Hoofdstuk 7

HET LIJDENSVERHAAL

Een steeds weer terugkerende handicap voor een wetenschappelijke biografie van Jezus van Nazareth is de onbestendigheid van de evangelies als historische bron. Doordat elke evangelist de gebeurtenissen anders rangschikt en doordat hij niet zelden eigenzinnig met toponiemen en persoonsnamen omspringt, is de biograaf, zoals vaker opgemerkt, op giswerk aangewezen, wanneer hij de chronologie van gebeurtenissen en routes van tochten die de rabbi met zijn discipelen onderneemt tracht te reconstrueren. Theologische exegeten redden zich uit dit probleem door de raadsels die de evangelisten opgeven te zien als een religieus doolhof vol symbolieken dat men met onhistorische blik maar gelovig hart moet betreden. De historicus kan hiertoe uiteraard niet zijn toevlucht nemen.

Van Galilea naar Judea

Een voor een wetenschappelijke biografie van Jezus van Nazareth niet onbelangrijke vaag is hoe lang zijn openbare optreden heeft geduurd. De evangelies reiken hiervoor een nogal ruime keuze aan, van één, twee of drie jaar52. De historische exegese houdt het tegenwoordig op twee jaar. Het ene aanknopingspunt is het jaar 28, waarin zoals in een eerder hoofdstuk is berekend, Jezus van Nazareth met zijn predikaties is begonnen. Het andere aanknopingspunt is de 14 Nisan, de eerste maand van het joodse religieuze jaar, die Johannes noemt als de dag waarop Jezus gestorven is. Dit was de dag aan de vooravond van het joodse Pasen, waarvan de datum jaarlijks wisselde. Omdat het feest dat jaar op de sabbat viel moet de 14 Nisan die Johannes noemt een vrijdag zijn geweest. Het eerste jaar na 28 waarin de 14 Nisan op een vrijdag viel was het jaar 30. Wat tegenwoordig Goede Vrijdag heet moet volgens deze reconstructie vrijdag 7 april in het jaar 30 zijn geweest.

Een tweede chronologische onzekerheid die de evangelisten hebben nagelaten is omtrent het tijdstip waarop de rabbi van Kafarnaüm met zijn leerlingen (of een deel van hen) van Galilea naar Judea is getogen. De synoptische evangelies geven de indruk dat dit is geweest kort voor het joodse paasfeest dat voor Jezus zo fataal zou worden. In dit geval zouden ze in de lente van het jaar 30 naar Jeruzalem zijn gereisd. Bij Johannes gaat Jezus naar Jeruzalem om daar het Loofhuttenfeest te vieren. In dat geval is men in de herfst van 29 naar Judea op pad gegaan.53 De soms nogal esoterische evangelist Johannes blijkt bij reconstructie van data en plaatsnamen die hij geeft, compleet met een beschrijving van de plaats die men bezoekt, vaak een opvallende exactheid aan de dag te leggen; hij is dan ook de enige van de evangelisten die voortdurend met de rabbi is opgetrokken. Het lijkt aannemelijk dat Jezus, zoals Johannes schrijft, al in de herfst van 29 naar Jeruzalem is gereisd en ongeveer een half jaar in Judea en Jeruzalem is opgetreden. Evenals Johannes vermelden ook de synoptici na het vertrek uit Galilea tal van gebeurtenissen, die enkele maanden moeten hebben gevuld. Ook is onaannemelijk dat de onbekende hasid uit het verre Galilea de aandacht van de priesterelite in Jeruzalem zou hebben getrokken als zij zijn optreden niet enige tijd van nabij hadden waargenomen.

Het besluit van de rabbi van Kafarnaüm om zijn werkterrein van Galilea naar Judea te verleggen is van beslissende betekenis geweest voor de plaats die Jezus van Nazareth in de wereldgeschiedenis heeft verworven; anders zou hij niet in Jeruzalem gekruisigd zijn. Een biografie van Jezus van Nazareth zal een redengevende verklaring voor dit besluit moeten zoeken. Voor de evangelisten was de verklaring even simpel als hij nog steeds voor de gelovige christen is: evenals het hele aardse bestaan van de godmens Jezus werd ook het vertrek van Galilea naar Judea door bovennatuurlijke, goddelijke raadsbesluiten bestierd. De historicus, voor wie godmensen mythologische figuren zijn, zoekt naar verklaringen die de menselijke reden kan bevatten. De lezer zal na enige introspectie bij zich zelf ontdekken dat wezenlijke beslissingen die hij of zij in het leven heeft genomen veelal niet door één enkel motief zijn ingegeven, maar de resultante waren van een complex van overwegingen – al lijkt misschien achteraf dat er maar één motief is geweest. Wanneer we Jezus van Nazareth ontdoen van zijn goddelijke natuur, die uiteraard geen wikken en wegen kent, dan kunnen we wellicht bij hem afweging en inschatting ontdekken bij zijn motivering om Galilea in te ruilen voor Judea.

Als men in de evangelies leest wat de rabbi van Kafarnaüm in de betrekkelijk korte tijd van één à ander half jaar met zijn optreden in het gebied rond het Meer van Galilea wist te bereiken dan lijkt het een succesverhaal. De onbetekenende hasid weet een gezelschap van twaalf mannen aan zijn persoon te binden en heeft volgens de evangelies niet zelden duizenden bewonderaars in zijn kielzog. Kennelijk was het de rabbi niet genoeg. Je zou verwachten dat hij de inwoners van Kafarnaüm dankbaar zou zijn voor het feit dat ze hem voor zijn succesvolle predikaties in Galilea een gastvrije thuisbasis hadden geboden – die zijn dorpsgenoten in Nazareth hem hadden ontzegd. In het evangelie van Matteüs stort de rabbi echter in een van die cholerische aanvallen die we eerder bij hem hebben gesignaleerd een banvloek uit over het arme vissersstadje, die de inwoners ervan, vertrouwd als zij zullen zijn geweest met het naargeestig lot dat in de Schrift Sodom en Gomorra had getroffen, versteld zal hebben doen staan.

Als in Sodom de wonderen waren gebeurd die bij u [in Kafarnaüm] zijn geschied, het zou tot op de dag van vandaag zijn blijven bestaan. Het lot van Sodom zal lichter te dragen zijn op de oordeelsdag dan dat van u.

Is wellicht gekwetste trots, die uit deze uitval lijkt te klinken, een van de motieven voor Jezus geweest om Galilea de rug toe te keren? Misschien kwam daar als motief bij dat de hasid hogerop wilde, dat hij zijn charisma wilde uittesten op de inwoners van het wereldcentrum van het jodendom, Jeruzalem. In die tijd van wikken en wegen kwamen enkele Farizeeën hem waarschuwen: ‘Vlucht, ga hier vandaan, want Herodes wil u vermoorden.’ Jezus hield zich groot; hij zei dat hij zich aan ‘die vos’ niets gelegen liet liggen. Had de rabbi voor Herodes Antipas willen vluchten dan was een voor de hand liggende wijkplaats geweest het ambtsgebied van de andere Herodes, de easy going Herodes Filippus in de Golan, ook had hij kunnen uitwijken naar het gebied van de tolerante Griekse stadstaten in de Decapolis aan de overkant van het meer. In deze streken had Jezus alle kans gehad om zijn prediking tot in lengte van dagen voort te zetten, en aan het eind van zijn leven, oud en der dagen zat, had hij het uitzicht gehad op de eervolle status van een regionale profeet. Nogmaals de veronderstelling: de rabbi van Kafarnaüm wilde hogerop, kost wat het kost. Tegen de Farzeeën die hem kwamen waarschuwen verklaarde hij dat zijn lot in Jeruzalem lag, ‘want het past niet dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt’.

image

Afb. 15. Streken en plaatsen in de evangelies.

De laatste uitspraak impliceert tweeërlei. Het ene is dat Jezus zich niet langer zag als een rabbi, doch als een profeet – maar zich kennelijk nog niet openlijk de Messias noemde. Ten tweede geeft hij met de uitspraak blijk zich ervan bewust te zijn dat Jeruzalem een plaats was die vol gevaar voor hem was. Hoe heeft hij deze gevaren ingeschat? We kunnen ook hier weer niet anders dan speculeren. Jezus zal begrepen hebben dat het machtige Sanhedrin zijn onorthodoxe opvattingen over de Wet wel eens als godslastering zou kunnen opvatten, waar in de priesterstaat de doodstraf op stond. Heeft hij verwacht met een appeal aan de massa het gevaar dat van de kant van de Joodse Raad dreigde te kunnen neutraliseren? En het gevaar van de kant van de Romeinse prefect, die met aspirant-messiassen korte metten placht te maken? Was zijn inschatting dat Pontius Pilatus wel het verschil zou zien tussen zijn hemelse messianisme en het nationalistische messianisme van de Galilese zeloten die het loodje hadden gelegd? De biograaf zou graag weten of in die aandrang van de Nazarener om de gevaren van Jeruzalem te tarten wellicht een oude droom uit Jezus’ adolescentie tot leven kwam, de droom om net als die twaalfjarige knaap destijds temidden van schriftgeleerden opnieuw te excelleren in de Tempel, maar nu ten overstaan van de Jeruzalemse priesterelite.

Over de route die het reisgezelschap van Galilea naar Judea koos lopen in dit geval de rapportages van de synoptici uiteen. Bij Matteüs en Marcus kiezen ze de omweg via het Overjordaanse Perea, daarmee het gevaarlijke Samaria vermijdend; bij Lucas trekken ze door dit gevaarlijk gebied. De stugge bewoners van het ruige Samaria, die een pseudo-jodendom van eigen maaksel praktiseerden, beschouwden orthodoxe joden als hun natuurlijke vijanden, en ze hadden er een handje van om rijke joden die door hun gebied trokken uit te schudden. De evangelies geven op enkele plaatsen de indruk dat de Nazareense Galileeër de Samaritaanse Robin Hoods wel mocht. De bekende parabel van de barmhartige Samaritaan getuigt hiervan, evenals het openhartige gesprek dat de rabbi eens voerde met de vrijpostige Samaritaanse bij de bron van Sichar. Misschien heeft het reisgezelschap zich opgesplitst en heeft Jezus met de moedigen onder de discipelen de kortere weg door Samaria genomen, terwijl de angsthazen onder hen aan de veilige omweg via Perea de voorkeur hebben gegeven.

Hoe het ook zij, langs beide routes arriveert men uiteindelijk in de Judese stad Jericho. Op weg daarheen geeft de Galilese magiër in het voorbijgaan aan twee blinden langs de weg het licht in hun ogen terug. Wanneer ze de stad binnentrekken, wat kennelijk nogal bekijks trok, klimt eerder gememoreerde Zacheüs in een boom om in de mêlee de Galilese magiër te kunnen ontwaren. Het eerste wat Jezus in Jericho doet is de Farizeeën en schriftgeleerden provoceren door bij de ‘tollenaar van het tolwezen’ het avondmaal te gebruiken. Verder trekkend door Judea wordt het gedrag van de Galileeër jegens Farizeeën en schriftgeleerden almaar provocerender. Zelfs wanneer hij bij een van hen gastvrijheid geniet, en de Farizeeër zich erover verwondert dat de rabbi vóór het maal niet de gebruikelijke wassingen verricht, wordt de arme gastheer door zijn ondankbare gast met de ene ‘Wee u!′’ na het andere ′Wee u!′’ bedreigd. In zijn provocaties gaat Jezus zover dat hij in een parabel, waarin hij een tollenaar vergelijkt met een Farizeeër, de eerste vrij baan geeft naar het hemelse koninkrijk, maar de laatste er de toegang ontzegt.

Op de tocht door het land van Judea geeft Jezus enkele van zijn fraaiste parabels ten beste: de parabel van de Verloren zoon, die Jeroen Bosch heeft geïnspireerd tot een schilderij vol beeldspraak; de parabel van de onrechtvaardige rentmeester, waarin de verteller laat zien dat ‘de kinderen van het duister’ vaak een stuk slimmer zijn dan ‘de kinderen van het licht’; de parabel van de arbeiders in de wijngaard, waarin het beginsel van loon-naar-werk op zijn kop lijkt te worden gezet. Een van de parabels die Jezus onderweg naar Jeruzalem vertelt is die over het gebruik dat je moet maken van talenten die je bezit. Lucas laat Jezus deze parabel veelbetekenend aldus beginnen: ‘Een man van hoge geboorte ging op reis om het koningschap te verkrijgen en dan terug te keren.’ Het lijkt erop dat Jezus toen nog hoopte om na een triomf in Jeruzalem gloriërend naar Galilea terug te keren, waar niemand dan meer om hem heen zou kunnen – ook de ‘vos’ Herodes Antipas niet. Lucas eindigt de parabel van de talenten met: ‘Nadat hij deze woorden gesproken had trok hij verder en ging naar Jeruzalem.’

Jeruzalem

Volgens het Johannes evangelie arriveerde de rabbi met zijn gezelschap net op tijd in Jeruzalem om daar het Loofhuttenfeest mee te vieren. Dit was dus, zoals eerder vastgesteld, een half jaar voor de kruisiging. Jezus zoekt geen huisvesting in Jeruzalem zelf maar in het plaatsje Betanië. Daar neemt hij zijn intrek in het huis van een kennelijk intieme vriend, Lazarus – die thans voor het eerst in het evangelie opduikt samen met diens zusters Marta en Maria, van wie de laatste de vriend van haar broer blijkbaar in het bijzonder was toegedaan. Vanuit Betanië, dat op ongeveer een uur gaans van Jeruzalem ligt, bezoekt Jezus, al dan niet vergezeld van discipelen, de stad en begint daar de Tempel te frequenteren. Mocht het de bedoeling van de rabbi zijn geweest in de hoofdstad de aandacht te trekken dan is hem dat volop gelukt. In het half jaar dat de goede dertiger nog te leven heeft, zal hij in het Jeruzalemse een gekende figuur zijn geworden.

Wat de begenadigde spreker gewoon was te doen deed hij ook in Jeruzalem: hij nam het woord – in de woorden van het evangelie: ‘Hij gaf in de Tempel het volk onderricht en verkondigde er de blijde boodschap.’ Beziet men Jezus’ optreden vanuit het oogpunt van de tempelpriesters dan is het begrijpelijk dat deze zich danig geërgerd hebben aan de aanmatigende Galileeër die zich in hún Tempel deed gelden alsof hij er kind aan huis was. Bij Lucas stellen ze de indringer dan ook de vraag: ‘Zeg eens welke bevoegdheid gij hebt dit alles te doen?’ Wel wetend dat de Tempel een vrijplaats was voor sprekers uit alle ’s heren landen van het wereldjodendom, liet de Galileeër zich door de tempelpriesters niet intimideren. Hij weigerde antwoord te geven op hun vraag. Intussen gaat hij voort om, evenals hij op weg naar Jeruzalem heeft gedaan, de Farizeeën te attaqueren, en neemt nu volgens het evangelie ook de hooggezeten Sadduceeën op de korrel.

De lezer van Jezus’ belevenissen in Jeruzalem merkt hoe gaandeweg de spanning in de evangelieverhalen stijgt. Meermalen wordt er melding van gemaakt dat de Galilese provocateur met de dood wordt bedreigd. Geprikkeld door diens uitdagende woorden, ‘Voor Abraham werd, ben ik’, pakten volgens Johannes toehoorders stenen op ‘om Hem te stenigen, maar Jezus trok zich terug en verliet de Tempel’. Kennelijk begon hij zich toch onbehaaglijk te voelen. Volgens dezelfde evangelist wijkt hij uit naar Perea aan de veilige overkant van de Jordaan. Was hij daar gebleven, we hadden wellicht nooit meer iets van hem gehoord. Op het bericht dat zijn vriend Lazarus ernstig ziek was besloot Jezus naar Betanië terug te keren. Zijn discipelen proberen hem daarvan te weerhouden: ‘Rabbi, nog maar pas probeerden de joden u te stenigen, en gaat gij er nu weer heen?’ Wanneer Jezus niettemin naar Betanië gaat, lijkt het te laat: Lazarus is dood. Eerder werd beschreven hoe de wonderdoener het al kwalijk riekende lijk weer tot leven weet te brengen. Na dit kunststukje verdwijnt hij opnieuw, nu naar Efraïm, een oase in de woestijn twintig kilometer ten noorden van Jeruzalem. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan, zo lijkt het. Wanneer het joodse paasfeest nadert wil de rabbi erbij zijn, en keert terug naar Jeruzalem, met de discipelen – hoeveel van hen dan nog bij hem zijn, weten we niet. Wederom zoekt hij verblijf in Betanië, waar hij bij de herrezen vrind opnieuw zijn intrek neemt.

Het zal de Galilese hasid inmiddels duidelijk zijn geworden dat hij een triomfantelijke terugkeer als ongekroonde koning naar zijn streek van herkomst Galilea kan vergeten, en dat hij in plaats daarvan voor zijn leven moet vrezen – en wellicht ook dat van zijn volgelingen. Waarom is Jezus toch teruggegaan, naar het voor hem gevaarlijke Jeruzalem? Het eenvoudige antwoord van evangelist en gelovige luidt: de goddelijke zoon volgt de opdracht van de goddelijke vader. Misschien schuilt in deze voor een gewoon mens onbegrijpelijke verklaring een psychologische verklaring die wel te begrijpen is. Was de hasid, die zich zo licht door emotionele impulsen liet meeslepen, zo overtuigd geraakt van zijn goddelijke roeping dat hij van nu af de dood zocht om daarmee zijn hemelse gelijk te bewijzen?

Terug in Betanië, en daarmee terug in Jeruzalem met de Tempel, wordt het gedrag van de Gezalfde, zoals hij zich thans ongetwijfeld ziet, steeds driester. Vermaard is het verhaal dat alle evangelisten vertellen over de hardhandige verdrijving van de geldwisselaars uit de Tempel – die door Jeremia was voorspeld als ‘de reiniging van de Tempel’. Een enkele, fantasierijke, schrijver verklaart het wonderlijke optreden van de onvervaarde Galileeër als bewijs dat hij toch een opstandelingenleider was; de tuchtiging van de arme geldwisselaars in de voorhof van de Tempel zou het signaal zijn geweest voor een, overigens mislukte, opstand tegen de Romeinse bezetter. Was daarvoor maar een schijn van een aanwijzing geweest dan had het Romeinse cohort dat vanuit de Antonia toren de hof beneden voortdurend in de gaten hield zonder mankeren ingegrepen. De ‘opstandelingenleider’ was onmiddellijk in de kraag gegrepen. Ook zijn leerlingen was het dan slecht vergaan want de wantrouwige Romeinen hadden ongetwijfeld iedereen die maar enige verdenking op zich laadde bij de opstandeling te horen opgepakt. Kennelijk vonden de Romeinse toeschouwers het niet de moeite waard; wellicht hebben ze geamuseerd neergekeken op de woedende jood die het met een paar geldwisselaars aan de stok kreeg, over het wisselgeld zullen ze hebben gedacht.54 De Galilese rabbi was geen politieke revolutionair, maar zijn opvatting over de Wet en joodse tradities waren wel revolutionair. Eerder werd beklemtoond dat in de Israëlische theocratie de scheidingslijn tussen religie en politiek uitermate vaag was. Jezus werd door zijn religieuze revolutionaire standpunten meegezogen in de maalstroom van de politieke spanningen in het bezet gebied.

Niet alleen het gedrag maar ook de uitspraken van de inmiddels waarschijnlijk welbekende Galileese provocateur werden almaar driester. Leek hij aanvankelijk in niet altijd te doorgronden metaforen en allegorieën te hebben gesproken thans noemde hij zich onomwonden ‘Zoon van God’. Bepaald bedreigend moet niet alleen de tempelpriesters maar ook het tempelvolk hebben geklonken wat de vreemde hasid aankondigde over de verwoesting van de Tempel, met daarbij de overmoedige blasfemie dat hij de Tempel binnen drie dagen weer zou opbouwen – dat hij hiermee zijn dood en verrijzenis bedoelde is een finesse die de toehoorders wel zal zijn ontgaan. In de ambiance van een theocratische gemeenschap moet het de talk of the town zijn geweest.

Het lijdensverhaal als midrasj

Bij de evangelisten is het lijdensverhaal het dramatische hoogtepunt van het evangelieverhaal; het wordt beeldrijk verteld en is vol suspense. Als historische bron zijn de lijdensverhalen echter verdacht, en wel om twee redenen. In de eerste plaats geven de vier auteurs een uiteenlopend verslag van het verloop der gebeurtenissen. Een tweede reden waarom de historicus op zijn hoede raakt bij het lezen van de vier lijdensverhalen is dat zij geweven zijn rond, vaak letterlijke, citaten uit de Schrift, alsof al was voorzegd wat moest gebeuren. Voor de theologische exegeet winnen de verhalen daardoor aan overtuigingskracht, in de kring van historische exegeten komt men echter tot de conclusie dat de lijdensverhalen met behulp van de schriftteksten rond een kern van historische feiten achteraf zijn geconstrueerd. Wat men in die constructie herkent is de rabbijnse verteltraditie van de midrasj, waarmee de evangelisten van jongs af aan vertrouwd waren55. Midrasj waren talmoedische vertellingen, legendes, allegorieën, waarmee de Wet werd toegelicht en uitgelegd. Bij de midrasj komt het niet aan op exactheid van het tijdsverloop en van de personages en van de locaties die rond de historische hoofdmomenten worden gecomponeerd. De verteller kan naar believen zijn verhaal comprimeren of laten uitdijen, en heeft de literaire vrijheid om personen en feiten uit het verleden te vereenzelvigen met die van het heden.

De populairste midrasj uit de joodse traditie is de Haggada sjel Pesach, het joodse paasverhaal. Het is een vertelling op de avond van het joodse paasfeest waarin de verteller met behulp van een bloemlezing uit oude geschriften een verhaal van de uittocht uit Egypte construeert. Al met al lijken de lijdensverhalen van de evangelisten nog het meest op een Haggadah van het christelijke Pasen. Meer nog dan de rest van de evangelies plaatst dit de historicus voor de moeilijkheid Dichtung en Wahrheit te ontwarren.

De hypothese dat het lijdensverhaal een constructie is achteraf, in de vorm van een midrasj, biedt een verklaring voor enkele opvallende verschijnselen in de lijdensverhalen van de evangelisten. In de eerste plaats maakt deze begrijpelijk waarom het relaas van de evangelisten zo ongemeen anti-judaïsch is en – zij het wat meer verhuld – pro-Romeins. In de periode van het ontstaan van de evangelies, tussen 70 en 100, werd de sfeer in het eerste christendom, zoals eerder is uiteengezet, vergiftigd door het anti-judaïsme van de niet-joodse christenen jegens de joodse christenen, terwijl de jonge kerk met de Romeinse heersers probeerde te accommoderen. En na de bloedige onderdrukking door de Romeinen van De Grote Joodse Opstand in het jaar 70 was er in Jeruzalem geen christelijke kerk meer die tegen deze krachten een tegenwicht kon bieden. De geopperde hypothese biedt ook een verklaring voor het feit dat de versies van het lijdensverhaal bij de vier schrijvers uiteenlopen; zoals opgemerkt, biedt de midrasj de verteller een ruime literaire vrijheid bij het construeren van zijn verhaal. De kern ervan is feitelijk, de rest is vrije vinding – de literaire vorm van de lijdensverhalen kan het beste worden omschreven als wat tegenwoordig faction wordt genoemd, een mengeling van fact en fiction. De hypothese van het geconstrueerde midrasj verhaal geeft ten slotte een aannemelijke oplossing van het problematisch korte tijdsverloop van de gebeurtenissen in de evangelieverhalen. Tot de literaire vrijheid van de midrasj verteller behoorde, als gezegd, de vrijheid om het relaas van de gebeurtenissen te comprimeren – en daardoor de dramatische kracht van het verhaal te versterken.

Met de intocht van Jezus en zijn gevolg in Jeruzalem, die gewoonlijk als de inleiding van het lijdensverhaal wordt verteld, begint volop de ‘midrasj-constructie’ rond teksten uit oude geschriften. Flusser, die al eerder als kenner van de joodse tradities werd opgevoerd, heeft erop attent gemaakt dat het gebruikelijke was om álle joodse pelgrims die voor de viering van het joodse paasfeest in Jeruzalem arriveerden met wuivende palmtakken en hosanna geroep welkom te heten.56 De midrasj verteller, die dit gebruik kent, of het zich misschien herinnert, weeft het in in zijn verhaal als een bijzondere gebeurtenis, vindt er een treffende voorafspiegeling van in de Schrift en voegt er daarom een ezelinnejong aan toe. Want de profeet Zacharia had voorzegd:’Juicht gij Jeruzalem! Ziet uw Koning komt tot u. Hij is rechtvaardig, zegevierend en nederig en rijdt op een ezel, een ezelinnejong.’

Het is onwaarschijnlijk dat het lijdensverhaal zich afspeelde in de week die volgde op de intocht in Jeruzalem, de Palmzondag, welke dag in de katholieke liturgie als begin van de Goede Week wordt gevierd. Historisch gezien doet het er niet toe of het lijdensverhaal zich korter of langer na de intocht in Jeruzalem afspeelt. Historisch wel van belang is de reconstructie van het tijdsverloop van de gebeurtenissen. Het ijkpunt voor deze reconstructie is eerder genoemde 14e Nisan. Dit was de vrijdag op de avond waarvan het joodse paasfeest begon en in de middag waarvan Jezus is gekruisigd. Voorts zijn aanknopingspunten voor de reconstructie van het verloop der gebeurtenissen: de gevangenneming, de voorgeleiding voor het Sanhedrin, het verhoor ten overstaan van de Joodse Raad, de verhoren door Pontius Pilatus, vonnisvelling en de voltrekking van het vonnis. In de lijdensverhalen vindt deze opeenvolging van feiten in een onwaarschijnlijk korte tijd plaats – bij Marcus bijvoorbeeld binnen goed 12 uur. Bij de huidige stand van de historische exegese houdt men het erop dat de gebeurtenissen zich over drie dagen hebben uitgestrekt: woensdagnacht de gevangenneming en voorgeleiding voor de hogepriester, donderdag het verhoor door de Joodse Raad en de verhoren door Pilatus, vrijdag het vonnis en de kruisiging.

Alle vier de evangelisten hebben, zoals men in een dramatisch verhaal kan verwachten, een verrader uit eigen kring ten tonele gevoerd. Dat is de apostel Judas Iskariot; hij zou de identiteit van de Meester aan de priesters van het Sanhedrin hebben verraden – waar dat voor nodig was, gezien de opspraak die Jezus in Jeruzalem had veroorzaakt, vertellen ze niet. De midrasj vertellers vonden in dit geval twee profeten die de verrader al hadden aangekondigd, de profeten Zacharia en Jeremia. De evangelisten volgen hen op de voet, tot en met ‘de dertig zilverlingen’ die de Profeet als bloedgeld van het verraad had voorspeld. Behalve de wens om een booswicht in het midrasj verhaal in te weven speelt wellicht nog een andere factor mee. Judas Iskariot was zo niet een gevaarlijke sicarius, dan in ieder geval een zeloot. En het waren de zeloten die niet lang voor de optekening van de evangelies De Grote Joodse Opstand tegen de Romeinen hadden ontketend. De apostel moest uit het evangelie worden weggeschreven, lijkt mij, omdat hij in het Romeinsvriendelijke relaas een stoorzender was.

Omdat Jezus erop verdacht moest zijn thans elk moment te kunnen worden opgepakt is het niet ondenkbaar dat hij op de avond vóór zijn arrestatie met zijn getrouwen het avondmaal heeft genuttigd. Bij de drie synoptici is dit Het Laatste Avondmaal, waarbij Jezus wat de katholieke kerk later het sacrament des altaars noemde zou hebben ingesteld – dat ontleend lijkt aan het bloedverbond uit het boek Exodus. Opmerkelijk is dat Johannes niet rept van de verandering van brood en wijn in het vlees en bloed door de Meester, terwijl hij wel vertelt van de maaltijd – waarbij hij naar zijn zeggen ‘leunde tegen Jezus’ borst’. Juist Johannes lijkt, wanneer het gaat om de laatste dagen van Jezus van Nazareth, van de vier auteurs de meest betrouwbare getuige. Hij is er steeds bij geweest – zoals hij ook expliciet te kennen geeft, waar hij zegt: ‘Die het gezien heeft, getuigt hiervan.’ Marcus en Lucas hadden het lijdensverhaal van horen zeggen, en waarschijnlijk ook Matteüs; anders dan Johannes voert hij zich althans nergens als aanwezige getuige op.

Na de maaltijd vertrekt Jezus met de drie intimi Petrus, Johannes en Jakobus, naar de Hof van Getsemane. In de Schrift is deze Hof van Olijven niet voorzegd; het enige wat daarover te zeggen valt is dat het er ’s nachts wel fris zal zijn geweest, zo vroeg in april.57 Waarschijnlijk had de Galileeër op dat moment nog kunnen vluchten, en bijvoorbeeld weer naar Perea kunnen gaan. Bij Matteüs en Marcus geeft Jezus zelf de verklaring waarom hij dat niet heeft gedaan: ‘opdat de Schriften vervuld zullen worden’ (op welke profetisch woord hij daarbij doelt, zeggen de evangelisten er niet bij). Woorden die Jezus in de Hof van Olijven verzucht, ‘Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe’, komen uit het boek Psalmen. De drie begeleiders van Jezus vallen ondanks de kou in slaap.

Het zal in de vroege ochtend van 6 april zijn geweest dat de arrestatie plaats vindt. Bij die gelegenheid verricht Jezus zijn laatste wonder. Petrus, die merkwaardigerwijs een zwaard bij zich heeft, slaat bij de ‘knecht van de hogepriester’ het rechteroor af – Johannes weet zich met zijn kennelijk ijzeren geheugen zeventig jaar later nog te herinneren dat de man Malchus heette. De arrestant pakt het oor van de grond, brengt het weer op zijn plaats en debiteert een van zijn befaamde oneliners: ‘wie het zwaard opneemt, zal door het zwaard vergaan’. Voor de rest gedragen de getrouwen van Jezus van Nazareth, van wie de meeste de arrestatie van hun geliefde Meester op veilige afstand gadeslaan, zich niet erg moedig. Ze slaan op de vlucht – een van hen, in wie sommige exegeten Marcus menen te herkennen, gaat er met achterlating van zijn kleed waaraan hij wordt vastgegrepen, in zijn blootje vandoor. De profeet Zacharia had het allemaal al voorzegd: ‘Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden’.

Het proces

Met de arrestatie van Jezus van Nazareth komen we historisch op vastere grond. De evangelisten zeggen dat de arrestatie uitging van het Sanhedrin, althans van de leiding van de Joodse Raad. Dat is logisch. We moeten de figuur van Jezus bezien vanuit de perceptie van de leiders van de priesterstaat. Zij zullen de Galilese provocateur zijn gaan zien als een niet-ongevaarlijke zonderling. Hij had de priesters die waakten over de priesterstaat eerst in Judea, daarna in Jeruzalem geprovoceerd, had het gewaagd de Tempel te gebruiken voor zijn aanvallen op Farizeeën en Sadduceeën en had er zijn in hun ogen godslasterlijke praatjes gehouden. De hogepriester Kajafas achtte haast geboden – zoals Matteüs opmerkt. In een eerder hoofdstuk is geschetst hoe een met messianisme gemengd nationalisme een broeierige sfeer had geschapen in het door de Romeinen bezet gebied, waar zeloten de kritiek op het Sanhedrin onder de bevolking aanwakkerden en joodse sluipmoordenaars, de sicarii, de spanning verhoogden. Sinds jaar en dag leefde onder het joodse volk de verwachting dat de beloofde Messias rond Pasen ten tonele zou verschijnen. Ongetwijfeld ging ook dat jaar het gerucht dat het met Pasen zou gebeuren. In deze precaire situatie, met de Romeinse prefect vanwege het aanstaande Pesach zetelend in zijn paleis in Jeruzalem, zal de hogepriester absoluut geen behoefte hebben gehad aan de gevaarlijke Galilese zonderling die zich als kandidaat-Messias had opgeworpen.

Mij lijkt dat de sleutel voor wat te gebeuren stond te vinden is in de geladen woorden die Kajafas volgens het evangelie in een vergadering van het Sanhedrin heeft uitgesproken: ‘Het is beter dat één man sterft, dan dat het gehele volk ten onder gaat.’ De Realpolitiker moet beducht zijn geweest voor elke inbreuk die het labiele machtsevenwicht in de priesterstaat tussen Joodse Raad en Romeinse perfect kon verstoren. Zou hij wellicht zelf nog aarzelen daadwerkelijk in te grijpen dan was er zijn nu in de evangelieverhalen op het toneel verschijnende schoonvader, de gewezen hogepriester Annas, die hem zal hebben bezworen de daad bij het woord te voegen. De logische conclusie uit deze analyse lijkt mij dat zij besloten de gepretendeerde Messias te elimineren, om daarmee een voorbeeld te stellen.

Direct na de arrestatie neemt Annas met zijn schoonzoon de hogepriester Kajafas bij hem thuis de gevangene een eerste verhoor af. Donderdag ’s ochtends roept Kajafas de Joodse Raad bijeen, die nu tegelijk als aanklager en als rechter gaat optreden. De joodse rechters confronteren Jezus met de blasfemieën die hij heeft rondgestrooid. De antwoorden die de aangeklaagde op de beschuldigingen geeft lopen in de evangelies enigermate uiteen. De drie synoptici vinden voor hun relaas aanknopingspunten in het boek Daniël, en ze laten Jezus zeggen: ‘Van nu af aan zal de Mensenzoon zitten aan de rechterhand van de Macht van God.’ Jezus expliciteert de metafoor en verklaart tegenover zijn joodse rechters dat hij de Messias is en de Zoon van God. Met deze godslastering riep hij het doodvonnis over zich af, want Mozes’ gebod in het boek Leviticus luidde: ‘Wie de naam van Jahweh lastert, moet worden gedood; heel de gemeenschap moet hem stenigen.’ Het doodvonnis vereiste de unanieme instemming van de leden van de Joodse Raad. Kajafas had, als gezegd, haast; hij zal de zaak voor Pesach hebben willen afwerken. Kennelijk heeft hij die donderdagochtend alleen die leden van de Joodse Raad bijeengeroepen van wie hij zeker was dat ze het doodvonnis zouden ondersteunen. Van twee leden kunnen we vrijwel zeker zijn dat ze dat niet zouden hebben gedaan. Dit zijn Josef van Arimatea en (waarschijnlijk lid) Nicodemus. Beide zouden zich later inspannen voor een ordentelijke begrafenis van de gekruisigde. Een doodvonnis van het Sanhedrin vereiste weliswaar unanimiteit, maar een quorum van 36 (van de 71) leden was voldoende. Het quorum sprak unaniem over Jezus van Nazareth het doodvonnis uit.

Waarom hebben Kajafas en Annas het doodvonnis niet onmiddellijk volgens Mozes’ harde wet laten voltrekken? Waarom hebben ze de gevonniste aan Pontius Pilatus overgedragen? Verscheidene historische exegeten beweren dat alleen de Romeinse prefect op grond van het hem door de keizer verleende ius gladii doodvonnissen in Judea kon laten voltrekken. Daarmee is echter in tegenspraak dat, zoals eerder bleek, enkele jaren later de hellenistische jood Stefanus na een doodvonnis van het Sanhedrin zonder tussenkomt van de prefect is gestenigd; drie decennia later gebeurde hetzelfde met Jezus’ halfbroer Jakobus58. In een eerder hoofdstuk is uiteengezet dat de priesterstaat op het terrein van het religieuze strafrecht autonomie bezat. Het past in bovenontwikkelde gedachtegang van Kajafas en Annas om Pontius Pilatus ertoe te bewegen het afschrikwekkende voorbeeld dat ze wilden stellen door diens eigen doodvonnis van de gepretendeerde Messias politiek te bevestigen; het zou pseudo-messiassen, die wellicht met opstandige plannen rondliepen, en die waarschijnlijk een stuk gevaarlijker waren dan de Galilese hasid, afschrikken. Kortom, omdat Jezus van Nazareth niet alleen religieuze gevoelens had gekwetst, maar ook de openbare orde bedreigde, was het wenselijk dat het doodvonnis van de priesterstaat door het Romeinse gezag werd bevestigd. Tegelijkertijd bood deze manoeuvre de religieuze leiders de gelegenheid de Romeinse gezagsdrager nog eens in te prenten dat zij gemeenschappelijke belangen hadden bij de handhaving van de stabiliteit in het roerige gewest.

De gevonniste had tegenover het Sanhedrin zelf het motief aangereikt voor zijn uitlevering aan de Romeinse prefect, door zich namelijk Zoon van God te noemen. Dit was een regelrechte inbreuk op het prerogatief van de Romeinse keizer, die zich bij uitsluiting van ieder andere sterveling Divi Filius, Zoon van God, noemde; keizer Augustus had dit eerst gedaan, keizer Tiberius was hem daarin gevolgd. De aanklacht die het Sanhedrin bij Pilatus tegen Jezus van Nazareth inbracht was crimen laesae majestatis, majesteitsschennis. Pontius Pilatus, die alleen gedurende de paasdagen in Jeruzalem verbleef, had eveneens haast. Nadat de gevangene door het Sanhedrin aan zijn jurisdictie was overgedragen heeft Pilatus kennelijk geen eigen gerechtelijk vooronderzoek laten doen. Ook heeft hij geen jury bijeengezocht of een mederechter erbij gehaald. Pilatus heeft rechtgesproken volgens de bijzondere strafrechtelijke procedure extra ordinem, als alleensprekende rechter. De Romeinse prefect heeft bij deze verkorte rechtsgang evenwel de procedurele regels die daarvoor stonden gevolgd. Hij heeft de aangeklaagde volgens het relaas in de evangelies drie keer verhoord en hem daarbij alle gelegenheid gegeven van repliek te dienen en ook om de blasfemie jegens de Romeinse keizer waarvan hij werd beschuldigd te herroepen – op soortgelijke wijze als Pilatus’ latere collega Plinius de Jongere het ten tijde van keizer Trajanus in Pontus zou doen, zoals in hoofdstuk 1 werd aangestipt. Het is niet ondenkbaar dat Pilatus, zoals alleen Lucas vermeldt, een second opinion over de Galileeër heeft gevraagd van de tetrarch van Galilea Herodes Antipas, die evenals hij vanwege het paasfeest in Jeruzalem was, en in het nabijgelegen Hasmonese paleis verblijf hield – van wat Lucas over deze consultatie vertelt maakt men op dat Pilatus er niet veel wijzer van zal zijn geworden.

Evenals hij tegenover zijn joodse rechters had gedaan reikte de beklaagde ook de Romeinse rechter zelf het motief voor zijn doodvonnis aan. Op de uitdrukkelijke vraag van Pontius Pilatus of hij de koning der joden is geeft Jezus uiteindelijk een bevestigend antwoord; door zich koning der joden te noemen betwistte hij het Romeinse gezag over het joodse volk in het rijk, een politieke misdaad waarop de doodstraf stond. De verzekering die de beklaagde eraan toevoegt dat zijn koninkrijk niet van deze wereld was zal Pilatus misschien eraan hebben doen twijfelen of hij met een gevaarlijke gek of een onnozele hals van doen had. Hij laat hem geselen. Volgens de evangelies wordt het slachtoffer in een purperen mantel en met een doornenkroon op het hoofd opnieuw voor Pilatus geleid – purperen mantel en doornen kroon zijn in de Schriften niet terug te vinden. Een enkele exegeet veronderstelt dat de prefect met die uitdossing niet zozeer de aangeklaagde, doch de aanklagers van het Sanhedrin belachelijk wilde maken. Pontius Pilatus had de aangeklaagde na de afstraffing kunnen laten gaan.59

De evangelisten voeren thans een aarzelende, welhaast humane, Pontius Pilatus op, die medelijden lijkt te krijgen met de toegetakelde man vóór hem, in zijn purperen mantel en met zijn doornen kroon op het hoofd. Het is een onhistorisch beeld.

image

Afb. 16 Pilatus wast zijn handen in onschuld, Jan Lievens

De joodse schrijvers uit die tijd Flavius Josephus en Filo van Alexandrië hebben Pilatus geportretteerd als een corrupte, wrede en genadeloze potentaat, van wie men niet licht verwacht dat hij ooit in gewetensnood heeft verkeerd – dat hij na het uitspreken van het doodvonnis van Jezus van Nazareth in onschuld zijn handen zou hebben gewassen is een toevoeging van Matteüs die waarschijnlijk weer voortkomt uit de behoefte in de tijd van de optekening van de evangelies aan het lijdensverhaal een pro-Romeins en anti-judaeïsch tintje te geven. Pilatus komt uit de historische literatuur naar voren als een onaandoenlijke apparatsjik, die zich er wel van bewust was dat loyaliteit aan keizer Tiberius de basis van zijn carrière was.

Wellicht heeft Pilatus zich eraan geërgerd dat het Sanhedrin hem probeerde te manipuleren en heeft hij zich even afgevraagd of hij over de onnozele Galileeër wel het doodvonnis moest uitspreken, dat de joodse aanklagers qoute que qoute van hem wilden. Mocht die aarzeling er zijn geweest dan hadden de twee intriganten een sterk argument om Pilatus, wiens zwakke plek volgens Flavius Josephus was diens stalinistische trouw aan Tiberius, daarover heen te zetten. Ze hielden blijkens het evangelie de prefect voor dat als hij amicus Caesaris wilde blijven hij niet anders kon doen dan de man die zelf bekend had majesteitsschennis te hebben gepleegd, te veroordelen tot het vonnis dat op deze misdaad stond voor een niet-jood: de dood aan het kruis.60 Josephus schrijft: ‘Pilatus veroordeelde hem tot de kruisdood, nadat hij de beschuldigingen tegen hem door de hoogst geplaatsten onder ons volk had aangehoord.’

De Romeinse landvoogd liet op het kruis in drie talen de causa poenae, de reden van zijn vonnis, aanbrengen: Jezus Nazarenus Rex Iudeorum, Jezus van Nazareth Koning Der Joden. In de tekst zat toch nog een kleine wraakneming op Kajafas en Annas verborgen. De twee aanklagers bezwoeren de landvoogd dat ze de man uit Galilea niet hadden aangeklaagd omdat hij de Messias was, maar omdat hij beweerde dat te zijn en vroegen hem de titulus in die zin te wijzigen. Met de klassiek geworden woorden ‘quod scripsi, sripsit (wat ik heb geschreven blijft geschreven) weigerde Pontius Pilatus aan de wens van de twee joodse leiders tegemoet te komen.

De kruisiging van Jezus van Nazareth is uitgegroeid tot een van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste, gebeurtenis uit de wereldgeschiedenis – en heeft de Pontius Pilatus, die er uiteindelijk voor verantwoordelijk was, een blijvende plaats in die wereldgeschiedenis verschaft61. We dienen te beseffen dat Jezus’ dood in die tijd een onbeduidend voorval moet zijn geweest. Dood door kruisiging was in een Romeins wingewest als Palestina min of meer routine. Enkele jaren geleden zijn in een buitenwijk van Jeruzalem de overblijfselen gevonden van een jongeman die in hetzelfde jaar als Jezus van Nazareth is gekruisigd. Bij Flavius Josephus worden talrijke, vaak willekeurig aandoende, kruisigingen beschreven. Zo vertelt hij van een voorname Romein Florus, die zich bij een opstootje in Jeruzalem door een jood in de menigte beledigd achtte en daarvoor van de joodse autoriteiten genoegdoening eiste. Wanneer de tempelpolitie de schuldige niet weet op te sporen worden enkele willekeurige verdachten door de Romeinen opgepakt en gekruisigd – de reactie van de opperpriesters bij dit incident is veelbetekenend: zij smeken de opgewonden massa de Romeinen niet verder te provoceren.

Alle vier evangelisten hebben in hun constructie van het lijdensverhaal een kwaadaardige mythe geweven, dit is de mythe van Jezus versus Barabbas. Deze mythe vindt ongetwijfeld zijn oorsprong in de anti-judaïsche stemming waarin de evangelies geschreven zijn, waarop al meermalen de aandacht is gevestigd. Pilatus zou ingevolge een daarvoor bij het joodse paasfeest bestaand gebruik de joodse aanklagers en hun supporters voor de keuze hebben geplaatst hem ofwel Jezus van Nazareth dan wel de ter dood veroordeelde zeloot Barabbas te laten vrijlaten. Behalve in de evangelies is in de historische literatuur nergens de geringste aanwijzing te vinden dat zulk een wonderlijk amnestiegebruik bestond, noch in Palestina, noch elders in het Romeinse rijk. De bewering van de evangelisten mist innerlijke logica. Zelf voeren zij een Pilatus op die vol twijfel uiteindelijk een in zijn ogen onnozele hals ter dood veroordeelt. Hoe zou de Romeinse prefect op het idee hebben kunnen komen om in plaats van hem een, aldus Matteüs, notoire ‘revolutionair en moordenaar’ op vrije voeten te stellen? – hoe had hij dat besluit überhaupt in zijn rapportages aan Rome kunnen verantwoorden? De kwaadaardigheid van de mythe schuilt in het gebrul dat de joodse massa richting de prefect zou hebben aangeheven: ‘Kruisig hem! Kruisig hem! – waaraan we nog jaarlijks met een vierstemmig koor ‘Lasz ihn kreuzigen!’ in de Matthäus Passion worden herinnerd Nog kwaadaardiger is de uitroep die er in het Matteüs evangelie op volgt: ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’ De toevoeging lijkt mij afkomstig van een of andere gedreven kopiist uit de tweede eeuw, toen christenen joden als ‘Christenmoordenaars’ begonnen te stigmatiseren.62

De kruisiging

Het vervolg van het lijdensverhaal is door de evangelisten vrijwel geheel rond voorzeggingen uit de Schrift gecomponeerd. Geen oudtestamentisch geschrift heeft echter Simon van Cyrene voorzien, die ‘komende van het veld’ door Romeinse soldaten gedwongen werd Jezus’ kruis achter de ter doodveroordeelde naar Golgotha te sjouwen. De scène past niet best in het verhaal. De Romeinse kwelgeesten van Jezus van Nazareth zouden ineens diens lijden hebben willen verlichten. De interventie van de man uit Cyrene zou een lastig oponthoud hebben veroorzaakt. Een ter doodveroordeelde droeg niet zijn kruis, maar de dwarsbalk, de stipulus, naar de executieplaats (waar de staanders stonden opgesteld) en deze was met touwen om armen en schouders gebonden. De touwen moesten dus eerst bij Jezus worden losgeknoopt en daarna bij een willekeurige passant worden vastgeknoopt. Simon van Cyrene zal later wel bij de receptie van de evangelietekst van Marcus zijn ingelast als een vroom vermaan dat we allemaal het kruis te dragen hebben.63

De kruisiging temidden van moordenaars, de met azijn doordrenkte spons die de gekruisigde in de mond krijgt geduwd, het dobbelen om de kleren van Jezus door soldaten aan de voet van het kruis, de bespotting door omstanders die de magiër uitdagen nu eens te laten zien wat hij kan, de doorboring van de zijde met een lans – ze zijn allemaal te vinden in de Psalmen of bij de Profeten. Ook de laatste woorden van de gekruisigde Jezus, bij Marcus en Matteüs: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?’, bij Lucas: ‘In uw handen beveel ik mijn geest’, zijn letterlijke citaten uit de Psalmen.

Was de genezing van het afgeslagen oor in de Hof van Olijven het laatste wonder van Jezus bij leven, direct na zijn dood voltrok zich nóg een wonder – overigens ook weer voorspeld, nu door de minder bekende profeet Amos. Volgens de synoptici – Johannes maakt er geen gewag van – daalde een duisternis over het land die niet minder dan drie uur duurde. De auteur van Decline and Fall of the Roman Empire Edward Gibbon maakt bij het natuurverschijnsel in zijn fraaie stijl een kanttekening, die nog eens de verwondering verwoordt van de historicus dat de spectaculaire wonderen waarin de evangelies grossieren nergens hun weg hebben gevonden naar werken van geschiedschrijvers van hun tijd.

Under the reign of Tiberius the whole world, or at least the celebrated province of the Roman empire, was involved in a prenatural darkness of three hours. (…) It happened during the lifetime of Seneca and the elder Pliny, who must have experienced the immediate effect, or received the earliest intelligence of the prodigy. Each of these philosophers, in a laborious work, has recorded all the great phenomena of nature, earthquakes, meteors, comets, and eclipses, which his infatigable curiosity could collect. Both the one and the other has omitted to mention the greatest phenomenon to which the mortal eye has been witness since the creation of the globe.

De verrijzenis van de gekruisigde Jezus op de derde dag is een mythe die wereldgeschiedenis heeft gemaakt, die echter buiten het bevattingsvermogen van de historicus ligt. De kritische lezer kan slechts opmerken dat de midrasj vertellers zich niet hebben gehouden aan de innerlijke logica die ook mythologische verhalen vereisen.

image

Afb. 17. Opstanding uit de dood en hemelvaart, Matthias Grünewald.

Volgens de evangelies is de gestorvene, conform de joodse traditie en de christelijke verwachtingen over de jongste dag, ‘met lichaam en ziel’ uit zijn graf opgestaan. Wanneer de doodgewaande zich aan zijn getrouwen vertoont eet en drinkt hij met hen, en de ongelovige Tomas laat hij zijn lijf betasten. So far, so good. Ondanks deze klaarblijkelijke lichamelijkheid treedt de verrezene echter door gesloten ramen en deuren en dwars door de muren het huis binnen waar zijn discipelen verzameld zijn, alsof hij een geestverschijning is. Van tweeën één: ofwel hij was met lichaam en al verrezen, maar dan had hij gewoon moeten aankloppen om binnengelaten te worde, ofwel alleen zijn geest was verschenen, en dan kan hij, net als Hamlets vader, zich niet anders dan als een fantoom te gedragen. Een andere inconsistentie die opvalt is deze. De verrijzenis van Jezus van Nazareth is voor evangelist en gelovige het ultieme bewijs dat hij wel degelijk de god was, die hij beweerd had dat hij was. De eerste beste science fiction film over mythologische figuren houdt zich aan een onuitgesproken grondregel van mythologieën, dat goden namelijk niet kunnen sterven. Deze godheid lijkt echter enkele dagen en nachten de tijd te nemen om zich dat te herinneren. Het evangelieverhaal druist hier in tegen het lot, zo men wil het noodlot, van de goden: anders dan stervelingen kunnen zij geen time-out vragen.

 

 

52 De synoptische evangelies vermelden slechts één paasfeest, het paasfeest aan de vooravond waarvan Jezus zijn einde vond; in het Johannes evangelie wordt evenwel gerept van drie paasfeesten die Jezus in Jeruzalem zou hebben gevierd.

53 Bij het joodse paasfeest, het feest van de Ongezuurde Broden, wordt de uittocht uit Egypte herdacht; Pesach valt op een jaarlijks wisselende datum in april. Het Loofhuttenfeest is een dankfeest voor de oogst, dat op de negende dag wordt afgesloten met de voorlezing van de vijf boeken van Mozes; dit feest valt in oktober.

54 Wellicht realiseerde de Galilese cholericus zich niet dat de geldwisselaars een onmisbaar attribuut van de Tempel vormden. Ze moesten voorkomen dat heiligschennende munten met beeltenissen van de keizer de Tempel binnendrongen, die tempelbezoekers uit de joodse diaspora bij zich hadden om offerdieren te kopen, hun jaarlijkse tempeltribuut te betalen of schenkingen te doen; zij wisselden deze munten in tegen de enige munt die Jahweh welgevallig was, de traditionele Israëlische sikkel.

55 Eén van de evangelisten, de arts Lucas uit Antiochië, is waarschijnlijk geen jood van geboorte, doch hij heeft zijn hele leven in de joodse gemeenschap doorgebracht, en is daarin ongetwijfeld met de midrasj vertrouwd geraakt.

56 De lezer kan het vergelijken met het Nijmeegse Vierdaagse waarbij het gebruik is om op de laatste dag wandelaars die het tot het eind hebben volgehouden langs de invalswegen van de stad toe te juichen en gladiolen te geven.

57 Iets verderop in het lijdensverhaal staat Petrus zich dan ook te warmen bij een open vuur, terwijl hij volgens de evangelisten elke relatie met de gevangene loochent – de verloochening was door de profeet Zacharia voorzegd.

58 De rol van de Romeinse prefect werd in zijn geval vervuld door de Romeinse vazal koning Herodes Agrippa.

59 Flavius Josephus beschrijft hoe in 62 wederom in Jeruzalem een Messias opstond, eveneens Jezus genaamd (zoon van Ananias), die eveneens de ondergang van stad en Tempel voorspelde. De latere collega van Pilatus Albinus liet de man zowat levend villen. Deze bleef evenwel bij zijn voorspelling. Albinus oordeelde dat deze Jezus stapelgek was, en liet hem gaan.

60 Amicus Caesaris, vriend van de keizer, was voor een hoge Romeinse functionaris geen loze kwalificatie. Een voorganger van Pontius Pilatus, C. Cornelius Gajus, die deze titel wegens gebrek aan loyaliteit en ondankbaarheid jegens de keizer verloren had, was ontslagen en van het keizerlijke hof verbannen; door iedereen in de steek gelaten had hij geen andere uitweg meer geweten dan zelfmoord te plegen.

61 Een van de bewonderaars van Pilatus was Hitler. Nadat hij in 1940 de passiesspelen in het Beierse Oberammergau had bijgewoond verklaarde hij: ‘Het is van vitaal belang dat de Passiespelen worden voortgezet Daar kan men in Pontius Pilatus een raszuivere Romeinse intellectueel aanschouwen die als een stevige rots zich staande houdt in de joodse modder en drek.’

62 Paus Johannes-Paulus II heeft de joodse wereldgemeenschap vergeving gevraagd voor het anti-judaïsme van de vroege christenheid. Hij heeft evenwel, althans niet expliciet, vergeving gevraagd voor het antisemitisme dat daaruit is voortgekomen, en dat uiteindelijk tot de holocaust heeft geleid.

63 Een soortgelijke inlas is in apocriefe evangelies de figuur Veronica, die overmand door medelijden met Jezus zich uit de toekijkende menige losmaakt, met haar sjaal het zweet van het gelaat van de lijdende kruisdrager wist en als dank daarvoor het portret van Jezus van Nazareth in de doek terugvond.