Hoofdstuk 17
Het was nazomer in Zuid-Afrika. Er was meer dan een maand voorbijgegaan sinds Lisa Jemmy voor het eerst had ontmoet en haar leven was volkomen veranderd. Niet dat het allemaal makkelijk was geweest. Na haar bezoek aan de geheime vallei had ze negen lange dagen moeten wachten voordat ze weer een glimp van de witte giraf had opgevangen. Maar het was zo donker en de glimp was zo vluchtig, dat ze eigenlijk vooral had gevóéld dat hij er was in plaats van dat ze hem echt had gezien. Natuurlijk had haar grootmoeder net die avond uitgekozen om zich op de boekhouding van het reservaat te storten, zodat Lisa met geen mogelijkheid stilletjes naar buiten had kunnen glippen. Nijdig was ze op haar kamer blijven zitten.
De tiende dag kon ze zich de haren wel uit het hoofd trekken. Het hielp ook niet erg dat de Vijfsterrenbende haar sinds die toestand in de botanische tuinen was gaan treiteren. Ze hadden chocola op haar stoel gelegd en toen ze opstond zat haar uniform onder de kleverige, bruine vlekken. Het gebeurde om negen uur ‘s-ochtends, zodat de hele school haar de rest van de dag gniffelend had nagewezen. Ze hadden ‘umthakathi’ en ‘heks’ op haar boeken gekalkt en op een keer zat er in haar etui een harige baviaanspin – een Afrikaanse vogelspin. Lisa schreeuwde zo hard, dat mevrouw Volkner haar onmiddellijk verbood de rest van de dag haar mond nog open te doen.
Niet dat dat zo moeilijk was. Na wat er in Kirstenbosch was gebeurd, praatten er nog maar weinig kinderen met Lisa. De Vijfsterrenbende had zich tegen haar gekeerd. En Ben, met wie ze graag een gesprek had aangeknoopt, bleef een mysterie. Toen ze hem op weg naar het klaslokaal tegenkwam, gingen zijn mondhoeken omhoog alsof hij blij was om haar te zien, maar hij zei geen woord. Ook nadat hij haar had gered had hij geen woord gezegd. En in de pauzes zat hij niet langer onder de boom aan het eind van de speelplaats, maar verdween hij met onbekende bestemming.
Alles bij elkaar was het genoeg om Lisa weer verdrietig en eenzaam te maken, ook al kon ze tegenwoordig beter met haar grootmoeder opschieten. Nu de witte giraf was verdwenen, kwam de leegte die ze na de dood van haar ouders had gevoeld weer terug. Stel dat Jemmy in een strik terecht was gekomen? Stel dat ook hij voorgoed was verdwenen? Waarom had ze niet de tijd genomen om hem een of ander signaal te leren waarmee hij haar kon roepen?
Ze grasduinde in de boeken op haar slaapkamer en ging in de bibliotheek op zoek naar meer informatie over giraffen in de hoop iets te ontdekken wat haar kon helpen. De enige nieuwe informatie die ze vond was dat de Romeinen de giraf camelopardalis hadden genoemd, oftewel ‘als een luipaard gevlekte kameel’, wat op zich wel interessant was maar niet erg behulpzaam.
Toen kreeg ze plotseling een ingeving. Het gebeurde op het moment dat ze in haar boekenkast een boek over honden tegenkwam. Haar grootvader scheen in zijn jeugd een uitstekende hondentrainer te zijn geweest en op het dressoir in de zitkamer stond een jaden kistje met drie van zijn oude hondenfluitjes. In een zeldzaam moment van openhartigheid had Lisa’s grootmoeder haar verteld dat een van de fluitjes onhoorbaar was voor mensen, omdat het geluid een frequentie had die alleen honden konden horen.
Maar zou een giraf het ook kunnen horen?
Die avond sloop Lisa de tuin in om het onhoorbare fluitje uit te proberen. Bijna een uur lang stond ze aan één stuk door te blazen, maar er gebeurde niets. Rillend en gefrustreerd stond ze onder de mangoboom, ervan overtuigd dat ze Jemmy nooit meer zou zien. Toen gebeurde er een wonder. Uit de duisternis stapte de witte giraf tevoorschijn en naast de skeletboom bleef hij staan. Lisa keek nog eens goed. Ze had zich al zo vaak verbeeld dat ze hem zag, dat ze een moment lang geloofde dat het een visioen was. Maar hij was echt. Niet alleen dat: hij keek haar recht aan, net als in die stormachtige nacht.
Lisa nam zelfs niet de tijd om te kijken of er leeuwen of luipaarden in de buurt waren. In sneltreinvaart ging ze het hek van het wildpark door. Struikelend rende ze langs het pad naar de drinkplaats, en aan alle kanten schoten nachtdieren gealarmeerd weg. Toen ze bij de giraf aankwam, liet hij zijn kop zakken en ze gooide haar armen zo onstuimig rond zijn nek, dat hij onrustig snoof en een beetje terugdeinsde, ook al was het duidelijk zichtbaar dat hij net zo blij was om haar te zien. “Jemmy,” zei Lisa, “dank je wel dat je terug bent gekomen.”
In haar fantasieën was ze dan altijd op de rug van de witte giraf gesprongen om vervolgens in galop naar de geheime vallei te worden gebracht, maar in het echte leven was Jemmy een ongetemd dier en zo groot als een gemiddelde boom. En Lisa was net zo bedreven in het temmen van wilde dieren als in het op een eenwieler in de nok van een circustent op een koord balanceren, dus er moesten nog een paar obstakels overwonnen worden.
Ze ontdekte bijvoorbeeld dat er echt zoiets bestond als beginnersgeluk. De eerste keer dat ze op Jemmy had gereden, was hij rustig naast een boom gaan staan zodat ze op zijn rug kon klimmen, maar die truc leek hij volkomen te zijn vergeten. Toen ze het dit keer probeerde, wachtte Jemmy totdat ze tussen de boom en zijn rug in hing, ontdekte toen een sappig maaltje acaciabladeren en deed een paar stappen opzij. Lisa moest een soort zweefduik improviseren en zich aan zijn nek vastklampen, waar ze bleef hangen totdat haar armen bijna uit de kom schoten. Toen tuimelde ze het hele stuk tot aan de grond omlaag.
Jemmy had geen idee wat hij had gedaan, maar hij maakte zijn melodieuze trillende geluid en besnuffelde Lisa met zijn zilveren neus, totdat ze de pijn in haar stuitje was vergeten en weer voelde hoeveel ze van hem hield. Ik moet geduld hebben, zei ze tegen zichzelf. Ze probeerde zich ook in hem te verplaatsen. Als zij een giraf was, zo redeneerde ze, en iemand wreef over de achterkant van haar voorpoten en trok zachtjes aan haar knieën, dan zou ze na een tijdje wel begrijpen dat die persoon wilde dat ze neerknielde. Dus probeerde ze het uit op Jemmy en uiteindelijk werkte het. En niet lang daarna draafde Lisa weer op de rug van de jonge giraf door de maanverlichte nacht. Dit was nog maar het begin, want nu moest ze nog uitvinden hoe ze Jemmy een bepaalde kant uit kon laten gaan en kon laten stoppen. Het was niet van de ene op de andere nacht bekeken en het kostte een aantal weken en een paar hachelijke momenten voordat ze elkaar leerden begrijpen – bijvoorbeeld toen de giraf wegrende voor een stekelvarken dat zijn stekels overeind zette en Lisa bijna op de zwart met witte pennen werd gespietst. Maar ondanks alles was Jemmy vriendelijk en liefdevol en als hij eenmaal begreep wat ze hem wilde leren, snapte hij het ook volkomen en was het alsof hij het altijd al had geweten.
∗
Voor Lisa ging nu de deur naar het echte Afrika open, het verborgen Afrika – het Afrika waar behalve de Bosjesmannen maar weinig mensen ooit getuige van waren geweest. De nachten met Jemmy waren magische momenten in Lisa’s leven. De andere dieren hadden haar aanwezigheid zelden in de gaten en als ze haar wel zagen, accepteerden ze haar als een verlengstuk van de witte giraf. Veilig op Jemmy’s hoge rug kon ze de jonge wrattenzwijnen zien spelen en de olifanten zo dicht naderen dat ze hun droge, gegroefde huid kon aanraken. Toen Jemmy op een keer uit een inktzwart meer aan het drinken was, kwam ze tot de ontdekking dat ze niet meer dan een paar meter verwijderd was van een groepje bellenblazende nijlpaarden. Met hun bolle lijven, varkensoogjes en kleine oortjes waren ze een van de schattigste diersoorten van de wildernis, maar ook een van de dodelijkste. Met hun enorme roze kaken konden ze boten maar ook mensen doormidden bijten – wat vaak genoeg gebeurde – en dus was Lisa extra stil en eerbiedig als ze bij hen in de buurt kwam.
Maar wat ze het allerliefst deed was met de witte giraf naar de heuveltop rijden waar ze met Tendai had ontbeten. Daar ging ze achterstevoren op zijn rug zitten, met zijn manen als een kussen in haar rug en zijn achterhand als voetenbank, en staarde achterovergeleund naar de sterrenhemel. Nu de zomer plaatsmaakte voor de herfst waren de nachten zo koud en helder dat ze het Zuider-kruis en de Gordel van Orion kon zien, en zelfs Mars: een rood oplichtend bolletje in de donkerblauwe lucht.
Soms vertelde ze Jemmy wat er met haar was gebeurd. Over de nacht van de brand en hoe bang en verdrietig ze was geweest. Over haar vader en moeder en hoezeer ze hen miste. Over school en haar gevecht om erbij te horen. Over de Egyptische gans en de koedoe, en over haar vreemde gave. Jemmy’s oren bewogen van voren naar achteren en hij maakte zijn melodieuze trillende geluid. Om de een of andere reden had ze het gevoel dat hij op zijn giraffenmanier alles begreep, en dat troostte haar.
Het fluitje bleek uitstekend te werken. Als Jemmy het kon horen reageerde hij altijd, maar hoe snel hij reageerde hing af van waar hij zich in het reservaat bevond. Lisa besloot het fluitje om haar hals te dragen, zelfs op school, omdat ze zich dan altijd dicht bij Jemmy voelde. Het betekende ook dat ze er niet naar op zoek hoefde te gaan als ze ‘s-avonds laat het huis uit sloop om naar hem toe te gaan. Hoezeer ze hem ook miste, ze was voorzichtig genoeg om steeds een ander tijdstip te kiezen en hem niet vaker dan twee keer per week te roepen. Ze was zich er terdege van bewust dat ze elke keer dat ze het reservaat in ging een risico nam.
Toch was het tot nu toe elke keer goed gegaan en ze wist zichzelf ervan te overtuigen – vooral omdat ze zo graag wilde dat het waar was – dat Jemmy en zij tot in de eeuwigheid zo konden doorgaan.