9
De volgende ochtend stond ik in de deuropening van Fortino’s kamer. ‘Hoe gaat het met u, heer?’ vroeg ik.
Fortino keek me nors aan, maar hij had wat meer kleur op zijn wangen. ‘Ik heb nog nooit zo’n ongemakkelijke nacht gehad, maar ik voel me beter dan ik me in weken heb gevoeld.’ Hij sloeg zichzelf op de borst. ‘Ik kan weer ademen. Echt ademen.’ Hij glimlachte en het viel me op hoeveel hij op Marcello leek, hij was alleen magerder. De glinstering in zijn ogen deed hem nog meer op zijn broer lijken.
‘Het is echt een soort wonder,’ zei hij. ‘Ik ben u zeer dankbaar, vrouwe. U hebt in één dag meer voor me gedaan dan alle artsen die mijn vader heeft ontboden bij elkaar.’
‘Dat is geweldig, heer,’ zei ik. Ik kon mijn grijns niet onderdrukken. De hoop die van zijn gezicht was af te lezen, maakte me blij. Ik had nog nooit iemand zo geholpen. Dat maakte het nog moeilijker om hem mijn vervelende nieuws te vertellen, dus ik viel maar met de deur in huis. ‘Ik vertrek vandaag…’
‘Nee, dat mag niet! Ik ben net aan de beterende hand.’
‘En ik ben heel blij dat ik iets voor u kon betekenen, maar ik ben erg bezorgd om mijn familie. Ik moet hen zoeken. Dat begrijpt u toch zeker wel?’
Hij begreep het duidelijk niet. Dat zag ik aan zijn gezicht. Hij keek als een kleine mokkende jongen, die werd verlaten door zijn moeder. Ik schoof mijn schuldgevoelens opzij.
‘Wat vindt Marcello hiervan?’ vroeg hij. ‘Ik heb vernomen dat de bossen vol bendes huurlingen zitten.’
‘Dat zei hij ook, maar hij en uw vader willen verslag uitbrengen aan de Negen.’ Ik dacht aan het geschreeuw dat was begonnen nadat Marcello me had verlaten en ik huiverde. Om middernacht was het plotseling opgehouden. Ik durfde niet te gaan kijken wat er van de mannen geworden was.
‘Wie is hun opdrachtgever?’ vroeg Fortino.
‘Dat heb ik nog niet vernomen,’ zei ik hoofdschuddend.
‘Maar Marcello wil toch zeker niet dat een vrouw…’
‘Maakt u zich over mij maar geen zorgen, heer. Zodra we Siena zien, zijn we veilig.’
‘Siena is hier zes uur rijden vandaan.’
‘Dus dan moeten we snel genoeg rijden om er in drie uur te komen, sneller dan de huurlingen,’ zei ik, optimistischer dan ik me voelde. Ik wilde niet dat hij zich zorgen zou maken. Anders kreeg hij misschien nog een astma-aanval, of zo. ‘Ik kan vrij goed met een zwaard omgaan,’ zei ik. De enige decoratie die ik in zijn kamer had toegelaten waren zes zwaarden, die gekruist aan de muur hingen. Ik liep erheen en ging er met mijn hand langs.
‘U maakt me niet wijs dat u kunt lezen én zwaardvechten.’
‘Ja, dat kan ik wel,’ zei ik. Ik grinnikte over mijn schouder naar hem.
‘Vrouwen worden in Normandië blijkbaar heel anders opgevoed dan in Toscane.’
‘Nogal. Fortino, zou ik dit zwaard mogen lenen? Ik zou me beter voelen als ik gewapend was in deze bossen. En als iemand me zou aanvallen, zal ik ze verrassen, net zoals ik u verraste. Dat zal in mijn voordeel werken.’
‘Die zwaarden zijn erg zwaar,’ zei hij. ‘Ze waren van mijn grootvader.’
‘Beter dan niets,’ drong ik aan. Na gisteravond durfde ik niet weer in te breken in de wapenkast om het korte slagzwaard en de dolk te halen. ‘In Siena kan ik het zwaard aan Marcello meegeven, om het aan u terug te geven.’
‘Als u erop staat,’ zei hij weifelend.
Voorzichtig tilde ik het zwaard van de haak, pakte het met beide handen vast en zwaaide het langzaam rond. Het was zwaarder dan het zwaard dat ik twee dagen geleden in mijn handen had gehad, maar ik voelde me er een stuk sterker mee.
‘Dat wordt uw dood,’ zei iemand in de deuropening.
Ik draaide me om, maar wist al dat het Marcello was.
‘Een gewapende vrouw zal veel sneller de aandacht van ridders op rooftocht trekken.’
‘En een ongewapende vrouw kan zichzelf niet verdedigen,’ zei ik scherp. ‘Dat zal mij niet overkomen.’
Hij bestudeerde me. ‘Waarschijnlijk liet uw vader u binnen de veilige muren van het kasteel met zwaarden spelen, maar dit is iets heel anders,’ zei hij.
Fortino wilde het voor me opnemen. ‘Marcello,’ begon hij.
Maar Marcello keek me strak aan en hief zijn hand op naar zijn broer. ‘Een man op een slagveld tegenkomen is iets heel anders.’
Bij de herinnering aan die reus van de Paratores liep er een rilling over mijn rug, maar het verhaal dat ik gisteren over dat gezin hoorde, was erger. Ik stak mijn kin vooruit. ‘Ik neem het risico.’
‘Jonkvrouw Betarrini, vertrouw erop dat ik en mijn mannen u zullen beschermen.’
‘Misschien krijgt u het daar wel te druk voor.’
‘U bent niet voorbereid op wat er zou kunnen gebeuren als u een zwaard trekt.’
‘Probeer me maar uit. Trek uw zwaard.’
Fortino verschoof in zijn stoel, maar ik hield mijn ogen alleen op zijn broer gericht. Marcello keek me even aan met een warme en intense blik, maar toen trok hij bliksemsnel zijn zwaard en rende schreeuwend op me af.
Ik had net genoeg tijd om mijn zwaard op te heffen om zijn slag te pareren, maar hij hield zijn zwaard vlak voor het mijne stil, zodat ik wist dat hij niet echt van plan was geweest om mijn hoofd van mijn romp te slaan.
Ik draaide en slaakte een kreet, terwijl ik de vaart van mijn draai gebruikte om mijn zwaard rond te slingeren. Te laat realiseerde ik me dat ik niet de kracht had het zwaard te stoppen, maar hij pareerde mijn slag en staarde me met grote ogen aan. Er waren een aantal bedienden en ridders binnengekomen, gealarmeerd door onze uitroepen, maar Marcello hief zijn hand naar hen op. ‘Niets aan de hand.’
Hij naderde mij voorzichtig, observeerde mij, mijn handen en mijn ogen om in te kunnen schatten wat mijn volgende stap zou zijn. Op dat moment realiseerde ik me dat ik hem ervan moest overtuigen dat hij me een wapen moest meegeven. Opnieuw draaide ik rond en liet ik mijn zwaard richting zijn hart gaan. Ik wist dat hij sterk genoeg was om het weer te stoppen.
Hij ontweek mijn zwaard en wendde het af, maar ik nam een andere positie in en zwaaide weer met mijn zwaard terwijl ik hem naderde. Onze zwaarden raakten elkaar eerst met de ene kant en toen met de andere. Buiten adem stopte ik en hij keek glimlachend op me neer.
‘Verbaasd?’ vroeg ik.
‘Zeg dat wel.’ Hij gebruikte dat ogenblik om me weer aan te vallen en me terug te drijven. Ik struikelde bijna en het lukte me nog maar net om zijn slagen te pareren.
‘Goed, goed,’ zei ik met opgeheven hand. Buiten adem boog ik voorover.
Hij liet zijn zwaard zakken en grinnikte naar de toeschouwers, die hem plaagden omdat hij een vrouw had verslagen. Toen zag ik mijn kans. Ik trok mijn zwaard, draaide me om en sloeg met de vlakke kant van het wapen tegen zijn buik.
Hij klapte dubbel, terwijl zijn mannen hard lachten en de bedienden probeerden te verbergen dat ze grinnikten. Voorovergebogen probeerde hij weer op adem te komen, maar ik trok mijn rokken een klein beetje op, zette een voet tegen zijn schouder en gaf hem een zetje.
Het verraste hem en hij viel.
Het werd stil in de kamer en ik vroeg me af of ik weer te ver was gegaan, maar het kon me niet schelen. Ik liep naar hem toe en zette het puntje van mijn zwaard op de steen naast zijn hoofd. ‘Mag ik nu dit zwaard meenemen, heer?’
‘Goed,’ zei hij. Hij rolde op zijn zij en kwam half overeind om naar zijn broer te kijken. Zijn uitdrukking veranderde in verbazing toen hij de kleur op het gezicht van Fortino zag.
‘Een genezer en een strijder,’ zei Fortino vol oprechte bewondering.
‘Precies,’ zei Marcello, terwijl hij naar me opkeek. ‘Met ogen als de kleur van vruchtbare grond. Vrouwe, u zult de troubadours van Siena iets nieuws geven om over te zingen.’
Ik glimlachte en bood hem een hand aan om hem overeind te helpen, maar Luca en Pietro, die me beiden verwonderd aangestaard hadden, waren me net voor.
Ik keek om naar Fortino omdat ik plotseling verlegen werd van al die aandacht. Het laatste wat ik wilde was dat er zou worden gefluisterd – of, erger nog, gezongen – over mijn daden. Ik moest hier weg zien te komen, weg uit deze tijd. Ik moest naar huis gaan, voordat werd ontdekt dat ik niet was wie ik zei dat ik was. Houd je wat meer op de achtergrond, vrouw, berispte ik mezelf. Zorg ervoor dat ze je vergeten zodat je kunt verdwijnen, terug in de tijd naar je eigen eeuw.
‘Gaat het wel?’ vroeg Fortino toen ik naast hem ging zitten, terwijl de anderen vertrokken.
‘Ja hoor,’ zei ik. Hij zag er al veel beter uit dan gisteren. ‘Ik smeek u om verder te gaan met wat ik u heb opgedragen, heer. Ga zo snel mogelijk weer echt eten en eet soep als u zich zwak voelt. Ga na of dekens en andere gemakken invloed hebben op uw ademhaling. Als dat zo is, leg ze dan weer weg. Begrijpt u me?’
Hij knikte. ‘We zijn niet verder gegaan met het lezen van de dichter,’ zei hij, peuterend aan een splinter in de leuning van zijn houten bank. Hij was vreselijk eenzaam. Hoe zou ik me voelen als Lia me elke dag achterliet en ik alleen mijn boeken had om me gezelschap te houden? Wij hadden tenminste internet.
‘Misschien zullen onze wegen weer kruisen en zullen we weer samen kunnen lezen,’ zei ik.
‘Dat zou heerlijk zijn,’ zei hij. Hij keek me aan. ‘Ga met God, vrouwe Betarrini.’
‘Eh, dank u,’ zei ik. Ik draaide me om en verliet de kamer. Daarna liep ik door de gang naar mijn eigen kamer. Ga met God? Was dit Gods plan, dit bizarre avontuur in deze vergeten tijd? En als dat zo was, wat moest ik dan doen?
‘De geschiedenis veranderen? Iets rechtzetten? Wat dan?’ mompelde ik tegen het stenen plafond. Er klonk geen stem uit de flakkerende fakkel, zoals uit de brandende braamstruik van Mozes. Er verscheen geen engel in het licht dat door mijn raam naar binnen viel. ‘Wat het ook is, laat me het weten, zodat ik het kan doen en naar huis kan, goed?’
‘Vrouwe?’ vroeg een meisje voorzichtig en ik realiseerde me dat ik niet alleen in de kamer was.
‘O! Giacinta! Ik had je niet gezien. Ik zei alleen maar dat ik mijn spullen moet pakken en moet proberen wat dichter bij huis te komen.’
Ze wees naar twee reiskoffers. ‘Ik heb uw andere jurk ingepakt met uw andere spullen, samen met een mooie nieuwe jurk die jonkvrouw Forelli nooit heeft kunnen dragen, God hebbe haar ziel…’ Ze sloeg een kruisje. ‘Het was de bedoeling dat ze die jurk zou dragen bij de bruiloft van heer Fortino.’
‘Zijn bruiloft? Is hij getrouwd geweest?’
‘Hij was verloofd met jonkvrouw Vitti van Siena. Toen hij zo ziek werd, is de verloving verbroken. Kort daarna overleed jonkvrouw Forelli door de koorts en daarna heeft heer Forelli geen huwelijk meer overwogen.’
Ik dacht er even over na. Arme man. Hij was al zo veel kwijtgeraakt. Belofte, hoop, vreugde, het was binnen een jaar allemaal verdwenen. ‘Bedankt voor je zorg, Giacinta,’ mompelde ik.
‘Wie moet er nu voor uw haar zorgen, vrouwe?’
‘Hopelijk iemand met net zulke vaardige handen als jij,’ zei ik glimlachend. Misschien hebben ze in Siena ergens een föhn, zei ik tegen mezelf. Echt, met wat haarproducten en een ronde borstel kom ik zelf ook een heel eind. ‘Dank je.’
Ze knikte en liep naar de deur. ‘Ga met God, vrouwe.’
‘Ga met God,’ zei ik, me weer verbazend over die woorden.
Marcello en zijn mannen stonden op de binnenplaats in een kring. Marcello tekende met een stok in de grond. Een plan, begreep ik; hij maakte een plan. Ik sloop dichterbij en hoopte dat ze me niet zouden zien.
‘De Paratores willen liever niet dat we Siena bereiken. Ze zullen begrijpen dat we van plan zijn versterking te halen die ons zal helpen in onze strijd tegen hen.’ Hij keek zijn mannen waarschuwend aan. Toen zag hij mij.
Ik was niet welkom. In Fortino’s kamer had hij verrukt en verbaasd naar me gekeken, maar daar was nu niets meer van over. Ik draaide me om en liep naar de bediende die een bruin paard vasthield. Op het paard lag mijn vervelende dameszadel. Ik had het gevoel alsof Marcello me een klap in mijn gezicht had gegeven. Bah, wat een jongensclub. De emancipatie zou nog wel even op zich laten wachten.
Jonkvrouw Rossi kwam aangelopen. Ze liep aan de arm van de oudere heer Forelli en werd gevolgd door heer Foraboschi en haar hofdames. De meisjes zagen een beetje bleek. Ze vonden het niet prettig eropuit te trekken in zulke gevaarlijke omstandigheden. Ik keerde me af, zodat jonkvrouw Rossi niet zou zien dat ik met mijn ogen draaide. Ik probeerde wat meer begrip voor haar op te brengen. Ze was het product van haar omgeving. Hoe zou ik zijn geweest als ik in haar tijd was geboren? De wereld was in zeshonderdzeventig jaar flink veranderd.
Enzo kwam aangelopen en gaf me een zwaardschede. ‘Met de complimenten van heer Fortino,’ zei hij. Hij bevestigde de schede aan mijn zadel en ik liet het zwaard erin glijden. ‘Uw rokken zullen het bedekken, vrouwe,’ zei hij verrukt. ‘Ze zullen nooit vermoeden dat u een zwaard bij u draagt.’
‘Laten we het hopen,’ zei ik.
Daar was Marcello. Hij was achter Enzo komen staan en keek naar ons. Mijn hartslag versnelde. ‘Stel niet te veel vertrouwen op dat oude zwaard,’ zei hij zachtjes. ‘Zoals ik al zei: als een ridder ontdekt dat u bereid bent het te gebruiken, wordt u waarschijnlijk veel meer een doelwit.’
Ik zag dat jonkvrouw Rossi naar ons keek. Ik keek weer naar Marcello. ‘Ik sterf liever dan dat ik gevangen word genomen.’
‘De kans is groot dat u de mogelijkheid krijgt die keus echt te maken,’ mompelde hij. Hij kwam naar me toe en ik rook zijn geur – een heerlijke mengeling van dennenhout, leer en bos. Hij legde zijn handen om mijn middel en tilde me in het zadel. Zonder te kijken pakte hij mijn hielen en zette mijn voeten naast elkaar in de stijgbeugels. ‘U kunt vandaag niet zonder zadel rijden, vrouwe,’ zei hij.
‘Dat begrijp ik,’ siste ik. Zijn bazige houding irriteerde me en het irriteerde me nog meer dat ik genoot van zijn aanraking.
Hij bleef even staan even en keek naar me. ‘Ik moet jonkvrouw Rossi beschermen en daar heb ik mijn handen vol aan. Mijn mannen letten op de gevangenen en op de hofdames van jonkvrouw Rossi. U rijdt achter mij naast Luca. Als u losbreekt uit de formatie of iets anders doet waarmee u mijn geduld op de proef stelt, stuur ik u meteen terug. Dan moet u zeker een maand wachten voordat ik u weer naar Siena breng. Begrepen?’
Ik perste mijn lippen op elkaar en keek hem boos aan. ‘Zou u duidelijker kunnen zijn?’
Hij leek in verwarring door mijn sarcasme.
‘Ik begrijp het,’ zei ik toen maar. Hij verliet me en Luca kwam naast me rijden. Mijn zus zou hem zeker leuk vinden, met zijn zandkleurige haar, groene ogen en vrolijke lach. Ze viel altijd op van die Californische surf-types. Luca was waarschijnlijk het beste dat Italië op dat gebied te bieden had.
Hij keek even naar de andere meisjes, die hun paarden bestegen. ‘Vrouwe, mag ik u vragen van wie u hebt leren zwaardvechten?’
‘Mijn vader,’ antwoordde ik.
‘Ah,’ zei hij. Hij keek me onderzoekend aan. ‘Heeft hij geen zonen?’
‘Mijn vader zou me leren zwaardvechten en mijn zus leren boogschieten, of hij nu zonen had of niet.’ Ik spoorde mijn paard aan en reed bij hem weg, richting de anderen.
Mijn irritatie raakte hem niet en hij kwam meteen weer naast me rijden. ‘Kan uw zus boogschieten?’ vroeg hij.
‘Ze is er vrij goed in,’ zei ik. Ze heeft er vorig jaar examen in gedaan, terwijl ze in de brugklas zat…
‘Ik moet zeggen dat het me wel aanspreekt hoe ze de vrouwen in Normandië opvoeden,’ zei hij, en hij trok een wenkbrauw op. ‘Ik hoop dat we haar en uw moeder in Siena vinden. Dan kunnen we aan elkaar voorgesteld worden.’
‘Dan moet u me in de tussentijd niet te veel irriteren,’ wierp ik hem voor de voeten.
Hij knikte en glimlachte, maar keek meteen weer ernstig toen hij Marcello’s blik opving. De jonge heer nam zijn taak heel serieus, zijn bruine, intelligente ogen hielden zijn gevolg nauwlettend in de gaten. Ik huiverde een beetje vanwege zijn krachtige uitstraling. Dat had ik nog nooit gezien bij iemand van mijn leeftijd.
Hij draaide zich naar jonkvrouw Rossi en zei zachtjes: ‘Vrouwe, ik smeek u uw hofdames achter te laten. Ze zijn hier veel veiliger dan op de weg naar Siena.’
‘Dat hebben we al besproken, heer,’ zei ze vriendelijk, maar onvermurwbaar. ‘Zonder hen reizen zou ongepast zijn. Ze zijn bereid het risico te nemen.’
Ik keek achter ons, naar de vrouwen die twee rijen achter me stonden. Ze zagen er helemaal niet zo bereidwillig uit.
Domme egoïstisch die je bent, je dwingt hen iets te doen wat ze niet willen. Ik keek naar Marcello en jonkvrouw Rossi, maar ik was niet in de positie er iets van te zeggen. Houd je op de achtergrond, Gabi, prentte ik mezelf weer in. Zorg dat ze je vergeten.
‘Wees voorzichtig, zoon,’ zei heer Forelli. Hij greep Marcello’s hand. ‘We wachten vol spanning op nieuws van jou.’
‘Zodra we in de stad zijn, stuur ik een boodschap, of anders zodra ik meer weet.’
Mijn oog viel op een muilezel achter de twee laatste wachters. De ezel droeg kooien met duiven. Ik had me afgevraagd of ze misschien als lunch bedoeld waren, maar het was logischer dat ze als postduif zouden dienen.
‘Houd de poorten in de gaten als we weg zijn, vader,’ zei Marcello.
Er kwam een priester uit de Grote Zaal naar buiten. Hij slingerde iets voor zich uit wat op een tinnen lamp leek. Er kwam een sliert zoetgeurende rook uit, die zich verspreidde over de grond. De anderen bogen hun hoofd alsof ze baden, de kleine man mompelde iets in het Latijn en telkens weer sloeg hij een kruis in de lucht. Hij bleef bidden en liep langs de rij. Toen hij mijn blik opving, sloot ik snel mijn ogen terwijl ik in gedachten bad dat hij me niet als ketter zou ontmaskeren. Gelukkig liep hij door.
Zijn nasaal klinkende gebed kwam ten einde en Marcello vertrok meteen. Ik keek even naar jonkvrouw Rossi, die ontspannen in haar zadel zat. Ik verschoof en hoopte zelf ook de juiste zit te vinden. Misschien is mijn kont groter, dacht ik. Deze dingen waren waarschijnlijk bedoeld voor meisjes met maatje 36 en niet voor iemand met mijn… rondingen.
‘Gaat het?’ vroeg Luca naast me.
‘Ja hoor,’ mompelde ik. Ik keek even naar hem, maar zijn ogen waren alweer gericht op het bos, zoekend naar mogelijke aanvallers. Ik keek achter me en zag dat de zestien andere ridders hetzelfde deden. Er liep een rilling langs mijn rug. Ik was blij dat ik een zwaard bij me had.
Kom maar op, dacht ik.
We gingen verder. De uren verstreken en we zagen geen tekenen van overvallers. We ontspanden een beetje en genoten van de ochtendzon en van de koerende duiven in de takken van de eiken. Voor me praatte Marcello met jonkvrouw Rossi en het drong tot me door dat ze misschien wel een oprechte relatie hadden. Ze glimlachte om iets wat hij zei en hij glimlachte terug. Misschien waren ze wel echt verliefd. Wie was ik om daarover te oordelen? Eigenlijk had ik geen idee hoe zo’n relatie in de middeleeuwen te werk ging. Ik dacht aan de vonk die ik de vorige avond had gevoeld nadat ik was flauwgevallen. Verbeeldde ik me het maar, of voelde hij ook wel iets voor mij? Ik keek weer even naar hen. Ze keek hem in de ogen en knipperde met haar wimpers.
Ik schudde mijn hoofd. Het maakte niet uit. Ik zou toch snel weg zijn.
Nadat we nog een uurtje gereden hadden, leek iedereen wat meer ontspannen te zijn. We waren ongeveer halverwege en dat gaf ons het gevoel dat het wel goed zou komen. Marcello had een verkenner vooruit gestuurd en toen die terugkeerde, gebaarde Marcello dat iedereen moest stoppen. De man vertelde dat de weg vrij was. Hij was geen roversbendes of soldaten van Paratore tegengekomen.
Marcello schudde zijn hoofd en keek even naar Luca. ‘Er klopt iets niet. Het kan de Paratores niet ontgaan zijn dat we onderweg zijn naar Siena. Hun spionnen houden de weg altijd in de gaten.’
Luca keek naar hem. Plotseling zette hij grote ogen op. ‘Ga liggen!’
Marcello bukte meteen en ik deed instinctief hetzelfde. Ik hoorde het fluiten van overvliegende pijlen. Ik keek even naar links. Luca trok me van mijn zadel en gebruikte onze twee paarden als schild. Ze schieten op ons, dacht ik afstandelijk, alsof het niet om mezelf ging. Een hinderlaag.
De mannen hadden zichzelf onder grijze doeken verstopt, waardoor ze wegvielen tegen de achtergrond van de granieten rotsen boven ons. De boogschutters waren nog maar de eerste groep aanvallers. Mannen stroomden over de rotsen als een leger ongekend bedreven Gollums. Marcello fronste zijn wenkbrauwen en slaakte een kreet van frustratie. Hij keek naar Luca.
‘Ze hebben hem omgekocht,’ zei hij. Hij knikte naar de verkenner die richting de rotsen rende.
Ik lachte vreugdeloos. Sommige dingen veranderden ook nooit. Voor het juiste bedrag was er altijd wel een verrader te vinden.
Ze kwamen dichterbij.
Marcello keek me gealarmeerd aan. ‘Kunt u blijven zitten?’
‘Lukt het u om te blijven zitten, op uw zadel?’
‘Eh, ja, maar…’
‘Ik wil dat u met de vrouwen vooruit rijdt. Uw enige kans om te ontsnappen is dat u sneller rijdt dan iedereen die u achtervolgt. Ik stuur twee mannen met u mee, maar u maakt de meeste kans als u snel rijdt.’
Ik knikte, hoewel ik liever bleef, maar ik zag geen mogelijkheid om met hem in discussie te gaan.
Luca gooide me weer terug op mijn zadel en Marcello deed hetzelfde met jonkvrouw Rossi. Ze gaven onze paarden een tik met hun zwepen en de dieren snelden vooruit. Ik vloog bijna uit het zadel en keek nog even achterom. Marcello baande zich een weg tussen de ridders en paarden achter hem en probeerde bij de hofdames te komen, om hen ook te bevrijden. Onze paarden voelden de haast en daverden over het pad. Vanaf de zijkanten van de heuvel kwamen meer mannen naar beneden, onze kant op. Ze probeerden ons af te snijden. ‘Vlug!’ riep ik naar jonkvrouw Rossi.
Ze was veel meer gewend aan haar zadel dan ik en reed veel sneller. Ze keek over haar schouder achterom en riep naar haar hofdames: ‘Haast u! Haast u!’
Ik boog diep voorover en probeerde één te worden met mijn paard, zijn tred en dat vreemde zadel. Snelheid was onze bondgenoot. We waren al over de helft. Als de bossen hetzelfde waren als in onze moderne tijd, zou het landschap bij de stad overgaan in golvende heuvels met landerijen. Als dat zou was, zou het niet lang meer duren voor we in veiligheid waren. In elk geval zouden daar mensen zijn die ons zouden kunnen helpen.
De laatste mannen die van de heuvels naar beneden kwamen, misten ons maar op een meter of twintig. Ze schreeuwden teleurgesteld en zwaaiden met hun armen om de paarden achter ons te laten schrikken. Ze hoopten dat de paarden zouden steigeren zodat ze de vrouwen zouden kunnen overmeesteren. Bij de volgende bocht trok jonkvrouw Rossi aan haar teugels. Ik zag niemand aankomen. ‘We kunnen hen niet achterlaten,’ mompelde ze. Haar paard liep nerveus rondjes om mijn paard.
‘We moeten zorgen dat we in veiligheid komen. De ridders bij uw hofdames zullen hun uiterste best doen hen te beschermen.’
Ze aarzelde nog.
‘Ze hebben er niets aan als wij ook gevangen genomen worden!’
Ze beet op haar lip, keek me aan en knipperde met haar mooie bruine wimpers. Het gedreun van hoefslagen kwam dichterbij en klonk vlak achter ons.
‘Vrouwe,’ spoorde ik haar aan.
Ze tilde haar teugels op en spoorde haar paard aan, net zoals ik. Een voordeel van een dameszadel was dat je gemakkelijk voor je en achter je kon kijken. Ik keek even naar achteren om na te gaan wie ons achtervolgden.
Eén hofdame. Eén ridder van Forelli.
Geweldig. Dat is nauwelijks versterking. Ik had liever gehad dat het Marcello en Luca waren geweest. Dan had ik opgelucht ademgehaald. Maar het was beter dan niets. Misschien kwamen Marcello en Luca er ook zo aan.
We reden weer een bocht om en ik zag eerst dat jonkvrouw Rossi haar paard inhield; toen zag ik hen. Een groep van zes andere mannen. Twee op de weg met hun handen in hun zij, en aan beide zijden van de weg nog twee. Ze stonden ons gewoon op te wachten. Jonkvrouw Rossi’s merrie omcirkelde de mijne opnieuw. ‘Kom mee,’ zei ze zachtjes en reed toen snel het bos in.
Ik kreunde. Ze was verdwenen door een onmogelijk kleine opening tussen de bomen. Ik maakte me zo klein mogelijk, en terwijl ik me er van bewust was dat de mannen snel in onze richting kwamen, volgde ik haar samen met de hofdame en de ridder.
Een van mijn voeten bleef achter een boomstronk haken en boog pijnlijk naar achteren, maar ik bleef in mijn zadel zitten. Ik speurde het bos af, op zoek naar een glimp van mijn leider. Ik dook onder de ene na de andere boomtak door en uiteindelijk zag ik het achterste van haar paard en het goudkleurige doek onder haar zadel.
Ze stond in een opening in het bos. Haar ogen waren groot van frustratie en angst. We waren een of andere oude kalkstenen kloof in gereden, aan drie kanten omgeven door steile rotswanden van zes meter hoog. Ik keek achterom. Het pad werd geblokkeerd door de jonkvrouw en de ridder, die om zich heen keek en kreunde toen hij zag waar we ons bevonden. We hoorden allemaal hoe de mannen zich een weg baanden naar ons toe.
‘Klimmen, dames,’ zei de eenzame ridder. ‘Ik houd hen tegen. Het is uw enige kans.’
Ik moest het haar nageven. Ik had nooit gedacht dat ze het zou kunnen, maar jonkvrouw Rossi liet zich van haar paard glijden en stak een dolk tussen haar riem. Haar hofdame hielp haar op de eerste rotssteen, en zij draaide zich om en trok haar hofdame omhoog. Oké, dus ze was ook niet zo egoïstisch als ik dacht.
Ze keerden zich naar mij en gebaarden uitzinnig dat ik moest komen. ‘Kom op! Haast u!’
‘Nee,’ zei ik. ‘Ik help hem!’ Ik gebaarde over mijn schouder naar de ridder. Onze eerste aanvaller was nog maar een paar meter van hem verwijderd. ‘Hij kan het niet alleen, en als hij opgeeft, nemen ze u ook gevangen. Klim,’ gromde ik. Ik rende naar mijn zadel.
Jonkvrouw Rossi draaide zich om en klauterde op het volgende rotsblok, en daarna op het volgende.
‘U houdt ons niet tegen in uw eentje!’ blafte een ridder van Paratore. ‘Geef u over of sterf.’
‘Hij is niet alleen,’ zei ik. Ik hief mijn oude zwaard op. ‘U zult ons allebei moeten verslaan.’