimlachen, maar ik weet zeker dat hij de flits van bezorgdheid in mijn ogen zag. Ik knipperde snel. Sprongen er weer tranen in mijn ogen? ‘Verontschuldigt u mij,’ zei ik, terwijl ik opstond. Ik moest hier weg.
Alle mannen aan de tafel kwamen tegelijkertijd met mij overeind – heel gênant.
Ik bleef even staan, keek om me heen en daarna naar mijn half genuttigde maaltijd. ‘Vergeeft u mij. Ik ben erg moe. Ik moet… rusten.’ Mijn blik ontmoette die van Marcello. Hij fronste zijn wenkbrauwen.
‘Vrouwe,’ zei hij met een klein knikje, om aan te geven dat ik mocht vertrekken.
Alle aanwezigen herhaalden zijn groet.
Ik durfde niemand aan te kijken.
Ik rende bijna de binnenplaats over, snakkend naar adem. Pas in de veiligheid van mijn eigen kamer liet ik mijn tranen de vrije loop. Met mijn hoofd in mijn handen dacht ik na. Wat als ik niet kon terugkeren? Wat als ik hier altijd in mijn eentje zou moeten blijven?
Ik ging met mijn rug tegen de deur zitten en snotterde als een klein kind.
Serieus. Ik had al heel lang niet meer zo hard gehuild.
Toen ik eindelijk opkeek, had ik mijn ogen en neus zo vaak afgeveegd dat mijn mouwen nat waren. Ik was geen mooie huiler, met van die lichtroze wangen en grote heldere ogen. Nee, mijn ogen zwollen op en werden rood en mijn neus begon te druipen. Een goede kandidaat voor een zakdoekreclame. Prachtig.
Lia was wel een mooie huiler. Ik plaagde haar altijd een beetje en zei dat ik een hekel aan haar had omdat ze er zo goed uit zag als ze huilde. Wat zou ze zich van me herinneren? Dat ik gemene dingen zei? Zou ze me missen? Wist ze wel dat ik weg was?
Ik drukte mijn handpalmen tegen mijn slapen, in de hoop dat ik daardoor helderder zou kunnen denken. Wat moest ik doen? Wat?
Ik keek even naar het kruis, zuchtte en kwam overeind. Nee, dit moest ik alleen doen. Het was mijn eigen schuld dat ik hier terechtgekomen was. Ik moest hier ook zelf uit zien te komen.
De graftombes.
Mijn doorgang.
Dat was de enige manier om hier weg te komen. Terug naar Lia. Terug naar mijn moeder. Terug naar de realiteit.
Ik moest erheen, zelfs als ik alleen zou moeten gaan.