Hoofdstuk 2

Het was meneer Grijs van het Bureau Sociale Voorzieningen die Lisa vertelde dat ze naar Afrika zou verhuizen. Naar Kaapstad in Zuid-Afrika om precies te zijn.

Zuid-Afrikal” riep Lisa uit. “Waarom Zuid-Afrika?”

“Wel,” antwoordde meneer Grijs, “het blijkt dat je enige nog in leven zijnde familielid in een wildpark in Zuid-Afrika woont. Een zekere mevrouw Gwyn Thomas, die zoals ik me heb laten vertellen je grootmoeder is.”

Lisa was verbijsterd. “Ik heb geen grootmoeder,” zei ze langzaam.

Meneer Grijs fronste. Hij nam zijn bril uit zijn vestzakje en bestudeerde opnieuw de formulieren op zijn bureau. “Nee, ik kan je verzekeren dat dit geen vergissing is. Ik heb hier een brief van haar.”

Hij overhandigde Lisa een velletje crèmekleurig papier.

Geachte heer Grijs,

Dank u voor uw deelneming met het tragische verlies van mijn dochter, Veronica Allen, en haar echtgenoot David, twee van de fijnste mensen die ik ooit heb gekend. Ik was mij er niet van bewust dat mijn dochter had laten vastleggen dat ingeval haar iets overkwam de voogdij over hun kind, Lisa, bij mij zou komen te liggen, ik ben echter bereid de verantwoordelijkheid op mij te nemen. Dat is het minste wat ik kan doen. Ingesloten treft u een vliegticket naar Kaapstad aan en honderdvijftig pond voorde onkosten van het meisje, ik ga zelden de stad in en zou het zeer op prijs stellen indien u ervoor wilt zorgen dat de kleding van het meisje afgestemd is op het Zuid-Afrikaanse klimaat.

Hoogachtend, Gwyn Thomas

Er was iets in de toon van de brief wat Lisa dwarszat. Haar grootmoeder leek er helemaal niet blij mee dat ze de voogdij had gekregen. Integendeel. Het klonk alsof ze verwachtte dat Lisa haar tot last zou zijn. Het was zelfs te veel moeite om een paar zomerkleren voor haar te kopen. Ze was duidelijk weg geweest van Lisa’s ouders, maar dat betekende nog niet dat ze met Lisa opgescheept wilde zitten. En hoe zat het met haar grootvader? Geen woord over hem.

Lisa gaf de brief aan meneer Grijs terug. “Ik ga niet,” zei ze. “Ze wil me niet. En ik ga niet bij iemand wonen die me niet wil. Ik steek mezelf nog liever de ogen uit.”

Meneer Grijs keek haar ontzet aan. Het was al een ochtend vol beproevingen geweest en het gevoel bekroop hem dat het nog erger ging worden. Waarom gaf zijn chef hem in hemelsnaam altijd de moeilijke gevallen?

“Maar mevrouw Thomas is je wettige voogdes,” probeerde hij.

“Ik ga niet,” herhaalde Lisa koppig. “En u kunt me niet dwingen.”

Meneer Grijs veegde zijn papieren in een wanordelijk stapeltje bijeen en stootte daarbij een glas water om. “Ik ben zo terug,” zei hij tegen Lisa, zonder aandacht te schenken aan de knoeiboel en de inkt die als waterverf over de papieren uitvloeide. “Ik moet even bellen.”

Lisa staarde naar het door rook vergeelde behang aan de muren van meneer Grijs’ kantoor en ze voelde zich angstiger dan ze had laten merken. De afgelopen weken waren in een waas voorbijgegaan. De eerste vijf nachtmerrieachtige dagen na de brand had ze bij de Morrisons gelogeerd, totdat hun zoons terug waren gekomen van een rugby-tournee van school. Toen was ze ingetrokken bij een vriendin van haar moeder, die niet had kunnen omgaan met een rouwend kind. Uiteindelijk was ze naar het huis van mevrouw Roos gebracht, haar lerares Engels, die voor haar zou zorgen totdat er een besluit was genomen over haar toekomst. Overal waar ze kwam waren de mensen een en al glimlach en behulpzaamheid. Maar zodra ze de kamer uit was, hoorde ze de gedempte gesprekken waarin de woorden ‘wees’ en ‘helemaal alleen op de wereld’ regelmatig voorkwamen.

Lisa was te verdwaasd en te verdrietig om zich er druk over te maken. Het grootste deel van de tijd liep ze rond met een verpletterend gevoel in haar hoofd, alsof ze in een bodemloze put viel. Ze kon niet eten, ze kon niet slapen, ze kon niet huilen. De vraag die ze zichzelf steeds opnieuw stelde was: Waarom? Waarom was zij gered en haar ouders niet? Het voelde zo oneerlijk. De brandweermannen hadden haar moed geprezen en gezegd dat ze juist had gehandeld. Ze hadden gezegd dat als ze haar deur zelfs maar op een kiertje had geopend om naar haar ouders te gaan, ze door de vlammen was verzwolgen. Maar het was moeilijk om zich niet schuldig te voelen. En wat zou er nu met haar gebeuren? Zou ze echt naar een vreemde in Afrika worden gestuurd?

Op dat moment viel haar oog op een crèmekleurige envelop op het bureau van meneer Grijs. Om de een of andere reden kwam hij haar bekend voor. Ze pakte de envelop beet en bestudeerde het adres op de achterkant. In keurige blauwe letters stond er: Gwyn Thomas, Sawubo-na Wildpark, Oostkaap, Zuid-Afrika. Lisa groef in haar geheugen. Waar had ze dat handschrift eerder gezien? Toen herinnerde ze het zich weer. Zo lang ze zich kon herinneren had ze haar moeder elke maand zo’n envelop zien openmaken. Er was nooit een woord over gesproken, maar Lisa had altijd een verandering bespeurd bij haar moeder als ze een van die brieven had gelezen. Ze leek makkelijker te lachen en meer te stralen. Voor Lisa, die nu verlaten en verward tussen de stoffige archiefmappen van meneer Grijs zat, was het des te schokkender dat haar moeder haar nooit had verteld dat die brieven van haar grootmoeder afkomstig waren, of dat ze überhaupt een grootmoeder had. Waarom was dat zo’n groot geheim geweest?

Lisa dacht aan de naam waarmee de brief was ondertekend: Gwyn Thomas. Het klonk zo streng. Ze kon zich maar moeilijk voorstellen dat zo iemand haar grootmoeder kon zijn, laat staan dat ze haar ‘grootmoeder’ zou moeten noemen of, nog erger, ‘oma’. Ze kon zelfs niet aan haar denken als alleen ‘Gwyn’. Om de een of andere reden bleef de hele naam – Gwyn Thomas – in haar hoofd hangen.

Meneer Grijs kwam hoofdschuddend het kantoor weer binnen. “Ik ben bang dat je mogelijkheden uitermate beperkt zijn,” zei hij. “Ik ben erin geslaagd een bed voor je te vinden in het kindertehuis in – ”

“Het is oké,” onderbrak Lisa hem. “Ik heb besloten dat ik toch naar Zuid-Afrika ga.”

Meneer Grijs slaakte een diepe zucht van opluchting. “Mooi,” zei hij, “dat is dan geregeld.”

Van het begin af aan was het duidelijk dat iedereen in Lisa’s omgeving opgewondener was over haar nieuwe toekomst dan zijzelf. “Een wildpark in Afrika,” zei mevrouw Roos vol ontzag. “Stel je eens voor, Lisa, net alsof je je hele leven op safari bent.”

Mevrouw Morrison leek ervan overtuigd dat ze door een tijger zou worden opgegeten. “Je zult heel erg goed moeten opletten,” drukte ze Lisa op het hart. “Maar o, wat een avontuur zal het zijn!”

Lisa onderdrukte een geïrriteerde zucht. Mevrouw Morrison was de liefste vrouw van de hele wereld, maar ze was absoluut een nitwit als het om het dierenrijk ging. “Er zijn geen tijgers in Afrika,” moest Lisa haar steeds weer vertellen. “Behalve in de dierentuin.”

Afgezien daarvan wist ze ook zelf maar heel weinig van Afrika. Toen ze het zich probeerde voor te stellen, kwam ze niet veel verder dan grote gele vlakten, magnoliabomen, mango’s, donkere gezichten en een brandende zon. Ze vroeg zich af of de wilde dieren ook door de straten zouden zwerven. Zou ze er een als huisdier mogen hebben? Lisa’s moeder was allergisch voor beesten en dus was Lisa er altijd bij uit de buurt gehouden, maar ze had van jongs af aan al een huisdier willen hebben. Misschien mocht ze een aapje.

Toen herinnerde ze zich de toon van haar grootmoeders briefen werd ze weer overvallen door het verpletterende gevoel. Gwyn Thomas klonk niet als iemand die ja zou zeggen tegen een primaat in haar huiskamer. Als ze al een huiskamer had. Voor zover Lisa wist, zou haar grootmoeder net zo goed in een strohut kunnen wonen.

Op school leken de meeste van haar klasgenoten te zijn vergeten dat nog maar drie weken geleden Lisa’s huis tot op de grond was afgebrand en dat ze niet uit vrije wil naar Afrika ging. “Wat ben jfj een bofkont,” bleven ze maar herhalen. “Dan kun je leren surfen en zo. Cool, man.”

Terwijl ze naar hen luisterde, bedacht Lisa dat het pluspunt van verhuizen naar Zuid-Afrika was dat ze nooit meer de deprimerende poort van haar school door hoefde. Ze paste hier niet. Nu ze erover nadacht, had ze nooit bij de kinderen van haar leeftijd gepast. Op de een of andere manier was dat niet erg geweest toen haar ouders nog leefden, want zij waren haar beste vrienden. Haar vader was arts en maakte heel lange dagen, maar in de zomer nam hij vrij en gingen ze kamperen in Cornwall. Haar moeder ging dan schilderen en zij en haar vader gingen zwemmen of vissen, of hij leerde haar iets over eerste hulp bij ongelukken. En of het nu mooi weer was of regende, in het weekend maakten ze altijd plezier, ook al was dat alleen maar samen pannenkoeken bakken. Nu was dat voorbij en zat er een gat in Lisa’s hart.

Op zaterdagochtend, de dag voordat ze naar Kaapstad zou vliegen, nam mevrouw Roos haar mee naar Oxford Street in Londen om zomerkleren te kopen. Er viel een ijzige regen en de straten waren één grote jachtige zee van winkelend publiek en toeristen, die elkaars ogen uitstaken met hun paraplu’s, maar niets kon het enthousiasme van mevrouw Roos temperen.

“Kijk eens naar deze schattige korte broek!” zei ze tegen Lisa, terwijl ze zich tussen de rekken door een weg vochten. “En wat een prachtige honkbalpet! O, ik zie je helemaal voor me in dit roodgestreepte T-shirt.”

Lisa liet haar maar begaan. Om eerlijk te zijn voelde ze zich ziek. De spanning had haar maag in een borrelende heksenketel veranderd en haar mond was kurkdroog bij het angstige vooruitzicht van wat haar morgen te wachten stond. Alles wat mevrouw Roos voor haar ophield vond ze best. “Ja, dat is leuk. Ja, dat staat me vast goed.”

Uiteindelijk kochten ze twee kakikleurige korte broeken, een spijkerbroek, vier T-shirts, een honkbalpet en stevige, lichtbruine wandelschoenen. De enige keer dat ze het gevecht aanging, was toen mevrouw Roos haar zinnen had gezet op een bloemetjesjurk. Lisa, met haar korte bruine haar en heldere groene ogen, had vanaf haar vijfde geweigerd nog jurken te dragen en ze was niet van plan daar nu verandering in te brengen.

“Zonder de juiste bescherming zal ik door een slang worden gebeten,” liet ze mevrouw Roos weten.

“Maar met een korte broek loop je toch hetzelfde risico?” protesteerde haar lerares.

“Jawel,” antwoordde Lisa, “maar dat is anders. Heeft u ooit een ontdekkingsreiziger gezien die géén korte broek droeg?”

Toen ze die avond weer terug waren in Hampshire, maakte mevrouw Roos een afscheidsmaaltijd voor Lisa klaar – kip met knapperige gebakken aardappeltjes, dop-erwten en zelfgemaakte appelmoes. Meneer en mevrouw Morrison kwamen langs en mevrouw Morrison gaf Lisa een verrekijker die van een oude oom was geweest.

“Om de grote katten mee in de gaten te houden,” lichtte ze toe.

Lisa was heel ontroerd, vooral toen mevrouw Morrison haar ook nog een grote plak zelfgemaakte chocoladecake gaf die ze zorgvuldig in een lunchtrommeltje had gedaan voor onderweg.

“Ik wens je veel geluk, liefje,” zei mevrouw Morrison met tranen in haar ogen. “Onthoud dat je altijd bij meneer Morrison en mij terecht kunt.”

Meneer Morrison gromde alleen maar instemmend. Hij was een man van weinig woorden. Maar toen zijn vrouw zich tot de lerares wendde om haar te bedankten voor de maaltijd, stak hij zijn hand in zijn jaszak en haalde er een bewerkt houten doosje uit. “Voor je veiligheid,” zei hij met gedempte stem terwijl hij het aan Lisa overhandigde. Toen liep hij naar de auto, deed het portier open en startte de motor.

“Ben je zover, moeder?” riep hij naar mevrouw Morrison. “Tot ziens, Lisa.”

Lisa wachtte die avond met het openen van het doosje totdat ze alleen in de logeerkamer van mevrouw Roos was. In het doosje bevonden zich een roze Maglitezaklan-taarn, een Zwitsers legermes en een eerstehulpkit. Ze kon haar ogen nauwelijks geloven. Ze stalde alles op haar bed uit en dook toen verrukt in het survival boekje dat erbij zat. Ze was diep geraakt door alle vrijgevigheid. Na een tijdje pakte ze haar geschenken zorgvuldig weer in, deed het licht uit en ging op bed liggen. De volle maan scheen door het raam naar binnen en trok een zilveren spoor door de kamer.

Ondanks alles voelde Lisa opwinding. Morgenavond zat ze in een vliegtuig naar Afrika en een leven waar ze zich geen voorstelling van kon maken. Hoe het ook zou uitpakken, het Lot had de deur naar het verleden achter haar gesloten.