12

’s Nachts herhaalde ik in mijn dromen alle passen die de mannen me hadden geleerd. En nee, het waren geen leuke, romantische dromen over Marcello die me in zijn sterke armen hield, maar ik telde al mijn passen uit en raakte in paniek bij elke misstap.

Noem me een perfectionist.

Best.

Ik wist alleen zeker dat ik het zou verprutsen. Het huis was vol leven, iedereen was bezig met het aanstaande bal.

Ik had het gevoel dat er iets belangrijks zou geburen.

En dat er iets heel erg zou misgaan.

Geen goede combinatie.

Uren voordat het bal begon liep ik in mijn kamer heen en weer in de wijnrode jurk. Er sprongen al plukjes haar uit mijn voorzichtig opgemaakte kapsel – Ik zou heel wat geven voor een goede wax of mousse, klaagde ik weer – maar het lukte me niet te stoppen met ijsberen.

Vanavond, vanavond zou heer Rossi al zijn vrienden en kennissen op de hoogte brengen van mijn benarde toestand. Het nieuws dat er een meisje was dat haar moeder en zus zocht, zou zich verspreiden naar alle uithoeken van het gebied.

Binnen een paar dagen zou ik weten of ze hier ook waren… of dat ik helemaal alleen was.

Het lukte me om de trap af te lopen zonder met mijn voet in mijn rok te blijven hangen en te struikelen. Ik bedacht dat dat alvast een hele prestatie was. Onderaan de trap wachtte Luca me op. Hij legde een hand op zijn hart, alsof het op het punt stond uit zijn borstkas te springen. ‘Echt een prachtige verschijning, vrouwe.’

Ik glimlachte en keek voor me, waar ik een glimp opving van Marcello’s krullen en het goudkleurige gewaad van jonkvrouw Rossi. Goud? Dat was een beetje overdreven, dacht ik. Ze had net zo goed een T-shirt kunnen dragen met de tekst: ‘Ik hoor bij Marcello’. Ik zuchtte. Ik was gewoon jaloers. Jaloers om een jongen die ik toch niet kon krijgen.

‘Ik dacht dat ik u misschien zou kunnen begeleiden,’ fluisterde Luca. ‘Als u dat tenminste goed vindt. Ik wil graag met u dansen voor de mannen van de stad u zien – anders krijg ik de kans niet meer.’

‘Dat zou ik fijn vinden,’ zei ik, terwijl ik naar hem opkeek. In mijn eentje rondlopen was wel het laatste wat ik wilde. Hij bood me zijn arm en ik legde mijn arm op die van hem. Ik wist dat een van de deuren van het herenhuis uitkwam op het plein, maar die deur bevond zich waarschijnlijk in de keuken. Dus we verlieten het huis via de hoofdingang. Toen we als gevolg van de familie Rossi door de straat liepen, realiseerde ik me dat het hier om hetzelfde ging als bij de dansavonden op de middelbare school. Zien en gezien worden.

We liepen langs Via di Banchi en daarna door de tunnel naar Il Campo. Het plein zag er nu meer uit zoals ik me uit mijn tijd herinnerde. De stalletjes en koopmannen waren verdwenen. Er liepen groepjes gewone mensen die zich vergaapten aan de groep rijke en machtige mensen in hun felgekleurde gewaden en rijk versierde jasjes. Ik probeerde de pijn in mijn heup te negeren – er zat nu een enorme paarsgroene plek op – en concentreerde me op het bewaren van mijn evenwicht. Als deel van het gevolg van de familie Rossi representeerde ik hen. Ik wilde graag dat ze me zouden helpen en ik wilde voorkomen dat er iets vervelends zou gebeuren. Zoals midden op het plein op mijn gezicht vallen. Dat zou niet best zijn.

Het was alsof we over een rode loper liepen. Ik zag voor me dat we werden aangehouden door reporters met microfoons, met de vraag wie onze kleding had ontworpen, waar onze diamanten vandaan kwamen – niet dat ik die droeg – en wie de kanshebbers voor de Oscars waren.

Onderaan het plein liepen we de kleine binnenplaats van het Palazzo Pubblico op. Daarna kwamen we door de deuren de grote salon op de begane grond binnen. In mijn tijd was dit een museum met beroemde gerestaureerde middeleeuwse fresco’s op de muur. Nu zag ik diezelfde werken, maar het was alsof de verf nog maar net droog was. De kleuren waren net zo rijk en warm als het zijde dat de vrouwen in de zaal droegen. Mam zou het geweldig vinden.

In dit gebouw kwamen de Negen en hun vrienden samen om over politieke aangelegenheden te praten. Hier maakten ze hun plannen om de stad tegen vijanden te beschermen en hier onderhandelden ze over zaken die opkwamen bij de gildes – eigenlijk de werknemersbonden van die tijd. Dat vertelde de gids van het museum. Het was een saai en monotoon verhaal. Ik was verbaasd dat ik dat allemaal had onthouden. Nu zag ik zijn saaie verhaal tot leven komen in een 3D-film. Mannen schudden elkaar de hand en lachten, anderen luisterden ernstig, met een hand over hun kin.

Ik zag Marcello niet – er waren honderden mensen in de grote zaal – maar heer Rossi wel. Hij praatte met de man naast hem en wees naar me. Toen de man ook naar mij keek, keerde ik me tot Luca. ‘Zou u misschien een beker water voor me kunnen halen? Ik voel me een beetje zwak.’

‘Natuurlijk, vrouwe,’ zei hij bezorgd. Natuurlijk was hij bezorgd; hij had me al eerder zien flauwvallen. Hij pakte me bij mijn arm en leidde me naar een stoel aan één van de lange tafels. Daarna ging hij op zoek naar een beker water. Over de tafels lag een lichtgroene doek, rijk versierd met borduursel. Het had de kleur van de heuvels van Siena aan het eind van de zomer. Midden op elke tafel stond een enorme schaal met fruit – appels, sinaasappels, peren, granaatappels en druiven. Het zag er prachtig en heerlijk uit. Als Lia hier was geweest, had ze er zeker een tekening van willen maken. Het was bijna jammer dat het fruit zou worden opgegeten.

Uiteindelijk viel mijn oog op de naamkaartjes onder de handgeblazen rode kristallen glazen. Ze waren beschreven met een net, artistiek handschrift. Daarom wist Luca welke stoel hij me moest geven. Bovenaan mijn kaartje stond N. Rossi en onderaan Jonkvrouw Gabriëlla Betarrini. N voor Negen? vroeg ik me af, zonder er diep over na te denken. Ik ging met mijn ogen langs de menigte in de hoop Luca te zien, want ik had plotseling erge dorst. Ik was uitgedroogd.

Ik zag Marcello nog steeds niet en gaf mezelf een standje omdat ik naar hem uitkeek. Misschien was hij met Romana in de andere vleugel, om de hoek. Ik bekeek de kaartjes en het leek erop dat niet de hele familie Rossi bij elkaar zat. Om de paar kaartjes stond er een andere naam van de ‘N’ bovenaan, waarschijnlijk om de aanwezigen te laten vermengen.

Er waren zo veel mensen dat de kans bestond dat ik hem de hele avond niet zou zien. Misschien was dat ook wel jonkvrouw Rossi’s bedoeling. Misschien wilde ze hem voor zichzelf houden.

Zoals ook zou moeten, Gabi.

Ik wist dat er boven nog een grote salon was – dat herinnerde ik me nog van de rondleiding in het museum. Zouden we daar gaan dansen na het diner? Wist ik de passen nog wel? Ik zag Luca aankomen met mijn water en zette mijn zorgen opzij. Achter Luca kwam heer Rossi met een andere edelman naar ons toe. Ik pakte het water aan van Luca, nam snel een slokje, zette de beker op tafel en stond op om hen te begroeten. We werden aan elkaar voorgesteld. Ik gaf een beschrijving van Lia. De edelman vertelde dat zijn invloed zich uitstrekte over een groot gebied, tot honderden kilometers ten zuiden van Siena. Hij beloofde dat hij iedereen die hij kende zou laten uitkijken naar la familia Betarrini.

‘Vertelt u eens wat meer over uw moeder,’ zei hij. ‘Is ze een handelsvrouw? Waar handelt ze precies in?’

Ik dacht snel na. Wat zou een logisch antwoord zijn? Ik besloot bij mijn verhaal te blijven. ‘Artefacten. Vooral Etruskische artefacten.’ Het had niet veel zin hem te vertellen dat ze archeologe was en het deed er ook niet zo veel toe. Het was niet erg waarschijnlijk dat ze hier zou zijn. Het was mijn doel mijn zus te vinden.

De vreemdeling leek gefascineerd. ‘Er zijn velen die geloven dat we het verleden moeten bestuderen en dat we veel kennis van onze voorouders hebben verloren. Maar waarom de Etrusken en niet de Romeinen? Waren die niet veel machtiger?’

‘Alleen omdat ze werden voorgegaan door de Etrusken,’ zei ik. ‘De Etruskische steden en hun havens gaven de Romeinen de ongekende mogelijkheid om zich te verspreiden. Uiteindelijk vernietigden ze de overblijfselen van Etruska. Het was een invloedrijke en mooie maatschappij. Hun goederen verschaffen mijn moeder goede handelswaar.’

De man trok een wenkbrauw op en glimlachte zuinig. Ik had te veel gezegd. ‘U bent zeer gepassioneerd.’

‘Vergeef me, heer. Ik moet mijn hele leven al opkomen voor mijn moeder en haar zelfgekozen beroep. Misschien komt het doordat ik haar zo mis dat ik me zo… verdedigend opstel.’

‘Let niet op mijn woorden, vrouwe,’ zei de man. ‘Uw aanmatigende houding is al vergeten.’

Ik probeerde me niet te ergeren aan zijn arrogante manier van spreken, want ik wist dat ik deze man nodig had om Lia te vinden.

‘Vertelt u me eens, vrouwe, lijkt u op uw moeder?’

‘Nee, mijn zus lijkt wel op onze Deense moeder. Ze heeft lang, blond haar en blauwe ogen. Ik lijk op mijn vader. Zijn opa kwam uit Italië.’

Hij boog zich naar me toe. ‘Volgens mij hebt u het beste van beide werelden geërfd. De hele zaal spreekt over uw schoonheid, vrouwe. Uw haar heeft de kleur van een rivier in de nacht en uw ogen zijn zo expressief…’ Hij leunde naar achteren, met zijn hand over zijn kin. ‘Als u besluit om in Siena te blijven en niet terug te keren naar Normandië, zult u zeker een geschikte man kunnen vinden. Misschien mist u uw familie vreselijk, maar bent u niet oud genoeg om uw eigen gezin te gaan stichten?’

Ik deed een stapje terug. Wat moest ik daar nu op zeggen? Nee, enge oude man, kijk niet naar me alsof ik een lieve poes ben, klaar voor een eigen nest. Ik ben nog maar zeventien! Ik heb mijn hele leven nog voor me!

Luca kuchte en leunde naar ons toe. ‘We doen ons best om haar daarvan te overtuigen, heer.’

Toen de mannen lachten, fakete ik een flirtend glimlachje en klopte Luca op zijn rug. Er kwamen nog meer mannen bij ons staan. Het duurde niet lang voordat ik zeven van de Negen had ontmoet. Twee van de Negen waren jonge mannen, achter in de twintig. De andere mannen waren in de vijftig of zestig, nogal oud voor deze tijd. De mensen stierven jong aan ziekten, of aan belachelijke dingen als een geinfecteerde wond of een rotte kies. Alleen de rijken werden wat ouder. Mam vertelde altijd dat de meeste mensen in deze tijd omkwamen door infecties. Er kwamen zelfs meer mensen om door infecties dan in de oorlogen. Misschien maakte ik me daarom zo veel zorgen over schaafwonden en sneetjes – ik was bang dat ze geïnfecteerd zouden raken en dat ik gangreen zou oplopen, of zo.

Soms kwam de dood snel en was hij niet tegen te houden. Ik huiverde. Ik moest hier goed voor mezelf blijven zorgen. Als ik hier in een soort ziekenhuis terecht zou komen, was ik ten dode opgeschreven.

Een statige bediende kondigde aan dat het diner zou worden opgediend. Het gesprek ging verder aan de lange rij tafels, waar we allemaal gingen zitten. Toen zag ik Marcello en Romana. Ik kon ze niet over het hoofd zien; ze zaten tegenover me aan de twintig meter lange tafel. Ik keek Marcello niet aan en hij deed ook zijn best mij niet aan te kijken.

Er werd rode wijn in de glazen geschonken en ik was blij dat ik Luca had gevraagd water te halen. Ik moest mijn hoofd erbij houden, vooral bij de dans die nog moest komen. Mensen pakten fruit terwijl bedienden binnenkwamen met kleine schalen met harde salami, kleine stukjes kaas en dikke plakken brood. Er werden schalen met grof zeezout doorgegeven en ik strooide wat over mijn fruit, zoals de man rechts van me deed en Luca na mij ook. Er was nergens zulk lekker brood als in Italië, dacht ik, terwijl ik genoot van mijn eerste hap.

Daarna werden er kleine gebraden kippen binnengebracht. Op elk bord lag een hele kip met een dikke, bruine saus vol gedroogde vruchten. Ik zuchtte opgelucht toen ik zag dat iedereen vorken had gekregen. Ah, een stukje beschaving. Misschien liepen de stedelingen wat voor. Ik hanteerde mijn bestek met gemak en probeerde niet vergenoegd te kijken en de bewonderende blikken van de mensen om me heen te negeren. Eindelijk iets bekends!

Er gingen schalen met gnocchi rond en ik nam er maar één. Ik was niet zo gek op de kleine deegballetjes. Ze bleven altijd aan mijn gehemelte plakken. Daarna namen de mensen nog wat fruit en ze genoten van hun wijn en de gesprekken. Ik keek voor het eerst weer even naar Marcello en zag dat hij ook naar mij keek. We hielden elkaars blik even vast en keken toen snel de andere kant op. Zijn verloofde zat rechts van hem en links van hem zat haar zus. Ik kon het niet riskeren om nog een keer naar hem te kijken, maar aan de andere kant; zou het ook niet opvallen als ik helemaal niet naar hem keek?

Ik keek Romana aan en zei: ‘Vrouwe, ik ben heel dankbaar dat uw vader me wil helpen bij mijn zoektocht naar mijn zus.’

Ze veegde haar mond af aan de rand van het tafelkleed en glimlachte naar me. ‘Hij doet het graag.’

Plotseling begreep ik beter wat ze van plan was. Ze wilde me helpen; ze was me oprecht dankbaar. Maar als het haar zou lukken me te verenigen met mijn familie, zou ik uit haar leven verdwijnen. Het zou voor haar een nachtmerrie zijn als ik zou beslissen bij kasteel Forelli te blijven. Maak je geen zorgen, meisje. Ik zal je niet lang meer voor de voeten lopen.

De gedachte te vertrekken deed me pijn. Ik wilde echt even naar Marcello kijken, maar ik wist dat ik dat niet mocht doen. Misschien zou ik dan nooit meer een andere kant op willen kijken.

Ik haalde diep adem en zuchtte opgelucht toen op de bovenverdieping de muziek begon te spelen en de mensen van tafel opstonden. Ik zag er niet echt naar uit om de dansvloer op te gaan, maar het zou minder erg zijn dan hier tegenover hem zitten. Heer Rossi wilde me aan nog meer edelen voorstellen, wat betekende dat ik misschien een paar keer zou moeten dansen, maar ook veel zou kunnen praten. En dat was veel veiliger.

Luca stond op en schoof mijn stoel naar achteren. We liepen samen de brede trap op naar de volgende verdieping. De ramen waren opengezet om de avondbries binnen te laten en misschien ook wel om de muziek naar buiten te laten stromen, zodat de mensen op de straat iets konden opvangen van het prachtige feest van hun edelen. Ik liep naar een van de ramen en keek naar het plein, maar zag geen blonde vrouw.

Ik draaide me om en heer Rossi kwam naar me toe. Hij stelde me voor aan een ernstige, lange man, die me onderzoekend en achterdochtig aankeek. Ging ik van de vriendelijkste man in de menigte naar de vervelendste?

‘Pas op voor hem,’ fluisterde Luca in mijn oor. Hij pakte een glas wijn aan van een voorbijlopende bediende en grinnikte naar de nieuwe gast, een lange, gedistingeerde man met een intelligente blik. Ik kreeg meteen de indruk dat hem niets ontging, dat hij een zaal kon observeren en precies zou weten wie er allemaal geweest waren. Hij bekeek me van top tot teen. Daarna bestudeerde hij elke vierkante centimeter van mijn gezicht, alsof hij een portret van me zou moeten schilderen. Mijn huid prikkelde en ik kreeg kippenvel. Waarom had Luca me voor deze man gewaarschuwd?

Heer Rossi stelde ons aan elkaar voor, zoals hij had gedaan bij alle andere mannen, maar dit keer klonk hij koeler en afstandelijker. Hij was nog steeds beleefd, maar het was op het randje. Wat had deze man, deze heer Vannucci, op zijn geweten? Ik was nog meer op mijn hoede toen Marcello kwam aanlopen. Hij had een glas wijn in zijn hand en kwam naast me staan. Hij had me de hele avond genegeerd. Vormde deze Vannucci een fysieke bedreiging voor me?

De man luisterde naar mijn verhaal dat werd verteld door heer Rossi en bestudeerde me de hele tijd, alsof mijn gezicht hem iets duidelijk zou kunnen maken. Ik onderdrukte de neiging me te verbergen voor zijn intense blik.

Normandie,’ zei hij in het Frans. Waarom keek hij me zo… doordringend aan? Het voelde alsof hij mijn gedachten wilde lezen. ‘Où habitez-vous exactement en Normandie?Waar woont u in Normandië?

Ik aarzelde. Mijn laatste Franse les was alweer meer dan een maand geleden en het was voor het eerst dat iemand mijn ik-kom-uit-Frankrijk-verhaal testte.

‘Bij Dordogne,’ zei ik snel. Ik hoopte dat mijn accent geloofwaardig zou klinken.

Hij glimlachte voorzichtig. ‘Je connais bien la Dordogne,’ zei hij.

Mijn hart sloeg over. Dat had ik weer. Die kerel kende de Dordogne goed.

Où est votre maison située?

Hij wilde weten waar mijn huis precies was. Ik dacht terug aan onze korte reis door het gebied. ‘Un manoir près la rivière.’ Bij de rivier.

‘Ah,’ zei hij goedkeurend. ‘Un endroit charmant.

Ik durfde geen adem te halen tot hij knikte en opging in de menigte. Geloofde hij me? Nee. Niet echt, tenminste. Heer Rossi haalde diep adem, excuseerde zichzelf en vertrok. Marcello keerde zich naar het raam. Ik deed hetzelfde. ‘Ik neem aan dat u me voor hem had moeten waarschuwen?’

‘Inderdaad,’ zei Marcello.

‘Waarom?’

‘Velen vermoeden dat hij een spion voor Florence is,’ zei hij zachtjes. ‘Hij komt vaak voor hen op en zet zich in voor vrede. Hij praat over de voordelen van samenwerking, in plaats van conflict.’

Ik trok een wenkbrauw op. ‘Vergeef me dat ik het vraag, maar zou dat dat geen optie kunnen zijn? Zou vrede Siena geen goed doen?’

Marcello fronste, alsof ik iets vreselijks had gezegd. ‘Zij zijn de oorlog begonnen, wij niet. Als het vrede wordt in Toscane, hebben ze nog heel wat schade te herstellen.’

Oké, oké, het zal wel, dacht ik. Ik wilde me er niet mee bemoeien en ik zou de discussie toch niet winnen, nu hij zo van slag was. Maar hoe was het mogelijk dat iemand die bekendstond als een sympathisant van de Florencen deel bleef uitmaken van de bovenlaag van de maatschappij van Siena? Het had vast met geld te maken. Zo werkte het toch, waar je ook was?

‘Kom, vrouwe Gabriëlla,’ zei Luca. ‘Marcello moet dansen met zijn toekomstige bruid en ik ben erg benieuwd of mijn lessen u zijn bijgebleven.’

De muziek eindigde en er klonk een beleefd applaus. Sommige mensen verlieten de dansvloer en anderen betraden de dansvloer, zoals Luca en ik. Ik keek niet naar Marcello en Romana en richtte me alleen op Luca, vastbesloten het goed te doen.

‘U mag best lachen, Gabriëlla,’ moedigde hij me aan. ‘Dit is geen straf. Geniet van de beweging.’

Ik glimlachte gemaakt, maar lachte voluit toen hij weifelend een wenkbrauw optrok. De muziek – uitgevoerd door een klein orkest met fluiten, luiten en violen – begon weer. We volgden het ritme. Iedereen deed tegelijkertijd hetzelfde en ik genoot ervan. Ik voelde me verbonden met de groep door deze gemeenschappelijke ervaring. Zo zou ik in mijn eigen tijd ook wel willen dansen! Het was verfijnd, sierlijk en leuk. Heel anders dan het dansen bij de feesten op mijn school. Dit was een viering van het leven, van mannelijkheid en vrouwelijkheid en onderlinge aantrekkingskracht. Ik klapte perfect in de maat, draaide me om en glimlachte naar Luca.

Perfecto,’ fluisterde hij en knikte bewonderend.

‘Ik had een goede leraar,’ fluisterde ik terug. Maar mijn glimlach vervaagde toen ik aan Marcello dacht die me in zijn armen hield en later vertrok, wij allebei teleurgesteld. Deze avond zou hij niet met me dansen. Nee, Romana zou hem waarschijnlijk bij zich houden. Het verbaasde me dat hij had kunnen ontsnappen toen ik werd voorgesteld aan heer Vannucci.

Romana’s neef, aanvoerder Orlando Rossi kwam naar me toe en Luca gaf me met tegenzin aan hem over. Ik danste met hem en daarna met nog twee anderen.

Echt, als de mannen in Siena in 1332 zo knap waren, moesten hun klein-klein-klein-kleinkinderen in de eenentwintigste eeuw ook wel leuk zijn. Ik moest mijn moeder overhalen de ruïnes achter te laten en naar de stad te gaan. In ieder geval af en toe. Dat zou mijn zomer veel leuker maken.

Maar toen kwam heer Vannucci weer dichterbij en mijn nekharen gingen recht overeind staan.

‘Neem me niet kwalijk, heer,’ probeerde Luca in te grijpen. ‘Volgens mij heeft jonkvrouw Betarrini de volgende dans aan mij beloofd.’

‘Ik wacht wel,’ zei hij. Hij gaf een knikje, maar bleef me aankijken. Waarom speelde er een glimlach om zijn lippen? Mijn hart sloeg over. Ik wilde niet nog een keer met deze man praten. Zo goed was mijn Frans niet.

We begonnen te dansen, maar dit keer ging het niet zo goed. Ik was me bewust dat heer Vannucci me bleef volgen met zijn blik. ‘Moet ik echt met hem dansen?’ fluisterde ik toen Luca weer naar me toe kwam in de cirkel van ons groepje.

‘Eén keer,’ zei hij bezorgd. ‘Sla u erdoorheen en daarna kunt u zeggen dat u hoofdpijn heeft. Dan zal ik u naar uw kamer brengen.’

‘Goed,’ zei ik.

Toen de muziek eindigde, applaudisseerde ik, maar niet enthousiast. Hij stond al voor me en stak zijn hand naar me uit. Hij was ongeveer een meter tachtig en veertig jaar. En hij bleef me aankijken met zijn donkere ogen.

Ik maakte een foutje en hij begon zacht in het Frans te tellen. ‘Goed zo, Gabriëlla, goed zo,’ zei hij, alsof hij het tegen een angstig katje had. Voor zover ik wist spraken de meeste mensen hier onbekenden niet bij hun voornaam aan. Dat mocht alleen iemand die jou goed kende, die het had verdiend.

En deze man gebruikte mijn voornaam? Wat een engerd.

Ik concentreerde me op het tellen en op de juiste passen. Ik negeerde zijn doordringende blik en keek over zijn schouder. Ik was blij dat ik het goed deed, maar de gedachte dat hij er vast vanuit ging dat het door zijn tellen kwam, irriteerde me. De laatste ronde van de dans begon. Ik pakte zijn hand weer en toen kon ik niet langer weerstand bieden aan zijn blik. Hij gaf me een stukje papier. Daar was dat kleine glimlachje weer. Een overwinningslachje, alsof hij me al in zijn zak had.

De dans was afgelopen. Ik schoof het papiertje achter mijn ceintuur en applaudisseerde, naast de lange man. Hij glimlachte en boog zich naar me toe, alsof hij me wilde bedanken voor de dans, maar hij fluisterde: ‘Verontschuldig uzelf, ga naar de binnenplaats en ontmoet me in de achterste hoek. En toute hâte, s’il vous plait.Met haast graag, alstublieft. Snel. Hij glimlachte en knikte vriendelijk, voordat hij wegwandelde, alsof hij een gewone danspartner was, op zoek naar wat bowl of zo.

Luca kwam naar me toe. ‘Gaat het?’ vroeg hij. Hij pakte mijn arm vast. ‘U ziet er slecht uit. Wat zei hij?’

‘Niets, niets,’ mompelde ik.

‘Wilt u vertrekken?’

‘Nee, nog niet.’ Ik moest hem afschudden om mijn briefje te kunnen lezen. ‘Luca, wilt u nog een beker water voor me halen?’

‘Er is wijn…’

‘Nee, dat zal me geen goed doen. Alstublieft. Water?’

Hij keek me even aan en toen vertrok hij.

Ik liep langs een pilaar en door een kleine gang. Ik voelde aan de deuren en vond een kamer die niet afgesloten was. Ik glipte naar binnen en liep naar het raam. Er viel net genoeg maanlicht naar binnen om het briefje te kunnen lezen.

Votre recherche se termine avec moi. Je sais où est votre soeur.

Uw zoektocht eindigt bij mij. Ik weet waar uw zus is.