Hoofdstuk 6
De deur van het huis ging open en er verscheen een slanke vrouw van begin zestig, gekleed in een spijkerbroek en een kakikleurige bloes met korte mouwen en een geborduurd leeuwtje op het borstzakje. Haar haar was samengebonden in een paardenstaart. Terwijl Lisa nog met open mond naar de spijkerbroek van haar grootmoeder staarde, was Gwyn Thomas al op haar afgemarcheerd en nam ze zonder enige waarschuwing Lisa’s gezicht in haar handen.
Van dichtbij zag Lisa dat er grijze strepen in haar blonde haren zaten en dat haar kastanjebruine huid doorgroefd was met miljoenen rimpeltjes. Ze keek Lisa met een ondoorgrondelijke uitdrukking op haar gezicht aan.
“Wat ben je al groot,” was het enige wat ze zei. Ze richtte zich tot Tendai. “Je bent laat, beste man. Je bent toch niet bij die gestoorde oude toverkol langsgegaan?”
Met een schok besefte Lisa dat ze het over Grace had. “We zijn verdwaald, grootmoeder,” zei ze snel. “We zijn heel Kaapstad door gereden. Ik heb de hele stad gezien!”
Haar grootmoeders ogen schoten terug naar Lisa. “In dit huis spreken we alleen als ons iets wordt gevraagd.” Ze draaide zich abrupt om en ging het huis weer in.
Tendai liep achter haar aan met Lisa’s koffer. Toen hij langsliep, keek hij Lisa niet aan. Ze ging hem achterna met bonzend hart. Op het stoepje zat een rode kat zichzelf te wassen. Hij keek haar nieuwsgierig aan terwijl ze naar hem toe liep.
“O jee, dit gaat leuk worden,” mompelde Lisa binnensmonds. Maar de kat geeuwde alleen maar, sloot zijn ogen en ging in de zon liggen slapen.
Tendai verscheen in de deuropening. “Je grootmoeder wacht op je,” zei hij.
Toen Tendai verdwenen was, voelde Lisa zich eenzamer dan ooit. Ze ging het huis binnen en keek om zich heen. Het was er koel en vredig, met geboende stenen vloeren en grote, comfortabele, enigszins versleten leren fauteuils. Op de klep van een oude piano lag een tweede kat te slapen, een zwart-witte, en aan de muren hingen olieverfschilderijen van jachtluipaarden en olifanten. De kale balken en het strodak gaven de kamer een sfeer van rust en ruimte.
Haar grootmoeder kwam met een glas melk en een bord met sandwiches met eiersalade uit de keuken. Ze gebaarde naar Lisa dat ze aan de eettafel moest plaatsnemen. Lisa hield niet van eiersalade en ze zat nog vol van het heerlijke eten van Grace, maar daarover zweeg ze. Ze begon aan het brood te pulken.
“Ik heb hier geen frisdrank,” kondigde haar grootmoeder aan. “Daar geloof ik niet in.” Als een leeuwin stond ze aan het hoofdeinde van de tafel, haar blauwe ogen strak op die van Lisa gevestigd, alsof ze haar uitdaagde.
“Oké,” zei Lisa op haar hoede.
“Het eerste wat je moet weten zijn de regels van dit huis. Ik wil graag dat je afblijft van alles wat niet van jou is, en dat geldt ook voor de piano. Geen geren, geen geschreeuw, geen gevloek, geen gesnoep. Ik heb geen televisie. Ik ga maar twee keer per jaar naar Kaapstad, dus winkelen zit er niet voor je in. Geen fastfood. We verbouwen onze eigen groenten. Er wordt van je verwachtdat je je eigen bed opmaakt en je handen uit de mouwen steekt. Ik duld geen luiheid. Vragen?”
“Mag ik ademhalen?” flapte Lisa eruit.
“Geen brutaliteiten!” bulderde haar grootmoeder.
Lisa kromp op haar stoel ineen. De sandwiches lagen onaangeroerd op haar bord.
“Geef die maar aan mij,” zei haar grootmoeder en ze griste ze van tafel. “Ik had kunnen weten dat dat gestoorde oude mens voor je had gekookt. Nou, je kunt ze bij de avondmaaltijd opeten. Hier wordt niets weggegooid.”
∗
De rest van de dag ging het alleen maar bergafwaarts. Lisa was nog daas en een beetje huilerig van de lange vlucht en de avonturen van die ochtend, maar toen ze had gedoucht stond haar grootmoeder erop met haar naar het kleine stadje in de buurt te rijden – dat uit een enkele winkelstraat bestond en Storm Crossing heette – om een schooluniform en bruine rijglaarsjes te kopen. In de kledingwinkel, waar ze twee witte bloesjes, twee donkerblauwe rokken, een windjack, een blazer met een lynx met gepluimde oren op de revers en een grijze das kreeg aangemeten, kwam Lisa er tot haar ontzetting achter dat ze de volgende dag al naar school moest. Er werd haar zelfs geen dag rust gegund om aan haar nieuwe omgeving te wennen.
“Daar krijg je nog alle tijd voor,” liet haar grootmoeder haar weten. “Je hebt al genoeg school gemist.”
Alsof dat nog niet erg genoeg was, gleed Lisa bij de avondmaaltijd (gelukkig zonder sandwiches met eiersala-de) uit op de geboende vloer toen ze haar grootmoeders lievelingstheepot naar de keuken bracht. Hij brak in duizend stukjes.
“O, hoe heeft Veronica dit in haar hoofd kunnen halen,” ging haar grootmoeder tekeer. “Ik wist dat dit zou gebeuren. Hoe kon ze nou verwachten dat ik voor een kind ga zorgen?”
Ze weigerde Lisa te laten helpen opruimen. Lisa sloop zachtjes de trap op naar haar bed, de tranen over haar wangen biggelend. Ze voelde zich afschuwelijk verlaten. Ze bevond zich zonder ouders en zonder vrienden in het diepste, donkerste Afrika, bij een grootmoeder die haar duidelijk niet kon luchten of zien. Erger kon het niet worden.
Voor zover Lisa het nu kon zeggen, was er maar één positief ding in haar nieuwe leven en dat was Sawubona zelf. Ze was er al verliefd op geworden. Terwijl ze van de winkel naar huis waren gereden, was de zon boven het reservaat ondergegaan en een kudde springbokken was in een stoffige optocht naar de poel voor het huis getrokken. Lisa had zich lang genoeg aan de klauwen van haar grootmoeder kunnen onttrekken om naar het eind van de tuin te gaan en door de hoge afrastering naar de springbokken te kijken.
Ze moest zichzelf een paar keer in haar arm knijpen. Gisteren was ze huiverend in een somber, grijs Engeland wakker geworden en nu, nog maar een dag later, zat ze onder een met paarse strepen doortrokken koperkleurige hemel met de warme avondzon op haar blote huid. De jonge springbokken stuiterden langs de drinkplaats op en neer alsof er minitrampolines aan hun hoeven zaten en de parelhoenderen, die ze al eerder als blauwgespikkelde bollen parmantig langs de weg had zien waggelen, streken krijsend in de bomen neer waar ze op stok gingen. Lisa strekte zich uit op het gras en snoof de geuren van de Afrikaanse avond op – kookvuren, wilde dieren, geurig gras en een uitbundige natuur. Dit was een totaal nieuwe ervaring voor haar.
Ook haar slaapkamer was nogal ongewoon. Hij bevond zich op zolder en het raam was uitgesneden in het strooien dak. De kamer was heel klein, maar wel knus en gezellig. Tegen een van de muren stond een boekenkast die uitpuilde van de boeken over dieren en Afrika, en het bed was opgemaakt met knisperende, witte lakens, een sprei van patchwork en grote, zachte kussens. Maar het leukste was dat hij uitkeek op de drinkplaats: een bruin stuw-meertje omzoomd door stekelige struiken. Tendai had haar verteld dat de meeste dieren in het reservaat daar bij zonsopgang of zonsondergang naartoe kwamen.
Maar nu was het tijd om te gaan slapen. Lisa ging op de zachte matras liggen. Ze droogde haar tranen aan haar mouw en vroeg zich af of haar moeder echt op Sawubona had gewoond. De gedachte dat dit misschien ooit Veroni-ca’s kamer was geweest, vrolijkte haar een beetje op; misschien had haar moeder deze boeken wel gelezen of zich onder dezelfde sprei genesteld. Maar waarom had ze Lisa nooit over deze plek verteld?
Ze was zo moe dat ze nauwelijks haar pyjama aankreeg. Lisa gleed tussen de lakens. Het duizelde haar van alle indrukken die ze die lange dag had opgedaan. Het laatste waar ze aan dacht voordat ze in slaap viel, was de witte giraf.