VOORWOORD
Het Nieuwe Testament is zo niet het meest gelezen dan toch het meest verspreide boek uit de wereldliteratuur – zelfs in onze ontkerstende wereld treft de gast van menige hotelketen het boek nog steeds als stichtelijke lectuur op zijn nachtkastje aan. Het Nieuwe Testament ontleent zijn bekendheid en wijde verspreiding aan de vier evangelies, die verhalen over de grondlegger van het christendom. Bieden deze verhalen het materiaal voor een biografie van Jezus?
De katholieke generatie waartoe ik behoor is opgegroeid met dagelijkse verkondiging van het evangelie, waarvan tijdens de H. Mis door celebrant, diaken of acoliet een stuk werd voorgelezen. Wij leerden dat via de evangelisten God zelf tot ons sprak – zij het in de betekenis die het kerkelijk leergezag daaraan had gegeven. Aldus werden we vertrouwd gemaakt met de Waarheid, die met een hoofdletter werd geschreven. Zo kon op warme zomerdagen, wanneer de ramen van onze lagere school openstonden, de voorbijganger zulke ondoorgrondelijke wijsheden over het schoolplein horen schallen als: ‘Er is één God in drie Personen, God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest, en Zij zijn één!’ Niet zelden reikte het Woord Gods te hoog voor het kinderlijke brein en raakte de scholier het spoor bijster in het vraag- en antwoordspel waarin de katholieke geloofsleer werd aangereikt. Dan kon de jonge examinandus op de vraag ‘Wie zijn de vier evangelisten?’ ten antwoord geven: ‘De vier evangelisten zijn deze drie, Petrus en Paulus, en zij zijn één.’
Nu ik zovele decennia later ertoe kom de evangelies systematisch te lezen bemerk ik dat het kinderlijke antwoord nog zo gek niet was. Drie van de evangelies, die van Marcus, Matteüs en Lucas, zijn zo verwant met elkaar dat het lijkt dat ze van elkaar hebben afgekeken; de drie worden vanwege hun onderlinge overeenkomsten dan ook de ‘synoptische evangelies’ genoemd. En er zijn exegeten die menen dat het vierde evangelie, dat aan Johannes wordt toegeschreven en dat van latere datum is, van de andere drie evangelies gebruik heeft gemaakt.
Als historicus en schrijver van enkele biografieën intrigeert mij de vraag of van Jezus een wetenschappelijke biografie te schrijven is – een wetenschappelijk biografie, dat wil zeggen een levensbeschrijving gebaseerd op te verifiëren historische feiten en gebeurtenissen. Deze vraag en de beantwoording ervan zijn het thema van dit boek. Over Jezus zijn in de loop der eeuwen talloze boeken geschreven die door de auteurs ervan als een ‘biografie’ zijn gepresenteerd. Mijn boek is niet een zoveelste poging een Jezus-biografie te schrijven. Mijn intentie is tweeërlei. Ik wil laten zien met welke problemen de auteur van een wetenschappelijke biografie van Jezus zich ziet geconfronteerd. In de tweede plaats wil ik nagaan of de huidige stand van het historische onderzoek uitzicht biedt op een oplossing van deze problemen in de nabije of verdere toekomst. Om duidelijk te maken welke problemen een biografie van Jezus oplevert zal ik eerst nagaan welke bronnen daarvoor beschikbaar zijn en daarvan de betrouwbaarheid proberen vast te stellen. Vervolgens zal ik het levenspad van Jezus volgen, voor zover dat uit de bronnen te reconstrueren valt, en dat plaatsen in de context van zijn tijd. Ook komt de vraag aan de orde of onder de vele biografieën over Jezus er zijn die het epitheton wetenschappelijk verdienen. Ten slotte zal ik de huidige stand van zaken van het historisch onderzoek naar de figuur Jezus schetsen, alsook het perspectief dat dat onderzoek biedt.
Als historicus houd ik mij verre van de exegese, voor zover deze theologische doelen dient. De bijbelverklaring, waaraan zovele grote geesten zovele eeuwen hun krachten hebben gewijd, heeft evenwel niet alleen munitie aangedragen voor het theologische debat, doch heeft ook verscheidene historische wetenswaardigheden aan het licht gebracht. Een biografie van mag deze resultaten niet veronachtzamen.
Dit boek is geen religieus boek. Met religiositeit is het als met muzikaliteit: je moet er aanleg voor hebben. Voor beide ontbreekt mij het talent. Mijn boek is evenmin een antireligieus boek. Religieuze herinneringen als waarvan ik boven gewag maakte doen mij niet met wrok omzien naar mijn katholieke jeugd, maar stemmen me weemoedig. Ook word ik niet gedreven door een drang af te rekenen met mijn puberteit, toen zoals bij zovele van mijn generatie ook bij mij het kinderlijke geloven het moest afleggen tegen het nuchtere denken. Wat bij mij resteert van het geloof der vaderen is wat ik het beste kan omschrijven als een cultureel katholicisme. Ik ben mij ervan bewust dat in de taal waarin ik denk, in de klanken die ik hoor en in mijn visuele beleving de metaforen, klankkleur en beelden bezonken liggen van het katholieke milieu waarin ik ben opgegroeid en waarvan ik de sporen nog dagelijks in mijn omgeving ervaar. Van de sacramentele service die de katholieke kerk de gelovige biedt maak ik echter geen gebruik meer – niettemin hoop ik heimelijk dat als het moment daar is, waarvan de evangelist zegt: gij kent dag noch uur, mijn nabestaanden mij met een vermanend Dies Irae en een troostrijk In paradisum ten grave zullen dragen.1
1 Dies irae, Dies illa (Die Dag, die Dag der Wrake) en In paradisum de deducant te angeli (Mogen de engelen u op hun vleugelen het paradijs binnenvoeren) zijn gezangen die gezongen worden tijdens de rooms-katholieke uitvaartmis.