HOOFDSTUK 3

DRIE EN DERTIG DUISTERE JAREN

Een biograaf die het leven wil beschrijven van een man die circa vijfendertig jaren heeft geleefd ervaart het als een ernstige handicap wanneer hij ontdekt dat de eerste drie en dertig levensjaren van zijn held in nevelen zijn gehuld. Schrijvers over Jezus die alleen maar geïnteresseerd zijn in de Christus figuur ervaren deze leemte niet als een handicap. Voor hen telt alleen de laatste levensperiode van Jezus van Nazareth, wanneer hij als rabbi op het toneel verschijnt, een spoor van wonderverhalen door Galilea en Judaea trekt, zich de Messias noemt en na een smartelijke lijdensweg wordt gekruisigd. Dit is immers de aanloop voor de verrijzenis van Jezus Christus om wie het hun gaat. Voor hen is het zelfs een genante gedachte zich te verdiepen in de luiermaanden, de zoogtijd van twee tot drie jaar, de jeugd en de adolescentie van de Heiland. Boven bleek hoe sommige gnostici deze gêne ontweken door de Christus gedaante zich eerst te laten manifesteren op het moment dat Jezus door Johannes de Doper in de Jordaan wordt gedoopt en daarmee in de openbaarheid treedt.

Een biograaf van Jezus van Nazareth kan het zich niet veroorloven diens eerste drie en dertig levensjaren te veronachtzamen of met een enkel woord af te doen. Hij is geïnteresseerd in wat nature en nurture aan de persoonsvorming van Jezus van Nazareth hebben bijgedragen; hij wil weten welke de idealen zijn geweest van de puber, die zich zou ontpoppen als de grootste wereldhervormer in de geschiedenis van de mensheid; hij vraagt zich af welk beeld Jezus als volwassene van zich zelf had, en ook hoe zijn omgeving hem zag; hij probeert te achterhalen wat Jezus van Nazareth ertoe bracht om na rond drieëndertig jaar van een onopvallend bestaan in een onbetekenend gehucht in Galilea als onbezoldigde rabbi door het land te gaan trekken. Ondanks de overvloed aan litteratuur en lectuur over Jezus en zijn leer is naar deze voor de hand liggende vragen zover bekend nimmer gericht onderzoek gedaan. Een biograaf van Jezus van Nazareth zal het vooralsnog moeten doen met de spaarzame mededelingen in de evangelies over deze duistere jaren en met wat er uit historisch onderzoek bekend is over het leven in een Galilees dorp zoals Nazareth, waar Jezus opgroeide en het grootste deel van zijn leven heeft gewoond.

Nazareth

Sommige schrijvers hebben hun twijfel uitgesproken of Nazareth ten tijde van Jezus wel bestond.21 In het Oude Testament wordt Nazareth nergens genoemd. De historicus Flavius Josephus, die tijdens de Grote Joodse Opstand in Galilea korte tijd generaal van de opstandelingen was, vermeldt in De joodse oorlog ruim dertig plaatsen in Galilea, maar Nazareth is daar niet bij.

Opgravingen in Nazareth hebben in de jaren zestig van de vorige eeuw relicten uit de onderste archeologische lagen naar boven gebracht waaruit kan worden opgemaakt dat daar in het begin van de christelijke jaartelling inderdaad een kleine nederzetting is geweest. Het beeld dat deze opgravingen geven is dat van een gehucht van wellicht niet meer dan honderd inwoners merendeels leefden in primitieve, voor bewoning ingerichte grotten22. De opgegraven artefacten uit die eerste tijd van Nazareths bestaan zijn ruw keukengereedschap van plaatselijke makelei, uiterst simpele sieraden, enkele bronzen munten en meer van dergelijke eenvoudige voorwerpen; ze getuigen van een ook voor Galilea uit die tijd armoedig dorpsbestaan. Zilveren munten, glaswerk, amfora’s, welke elders in Galilea uit die tijd op het platteland in ruime mate zijn opgegraven zijn in Nazareth niet gevonden. Traditionele graven en een tweetal rituele baden die zijn blootgelegd getuigen van het strikt joodse karakter van de samenleving die Nazareth ten tijde van Jezus was.

image

Afb. 5. Reconstructie van Nazareth in de eerste eeuw.

Het gehucht Nazareth lag verscholen in een heuvelkom, op circa 400 meter boven de zeespiegel, strategisch gelegen op de scheiding van twee valleien. Aan de zuidkant strekte zich de vruchtbare vlakte van Jizreël uit, in de noordelijke valei van Betofah lag op anderhalf uur gaans – langs een pad dat over de heuvelkam naar beneden door het dal voerde – de voorname stad Zepphoris23. Het fraaie landschapsbeeld dat zich vanaf de Nazareth hoogte ontrolde werd gecompleteerd door de nabije bergen Karmel en Tabor en ver weg in het noorden de met eeuwige sneeuw bedekte top van de Hermon.

De dorpseconomie van Nazareth dreef op de verbouw van tarwe en gerst, van groente, van olijven en vijgen; voorts waren er enkele wijngaarden, die op de hellingen van de heuvel waarop het plaatsje gelegen was goed gedijden. De productie diende primair de eigen behoeften van de dorpsgemeenschap; was er een surplus dan werd dat afgezet op de markt van Sepphorys, waar met de opbrengst ervan dingen konden worden gekocht waarin Nazareth zelf niet kon voorzien. De ‘veeteelt’ van het dorp bestond uit het houden van schapen en geiten, de eerste voor de wol, de tweede voor de melk, beide voor de slacht, terwijl enkele dorpelingen een os of ezel hadden. Het enige productiehout in de streek was het zachthout van de Sycamoor, de wilde vijgenboom. Een natuurlijke bron, tegenwoordig de Mariabron geheten, gaf een goed deel van het jaar water dat in een dun stroompje van west naar oost door het dorp sijpelde.

In zijn latere parabels verwerkte Jezus graag beelden van het dorpsleven. Was Jezus een dorpskind, een boerenzoon was hij kennelijk niet. Weliswaar gebruikte hij graag metaforen ontleend aan de landbouw, maar hij gaf daarbij blijk weinig notie te hebben van het landbouwbedrijf. In de vaak geciteerde parabel van de zaaier bijvoorbeeld laat Jezus het zaad dat op vruchtbare bodem gevallen is het dertigvoudige, het zestigvoudige, ja het honderdvoudige voortbrengen. Hij rekte daarmee zijn hyperbool zo ver op dat de boeren onder zijn gehoor de parabel als absurd in de oren moet hebben geklonken. Een boer in Nazareth was al blij als hij het vijfvoudige van zijn zaaigoed oogste.

In de evangelies duiken terloops de namen op van vier broers van Jezus, Jakobus, Jozef, Simon en Judas; zij worden geaccompagneerd door een onbepaald aantal naamloze zusters. Deze gezinsleden passen slecht bij de gepostuleerde maagdelijkheid van Jezus’ moeder. Traditionalistische exegeten lossen het lastige probleem op met de bewering dat waar het evangelie spreekt van broers en zusters van Jezus diens neven en nichten zijn bedoeld. Dit strookt echter niet met het Grieks waarin de evangelies zijn overgeleverd, dat voor broer en neef en voor zuster en nicht verschillende woorden kent en de evangelieteksten gebruiken wel degelijk de woorden ‘broers’ en ‘zusters’ en niet ‘neven’ en ‘nichten24.

Een andere hypothese die in de kring der exegeten opgeld doet is dat Jozef kinderen had uit een eerder huwelijk, voordat hij – wellicht weduwnaar – hertrouwde met de jonge vrouw Maria. Van Jezus’ broer Jakobus, die eerder al ten tonele verscheen, vertelt Flavius Josephus dat hij toen hij in 63 ter dood werd gebracht, een negentigjarige grijsaard was. Hij zal dus ouder zijn geweest dan zijn broer Jezus, wiens geestelijke nalatenschap hij behartigde. Het leeftijdsverschil lijkt een aanwijzing dat Jakobus inderdaad een kind was uit een eerder huwelijk van Jozef – en dus een halfbroer van Jezus. Is Maria dan na de ‘maagdelijke’ geboorte van Jezus maagd gebleven? Deze kerkelijke leer wordt door een terloopse opmerking van Lucas aan het wankelen gebracht, waar de evangelist over Jezus spreekt als haar ‘eerstgeborene’. Het is weliswaar geen onomstotelijk bewijs, maar wel een sterke aanwijzing dat zij na Jezus meer kinderen heeft gehad. Voor een biograaf is het niet cruciaal, maar niettemin verhelderend te weten welke plaats zijn held in het gezin innam. Weten we van Flavius Josephus dat Jezus niet de oudste was, Matteüs’ mededeling is een aanwijzing dat hij ook niet de Benjamin van het gezin is geweest.

Twee van de evangelisten noemen als beroep van Jezus’ vader, Jozef, timmerman. Er lijkt geen reden om aan deze triviale mededeling te twijfelen – temeer omdat geen van de profeten dit beroep van de vader van de Messias had voorzegd. Wellicht was Jozef er aannemer bij, beide onmisbare beroepen in een dorp, waarvan de beoefenaren overigens gemeenlijk niet tot de armoedzaaiers behoorden. Het ligt voor de hand dat Josef het timmermansbedrijf dreef samen met zijn zoons – er wordt in de evangelies geen ander beroep voor Jezus en zijn broers vermeld en op het platteland van Galilea van die tijd overheerste het type van de extended family, waarin zoons automatisch in dienst traden bij de vader. Een meermans timmerbedrijf annex aannemersbedrijf kan wat veel lijken voor de bescheiden economie van het gehucht Nazareth. Het Griekse woord ‘tektoon’ dat Matteüs ter omschrijving van Jozefs ambachtelijke werkzaamheden hanteert is ruim genoeg om de betekenis van ‘houtbewerker’ in te sluiten. Houtbewerkers vormden in het Palestina van de bouwlustige koning Herodes de Grote een hooggeacht gilde – de leden ervan droegen als teken van hun waardigheid een houtspaander achter het oor. In de tijd dat Jezus in Nazareth woonde was er voor houtdraaiers, houtsnijders, schrijnwerkers volop werk in het nabije Zepphoris.

Het stadje was in 6 voor Chr. door Romeinse troepen grondig vernield toen ze Sepphoris, waar Judas de Galileeër zich met zijn volgelingen had verschanst, veroverden. Herodes Antipas, een van de zonen van Herodes de Grote, die door de Romeinen na de dood van zijn vader tot viervorst van Galilea was benoemd, nam voortvarend het herstel van de geschonden stad ter hand. Hij herbouwde Zepphoris in luisterrijke Grieks-Romeinse stijl en vestigde er zijn zetel. De herbouw van Zepphoris in het begin van eerste eeuw bood dus aan vaklieden als Jozef en zijn zoons volop werk. Vonden mannen van Nazareth in deze stad werk, vrouwen zochten er op de markt afzet voor hun producten. Omdat je in de hellenistische steden van Palestina met Aramees niet uit de voeten kon, zullen de Nazareners, die als voertaal Aramees hadden, in Zepphoris een woordje Grieks hebben opgepikt. Ze hebben zich echter ongetwijfeld verre gehouden van het heidense stadsleven dat voor een orthodoxe jood een constante gruwel was.

Jezus in Nazareth

In de evangelies van Lucas en van Matteüs wil Jezus wanneer hij zijn loopbaan als rabbi begint zich met zijn leerlingen vestigen in zijn woonplaats Nazareth. Lucas laat Jezus bij die gelegenheid een uiteenzetting geven in de plaatselijke synagoge. De opgravingen in Nazareth hebben geen sporen aan het licht gebracht van een synagoge uit Jezus’ tijd. De oudste synagoge waarvan restanten zijn opgedolven dateert uit de derde eeuw. Ook in de rest van Galilea zijn bij opgravingen geen aanwijzingen gevonden van gebedshuizen uit die tijd in de stijl van de latere synagogen. Vóór de verwoesting van de Tempel van Jeruzalem vormde deze het religieuze centrum waar erediensten voor Jahwehh werden gehouden. Het begrip synagoge had toen nog veeleer de betekenis van samenkomst dan van bedehuis. De verzamelplaats kon zijn het dorpsplein, een binnenplaats of een schuur of kamer in een van de behuizingen. De synagoge had meer dan een religieuze een sociale functie. Er werden dorpsvergaderingen gehouden, er vonden huwelijksfeesten plaats, er werd voorgelezen uit de geschriften der profeten, en bovenal werd er over deze teksten uitvoerig gediscussieerd.

De synagoge was ook de plaats waar aan de jeugd onderricht werd gegeven. Uit wat bekend is van het dorpsonderricht in Palestina ten tijde van Jezus kan worden afgeleid dat dit onderricht geheel was gericht op inlijving van de jeugd in de theorie en praxis van het joodse geloof. De timmermanszoon zal van zijn vijfde tot zijn tiende zijn ingeschreven geweest in het bet nasefer, ‘huis der boeken’. Daar leerden joodse kinderen van een onderwijzer, hassan, de 22 medeklinkers van het Hebreeuwse schrift herkennen en natekenen, en de klanken van klinkers nabootsen die tussen de medeklinkers moesten worden gedacht. Het klassiek Hebreeuws dat ze leerden was toen al een dode taal, kennis ervan was echter noodzakelijk om de Schrift te lezen, die voor het grootste deel in deze taal geschreven was. Wanneer de kinderen het alfabet onder de knie hadden leerden ze de tekst van de Tora opzeggen – dit zijn de eerste vijf, aan Mozes toegeschreven, boeken van de Tenach, de Hebreeuse bijbel.25 Het hardop lezen van deze heilige boeken, met de zing-zang die daarbij hoort, had eenzelfde functie als het eindeloos reciteren van Koranteksten zoals we dat van moskeeschooltjes kennen. Want, zo heeft een geleerde farzeeër het geformuleerd: ‘Een kind moet worden vetgemest met de Tora, zoals een os wordt vetgemest in de stal.’

De Tora met de wetgeving van Mozes gaf de toegewijde jood overvloedig stof voor dispuut. Om aan dit dispuut te kunnen deelnemen, en te zijner tijd zijn steentje eraan te kunnen bijdragen, volgde voor de tienjarige abituriënt van de bet nasafer daarna de bet talmud, ‘het huis der kennis’. Tijdens deze vormingsjaren van de tieners werden van buiten geleerde teksten uit de Tora grondig uitgeplozen in wat de misdrasj heet, waarin legendes, fabels en zederijke parabels worden aangevoerd om de diepere betekenis van de ingewikkelde Torateksten te verhelderen.

Het onderricht dat het kind in een strikt joodse gemeenschap werd aangereikt was louter godsdienstig van aard. Heidense vakken als algebra, mathematica, gymnastiek, die de kern vormden van het onderwijs op de gymnasia in hellenistische steden van Palestina, zoals het nabije Zepphoris, waren op de dorpsschool van Nazareth taboe. Gegeven onze kennis over het dorpsonderwijs dat Jezus in Nazareth zal hebben genoten kan men slechts gissen of hij lezen en schrijven kon; evenmin is zeker dat hij naast het Hebreeuws, de taal van de Schift, en het Aramees, de taal van de dagelijkse omgang, ook het Grieks beheerste. Wat we wel weten is dat Jezus als toegewijde jood iedere hellenistische invloed vreemd was. Jezus komt uit de evangelies naar voren als een intelligente, welbespraakte joodse rabbi, maar de veronderstelling dat hij zou hebben behoord tot de geletterden is uitermate speculatief. De geletterden in het Palestina van die dagen vormden een kleine bovenlaag van slechts enkele procenten van de totale bevolking; zelfs alfabeten waren dun gezaaid.

Een anekdote uit het evangelie van Lucas geeft de indruk dat het dorpsonderricht dat Jezus in Nazareth heeft genoten aan hem wel was besteed. De evangelist vertelt dat de kennelijk orthodox-joodse ouders van Jezus elk jaar het Paasfeest in de heilige stad Jeruzalem plachten te vieren – in gezelschap van andere dorpelingen, want een reis van Galilea naar Judea door het roofzuchtige Samaria was een hachelijke onderneming. Lucas vertelt dat Jezus toen hij twaalf was geworden ook van de partij was. Op de terugweg bleek hij zich niet te bevinden in de karavaan die huiswaarts keerde. De bezorgde ouders gingen terug naar Jeruzalem om de verloren zoon te zoeken; ze vonden hem in de Tempel, waar Jezus in druk gesprek gewikkeld was met schiftgeleerden, die verbaasd stonden over de grondige kennis van de Schrift die de twaalfjarige ten beste gaf.

Het indrukwekkende debuut is voor de jonge knaap wellicht een stimulans geweest zich ook in Nazareth als schriftgeleerde te doen gelden – jongens mochten vanaf hun dertiende, na de Bar Mittswah, in de synagoge het woord voeren. Een terloopse opmerking in het evangelie van Matteüs geeft de indruk dat de jonge schriftgeleerde weinig bijval kreeg van zijn broers en zusters. Marcus schrijft dat zijn familieleden hem eens moesten meetronen omdat zijn toehoorder zeiden ‘dat hij niet wel bij het hoofd was’.26 Is dit een summiere indicatie voor het antwoord op de vraag hoe zijn directe omgeving Jezus van Nazareth beoordeelde, een wat duidelijkere aanwijzing levert Lucas in zijn boven aangestipte beschrijving van de poging van Jezus na de doop in de Jordaan om zich in Nazareth als rabbi te vestigen. Lucas vertelt dat toen de Nazareners Jezus in de synagoge een passage uit het boek van de profeet Jesaja hoorden citeren en becommentariëren paf stonden van de geleerdheid die uit de mond van hun vroegere dorpsgenoot vloeide. ‘Dat is toch de zoon van Jozef’ ? vroeg deze en gene verwonderd.

Maar de weergekeerde zoon verbruide het bij hen toen hij de woorden van de profeet, ‘De geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft’, op zichzelf van toepassing verklaarde, maar het vertikte de wonderlijke genezingskracht die Jesaja de Gezalfde toedichtte, te demonstreren. De verbazing verkeerde in woede. Zijn vroegere dorpsgenoten joegen Jezus met zijn gevolg de synagoge uit en als we Lucas mogen geloven hadden ze hem over een klif in de afgrond gestort als hij niet gemaakt had dat hij wegkwam. Jezus’ reactie op deze blamage geeft een inkijkje in zijn zelfbeeld. Hij reageerde met de gevleugelde woorden: ‘Een profeet is in eigen land niet geëerd’ – een wisecrack die politici tegenwoordig nog wel eens in de mond nemen als ze in hun kiesdistrict worden miskend.

De drie en dertig duistere jaren van Jezus van Nazareth roepen ten slotte enkele vragen op die de gelovige als blasfemisch in de oren klinken, maar die een biograaf van Jezus van Nazareth niet uit de weg kan gaan. We moeten aannemen dat de jonge man een hypofyse heeft bezeten. Deze masterglant is de centrale die de inwendige secretie van het lichaam reguleert. In het mannelijk lichaam reguleert hij via de geslachtshormonen de aanmaak van het semen en prikkelt hij de erogene sectoren, waardoor de uitwendige secretie van het zaad wordt gestimuleerd. Welke seksuele neigingen hebben deze neuro-chemisch processen in het lichaam van Jezus van Nazareth teweeggebracht?

De evangelist Lucas heeft het meeste werk gemaakt van de vrouwen uit Jezus’ omgeving. Hij laat doorschemeren dat één van hen ‘de zondares’ Maria Magdalena hem in het bijzonder was toegedaan. Wijst dit in de richting van heteroseksualiteit, een opmerking bij de evangelist Johannes lijkt in een andere richting te wijzen. Over zichzelf sprekend in de derde persoon beschrijft de apostel en evangelist zijn nauwe band met de Meester als diens ‘meest geliefde leerling’ en voert ten bewijze van zijn bijzondere relatie met de geliefde leermeester dat hij bij maaltijden aan diens borst gevlijd lag. Van Johannes weten we dat hij rond 100 is gestorven op de gezegende leeftijd van tachtig jaar. Dit betekent dus dat hij toen hij de ‘geliefde leerling’ van Jezus was, een tiener moet zijn geweest. Lucas vertelt van zijn kant dat Jezus ‘de rijke jongeling’, die voorgeeft zich bij hem te willen aansluiten, ‘bemint en liefkoost’, doch deze niet ertoe weet over te halen met hem mee te gaan. Zijn dit vage aanwijzingen voor een homeseksuele geaardheid, een biograaf mag niet de mogelijkheid uitsluiten dat Jezus van Nazareth biseksueel was – wat hij zou delen met een groot wijsgeer als Socrates. Verderop zal blijken dat ook een vierde mogelijkheid niet zonder meer mag worden uitgesloten: misschien was het uiterlijk van Jezus zo afstotend dat hij daardoor veroordeeld was tot een leven zonder seksuele relaties.

Begin van het openbare leven van Jezus van Nazareth

De evangelische kroniekschrijver Lucas heeft het begin van het openbare leven van Jezus van Nazareth al even exact willen dateren als diens jaar van geboorte, maar heeft ook bij deze datering enige onzekerheid geschapen. Lucas koppelt het aantreden van de rabbi van Nazareth aan het moment waarop Johannes de Doper ten tonele verschijnt.

In het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus landvoogd van Judea was, Herodes viervorst van Galilea, diens broeder Filippus viervorst van het gewest Iturea en Trachonië en Lysanias viervorst van Abilene, onder het hogepriesterschap van Annas en Kaïfas, kwam het woord van God over Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn.

image

Afb. 6. Buste van Tiberius

Met de namen die Lucas noemt introduceert hij de personae dramatis onder de vooraanstaanden uit de geschiedenis van Palestina van die dagen.

Het meeste houvast lijkt te bieden: ‘het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius’. Een probleem is echter dat men over het jaar waarin Tiberius’ regering begon kan twisten. Tiberius was een stiefzoon van keizer Augustus, met wie zijn moeder Livia was hertrouwd. De intrigante Livia manoeuvreerde haar zoon in een zodanige positie dat hij de onvermijdelijke troonopvolger werd van keizer Augustus. Nadat rivalen van haar zoon waren uitgeschakeld zorgde zij ervoor dat de keizer Tiberius adopteerde, en daarmee diens alleenrecht op de keizerskroon bevestigde. Twee jaar voor het overlijden van Augustus werd Tiberius medekeizer. Hij werd althans door de senaat – volgens Suetonius op voorstel van de consuls – tot wettelijk mederegeerder benoemd in de hoge ambten uit de republikeinse periode die Augustus in de loop der jaren had geüsurpeerd. Men kan de regering van Tiberius laten beginnen in het jaar van het senaatsbesluit, 765 a.u.c. (12 na Chr.) of in het jaar van Augustus’ overlijden, 767 a.u.c. (14 na Chr.) toen de senaat Tiberius op grond van het testament van Augustus definitief tot diens opvolger benoemde. Het ‘vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius’, waarin Johannes de Doper op het toneel verschijnt, kan dus zijn het jaar 27 of 29 na Chr. Aangenomen dat Jezus daarna (hoe lang daarna?) in de openbaarheid trad kunnen zijn leeftijd in het eerste geval op 32 à 33 jaar berekenen, in het tweede geval op 34 à 35 jaar stellen.27 Lucas zegt nog dat Jezus op dat moment ‘ongeveer dertig’ was – 30 was in Palestina de minimum leeftijd voor praktiserende rabbi’s. Wanneer we het erop houden dat Jezus 32 à 33 was komen we het dichtst in de buurt van de door Lucas aangegeven leeftijd.

Johannes de Doper, die door de evangelisten wordt gepresenteerd als de wegbereider van Jezus, is een intrigerende figuur, die de historicus de nodige hoofdbrekens geeft.

De historiciteit van Johannes de Doper staat vast. Hij wordt niet alleen door alle vier evangelisten ten tonele gevoerd, ook Flavius Josephus noemt hem meermalen. De vader van Johannes, die Lucas Zacharias noemt, was een priester van de zesde klasse van de Tempel van Jeruzalem; hij behoorde daarmee in de priesterstaat Palestina tot de elite. Diens echtgenote, de moeder van Johannes, Elisabet was volgens Matteüs een nicht van Maria – de twee leeftijdgenoten Jezus en Johannes kenden elkaar wellicht uit de familiekring.

Alhoewel behorend tot de Jeruzalemse upperten koos Johannes, naar het voorbeeld van de profeet Elia, voor het armoedige bestaan van een heremiet in de woestijn – waar hij volgens de evangelies, gekleed in kameelharen habijt en gevoed door sprinkhanen en wilde honing, een even sober als teruggetrokken bestaan leidde. Geroepen door de stem van God trok Johannes, zoals Lucas vertelt, vanuit de woestijn naar de benedenloop van de Jordaan. Daar zocht hij zich een plek bij een doorwaadbare plaats, volgens zijn naamgenoot de evangelist ter hoogte van Betanië. Met een andere profeet, Jeremia, had Johannes gemeen een uiterst sombere kijk op het leven op het ondermaanse. De apocalyptische profeet kondigde het nakend einde der tijden aan – ‘reeds ligt de bijl aan de wotel van de bomen’ – en riep passanten op tot inkeer te komen en zich tot Jahwehh te bekeren. Degenen die aan zijn oproep gehoor gaven en hun zonden opbiechtten werden ten teken van de vergeving van hun zonden door de boeteprediker ondergedompeld in de Jordaan. Deze doop, die anders dan de rituele wassingen van de jood een eenmalig karakter had, was blijkens wat de evangelisten erover verhalen een doorslaand succes. Van heinde en verre stroomden de aspirant dopelingen toe, en verschaften daarmee Johannes faam en zijn blijvende naam, ‘De Doper’.28 Matteüs en Marcus zeggen dat ook Jezus vanuit Nazareth naar Johannes aan de Jordaan toog om zich ook door hem te laten dopen. Men moet aannemen dat Jezus zich daaraan niet onderwierp om van zijn zonden gezuiverd te worden, want de goddelijke natuur die de evangelisten – of althans de latere receptie van de evangelies – hem toedichtten maakte Jezus, uiteraard, vrij van zonden. De doop fungeert in de evangelies als markeringspunt van het begin van het openbare leven van Jezus van Nazareth Het ging gepaard met een wonderbaarlijke, goddelijke stem uit de hemel, die de woorden sprak: ‘Dit is mijn veelgeliefde Zoon, in wie Ik welbehagen heb’ – welke wellicht later door vrome kopiisten aan het tafereel zijn toegevoegd.

Bij Lucas krijgt Johannes de Doper behalve als boeteprediker ook de, zij het vage, contouren van een sociaal hervormer. Zo maande hij degenen onder zijn toehoorders die een dubbel stel kleren bezaten om het tweede stel aan een minderbedeelde te geven en hield hij soldaten voor dat ze in plaats van te plunderen tevreden moesten zijn met hun soldij. Met deze praktische vermaningen lijkt Johannes inderdaad de voorloper van Jezus, die in zijn bergrede het begrip sociale rechtvaardigheid handen en voeten zou geven. Zaten Jezus van Nazareth en Johannes de Doper wat betreft hun sociale bewogenheid op één lijn, de evangelies scheppen enige twijfel of ze ook als sociaal activist op één lijn zaten. Bij de beoordeling hiervan roept de mogelijke beïnvloeding van de receptie van de evangelies wederom moeilijk te ontcijferen puzzels op.

In de evangelies wordt beklemtoond dat Johannes de Doper de wegbereider was van Jezus, en als zodanig diens mindere; zo laten zij Johannes van zichzelf zeggen dat hij niet eens waard is ‘de sandalen los te maken’ van Jezus. Jezus geeft van zijn kant hoog op over zijn (mogelijke) familielid Johannes. Feit is echter dat Johannes zich niet bij Jezus aansloot, evenmin als Jezus bij Johannes; beiden hadden hun eigen aanhang. De evangelisten laten doorschemeren dat er enige spanningen tussen beide mannen waren. Zo geeft Jezus te kennen dat hij niet van plan is het ascetische leven te volgen van Johannes, die hem daarvan kennelijk een verwijt heeft gemaakt; ook geeft hij te kennen de heremiet uit de woestijn als een profeet van de oude stempel en zichzelf als een profeet van ‘het nieuwe verbond’ te beschouwen. Van zijn kant stuurt Johannes, als hij in de rotsvesting Macherus bij Herodes Antipas gevangen zit, twee afgezanten naar Jezus om uit te vissen wat de rabbi in Galilea allemaal preekt, omdat hij kennelijk twijfels heeft of Jezus wel de Messias is.

Wat de figuur Johannes de Doper intrigerend maakt is de vraag waar hij politiek stond. In het volgende hoofdstuk zal blijken dat in Palestina politiek en godsdienst nauw met elkaar verweven waren. Matteüs laat de outspoken Johannes Sadduceeën, die een nieuwsgierig kijkje kwamen nemen aan de Jordaan, toevoegen: ‘Adderengebroed, wie heeft er u voorgespiegeld dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten?’ De Sadduceeën vormden de hoogste priesterklasse; het gewone volk verweet hen dat zij met de Romeinse bezetter collaboreerden. Wat bedoelde Johannes met ‘de dreigende toorn’? Was deze sociaal bewogen boeteprediker wellicht ook een politieke activist? Dreigde hij de priesters met de toorn van het volk, waaronder, zoals nog zal blijken, een revolutionaire stemming broeide? Een indicatie voor een politieke rol van Johannes de Doper is wat Flavius Josephus vertelt over diens dood.

Kort na de doop van Jezus van Nazareth werd Johannes, die zich kennelijk in het rechtsgebied van Herodes Antipas had gewaagd, door deze viervorst van Galilea gevangengezet. Volgens het evangelie gebeurde dit nadat Johannes Herodes van echtbreuk had beticht, omdat hij de wettige echtgenote van zijn broer, Herodias, had afgetroggeld die, wat nog erger was, zijn volle nicht was. Herodes schrok er volgens Matteüs echter voor terug om de populaire profeet uit de Jeruzalemse upperten terecht te stellen. Zijn bloeddorstige echtenote Herodias kende deze scrupules niet. Zij zou, nog steeds volgens het kleurrijke relaas van Matteüs, haar dochter uit haar eerste huwelijk, Salome geheten, Herodes hebben laten overreden haar het hoofd van Johannes te schenken als beloning voor de erotische dans die het meisje tijdens een gastmaal had opgevoerd – een dans die talloze kunstenaars heeft geïnspireerd. Flavius Josephus geeft een minder kleurrijk, maar wellicht realistischer motief voor de onthoofding van Johannes. Herodes Antipas zou hem hebben laten executeren omdat hij in de profeet een gevaarlijke opstandelingenleider zag. Hoe de relatie Jezus van Nazareth met Johannes de Doper ook mag zijn geweest, zoals uit het vervolg zal blijken is de eerste na de ontmoeting bij de Jordaan zijn eigen weg gegaan.

AHet onbestemde uiterlijk van Jezus van Nazareth

Jezus van Nazareth moet dus toen hij zijn loopbaan als rabbi begon een goede dertiger zijn geweest. Maar hoe zag hij eruit? Een biograaf wil zich uiteraard een voorstelling maken van het uiterlijk van zijn held. In de evangelies noch in de Handelingen van de Apostelen of de brieven uit het Nieuwe Testament wordt men hiervan iets gewaar. Er bestaan uiteraard geen portretten van Jezus van Nazareth, want het tweede van Mozes’ tien geboden verbood in de ogen van de toegewijde jood evenzeer afbeeldingen van mensen te maken als van Jahwehh. Wellicht is de persoonsbeschrijving van Jezus van Nazareth te reconstrueren aan de hand van Byzantijnse citaten uit een verloren versie van de Joodse Geschiedenis van Flavius Josephus uit de eerste eeuw. Daarin wordt een beschrijving gegeven van een volwassen Jezus die veel weg heeft van het signalement van een verdacht sujet – mogelijkerwijs gebaseerd op het politierapport van Jezus’ latere proces:

Niet meer dan drie el29, krom, een lang gezicht, een lange neus, aaneengesloten wenkbrauwen, bijna kaal, donker van huid, ziet er voor zijn leeftijd oud uit.30

Uit deze beschrijving komt een gebochelde dwerg tevoorschijn met een afstotend uiterlijk. Dit was reden voor de eerder geopperde mogelijkheid dat Jezus van Nazareth nimmer een levensgezellin of –gezel heeft kunnen vinden. Hier aarzelt de schrijver. Missen lelijke kleine mannen die over een goede babbel beschikken sexappeal? Het beeld komt boven van – mirabile dictu – Jean Paul Sartre, die met zijn goed 1.50 m. in zijn tijd al even klein van stuk was als Jezus dat was met zijn goed 1.30 in zijn tijd. Door zijn welgeschapen biografe wordt de womanizer, wanneer hij dezelfde leeftijd heeft als de rabbi Jezus, omschreven als ‘een klein, lelijk, oud lijkend, leraartje in de provincie’. Niettemin wist hij een prachtige vrouw als Simone de Beauvoir aan zich te binden en knappe jongemannen in de ban te krijgen. Misschien was Maria Magdalena wel degelijk verliefd op Jezus van Nazareth en was Johannes hem, ook fysiek, toegenegen.

In de evangelies zijn (lichte) aanwijzingen te vinden dat Jezus van Nazareth inderdaad klein van stuk was. Bij Lucas en Matteüs verzucht de rabbi: ‘Trouwens, wie van u is in staat met al zijn tobben één el aan het leven toe te voegen?’ Ook in het Aramees en Grieks klinkt een el toevoegen aan je leven als een rare metafoor. Er zijn exegeten die hier lezen ‘een el toevoegen aan je lijf’, en het interpreteren als zelfspot van de spreker. Een passage in het evangelie van Lucas is wellicht duidelijker, als men deze goed verstaat. Dit is de passage waarin wordt beschreven dat toen Jezus Jericho binnentrok ‘een hoofdambtenaar bij het tolwezen’, een zekere Zacheüs in een boom klom om de gevierde rabbi te kunnen zien. Uit deze perikoop wordt gemeenlijk afgeleid dat Zacheüs een kleine man was, de grondtekst tekst laat echter wellicht ook de vertaling toe dat Jezus de kleine man was en dat Zacheüs in de boom klom om de gevierde rabbi in de mêlee te kunnen ontwaren.

Het boek Jesaja had al aangekondigd dat de Verlosser geen Adonis zou zijn:

Als een vormeloos rijsje schoot hij omhoog.
Als een wortel uit dorstige grond.
Zonder gestalte of luister, waar we naar opzien.
Zonder gratie die ons behaagt.
(…)
Versmaad en veracht door de evenmens.

Justinus de Martelaar en Clemens van Alexandrië verwezen in de tweede eeuw naar de voorzegging van Jesaja over het uiterlijk van Jezus – dat toen wellicht nog, door zijn tijdgenoten doorgegeven, herinnerd werd. Ook latere schrijvers, Isidorus van Pelusium, Theodorus, Cyrillus van Alexandrië en Cyprianus, namen hun toevlucht tot deze tekst om zich de aardse Jezus voor te stellen; de kerkvader Tertulianus sprak over Jezus als een puerulus, een min ventje!

Deze voorstelling heeft in afbeeldingen van Jezus die in volgende eeuwen gingen circuleren geen stand gehouden. De auteur van de Vulgata, Hiëronymus, zocht een wat opwekkender houvast voor het uiterlijk van de Heiland in de Psalmen: ‘Boven mensen draagt gij uw schoonheid’.

image

Afb. 7. Geïdealiseerd beeld van Jezus Christus

De oudst bekende afbeelding van Jezus is een fresco uit de tweede eeuw. Het is teruggevonden in een afgelegen joodse nederzetting aan de Eufraat, waar aan het tweede gebod van Mozes kennelijk niet meer zo zwaar werd getild. Jezus staat op het fresco afgebeeld als een baardeloze jongeman met kort geknipt haar, getekend op het moment dat hij de lamme geneest. Afbeeldingen uit de volgende eeuwen zetten de idealisering voort. Jezus begint daarop meer te lijken op een Hellenistische cleanshaven Apollo dan op de gebaarde jood die hij waarschijnlijk was. Vanaf de zesde eeuw gaan afbeeldingen van de Nazarener, als bij onzichtbaar decreet, een opvallende standaardisering vertonen. Het gezicht, steeds en face, wordt dat van een rijpe man met lang haar dat de scheiding in het midden heeft, een gespleten baard, lange, geprononceerde kin en diepliggende ogen met grote pupillen; het gelaat dat gestrenge doch edele gelaatstrekken draagt lijkt te behoren bij een rijzige gestalte. De bron voor deze standaardisering is de lijkwade van de gekruisigde die in de zesde eeuw is opgedoken in de stad Edessa, het huidige Oerfa in Turkije, en die dezelfde zou zijn als de Lijkwade van Turijn.

In zijn bekende boek De Lijkwade van Turijn heeft Ian Wilson de grondige studie beschreven die hij naar de herkomst van de lijkwade heeft gemaakt. De lotgevallen, die de zich ‘historicus’ noemende Britse journalist heeft uitgeplozen, zijn even wonderlijk als ondoorgrondelijk. De linnen doek van 4 bij 2 meter waarin het lijk van de gekruisigde zou zijn gewikkeld, zou direct na Jezus’ dood langs onverifieerbare wegen zijn terechtgekomen bij de Parthische koning Abgar – die bij het aanschouwen van de lijkwade prompt van zijn melaatsheid genas. Na diens dood duikt de wade onder, om vijf eeuwen later te worden teruggevonden in het gewelf van een van de stadspoorten van Edessa. De wade, sedertdien Mandylion geheten, is met zijn grote aantrekkingskracht op pelgrims gedurende enkele eeuwen een steunpilaar voor de economie van de stad Edessa. In de tiende eeuw laat de Byzantijnse keizer Romanus Lecopenus zijn begerig oog op het Mandylion vallen en laat het overbrengen naar Constantinopel, waar de lijkwade gedurende twee eeuwen het pronkstuk is van de rijke keizerlijke verzameling van devotionalia over het lijden en de dood van Jezus Christus. In 1204 valt de wade ten prooi aan roofzuchtige Frankische kruisvaarders. Dan verdwijnt de wade opnieuw uit het zicht.

Na onnavolgbare wegen te zijn gegaan duikt de wade volgens Wilson twee eeuwen later weer op in Frankrijk. Daar raakt het begerenswaardig relikwie, dat de eigenaar lucratieve exploitatiemogelijkheden belooft, uiteindelijk in het bezit van het Huis van Savoie – dat nog steeds de eigenaar van de wade is. De heren van Savoje brengen de wade eerst onder in hun hertogelijke kerk in Chambrai, maar brengen het later uit een hoffelijke geste jegens de heilige Carolus Borromeus over naar hun paleis in de Italiaanse stad Turijn31, waar de lijkwade tegenwoordig ligt opgeborgen in de kathedraal – aan Turijn ontleent de lijkwade zijn huidige naam.

In Turijn is de lijkwade aan verscheidene wetenschappelijke onderzoeken en tests onderworpen. Deze leverden aanvankelijk veelbelovende, zij het wederom wonderlijke, resultaten op. In 1898 kreeg de Italiaanse amateur fotograaf Secundo Pisa toestemming de lijkwade te fotograferen, toen deze in volle glorie, dat wil zeggen helemaal opengevouwen, in de kathedraal was tentoongesteld. Pisa heeft in zijn boek Memoria sulla reproduzione fotografia della santissima sindone op levendige wijze verslag gedaan van zijn spannende fotografisch avontuur. Hij vertelt hoe hij in het schemerige licht van de kathedraal twee opnamen heeft gemaakt, de eerste met een belichtingstijd van 14, de tweede met een belichtingstijd van 20 minuten. Naar zijn zeggen had hij weinig fiducie in het resultaat van zijn amateuristische onderneming. Toen hij evenwel de glasplaten ontwikkelde was zijn vreugde even groot als zijn verbazing; de foto’s gaven een beter resultaat dan hij in zijn stoutste dromen had durven dromen. De foto-opnamen lieten wonderlijk scherpe beelden zien in negatief van de vage contouren op het door ouderdom vergeelde linnen. Ze toonden de vooren achterkant van een mannenlichaam, waarop zelfs details waren te zien van de martelingen die de man moest hebben ondergaan. Latere fotosessies van de lijkwade door beroepsfotografen, op de vingers gekeken door argwanende commissies van toezicht, hebben de vroege amateur foto’s van Pisa in vergetelheid doen raken. Het resultaat was echter steeds hetzelfde: wonderlijk scherpe negatieven van het vage positieve beeld.

image

Afb. 8. Negatief van afbeelding gelaat op lijkwade van Turijn.

Dit riep wereldwijd de vraag op hoe een lijk zo’n scherpe afbeelding kon achterlaten. In 1978 werd op een geleerdenconferentie in Albuquerque in New Mexico door enkele (goed)gelovige kernfysici een verklaring aangereikt als men van deskundigen op zo’n nuchter terrein als de kernfysica niet licht verwachten zou. Wellicht aangestoken door de herinnering aan de proefexplosie van de eerste atoombom in de nabijgelegen woestijn, opperde zij de serieuze hypothese dat in de fractie van een seconde dat Jezus van Nazareth met lichaam en al was verrezen een massa energie was vrijgekomen vergelijkbaar met die van de explosie van een atoombom!32. De lijkwade van Turijn, heeft in 1988 de laatste, ultieme, proef – die plaatsvond na het verschijnen van Wilsons studie – niet doorstaan. Dit was het onderzoek naar de ouderdom van het linnen van de wade met behulp van de C-14 methode, waarmee met enige marge de tijd van ontstaan van materiaal kan worden vastgesteld. Het linnen van de lijkwade van Turijn stamt blijkens de koolstofdateringsmethode uit de periode 1260-1390.33 Het resultaat van de test wordt door sommigen niettemin betwist, omdat de lijkkwade in een eerder stadium bij een brand in de kathedraal ongevoelig zou zijn geworden voor de C-14 methode.

Boven bleek dat het Mandylion, respectievelijk de lijkwade van Turijn model heeft gestaan voor afbeeldingen van Jezus die sedert de zesde eeuw zijn gaan circuleren. In het Oosten werd zijn beeld dat van een angstwekkende Pantokrater, die zelfs hangend aan het kruis er als een heerser uitziet. In het westen begonnen de afbeeldingen van Jezus van Nazareth gaandeweg arische trekken te krijgen. Een in de middeleeuwen maatgevend ‘portret’ van Jezus en face was het schilderij Rex Regum van Jan van Eijk, dat zelf verloren is gegaan, maar waarvan vier kopieën zijn bewaard. Het portret vertoont zoveel overeenkomsten met het Mandylion dat kunstkenners menen dat Van Eyks portret daarnaar geschilderd moet zijn.

Er was intussen een goede reden om van stonde af aan wantrouwig te staan tegenover de authenticiteit van de lijkwade. Het lichaam dat op de lijkwade van Turijn is gereconstrueerd is dat van een man van 1.81 m. Dit mag voor onze tijd een redelijk gemiddelde zijn34, in het Palestina van de eerste eeuw, waar de gemiddelde lengte van mannen rond de 1.50 moet hebben gelegen, was een man van 1.81 m een reus. Men moet aannemen dat evangelisten en brievenschrijvende apostelen een trots portret van hun geliefde leermeester hadden nagelaten, indien deze een man is geweest die met zijn rijzige gestalte boven allen uittorende en die met zijn edele en strenge gelaatstrekken zijn omgeving imponeerde. Die neiging zal minder zijn geweest als de Jezus van Nazareth op een gebochelde dwerg heeft geleken. Alhoewel beide beelden van Jezus speculatief zijn lijkt de lezer er al met al verstandig aan te doen om, wanneer hij zich het uiterlijk van Jezus van Nazareth voor de geest wil halen, het eeuwenlang overgeleverde beeld van Jezus Christus uit zijn gedachten te bannen.

 

 

21 Een van is Maarten ’t Hart, die met stelligheid beweert: ‘Nazarethh – maar dat bestond niet bij het begin van onze jaartelling.’

22 De grot waar Maria de Blijde Boodschap zou hebben ontvangen, heden ten dage een geliefd bedevaartsoord in Nazareth, geeft een indruk van deze primitieve behuizingen – al is het uiterst twijfelachtig dat Maria op deze plek inderdaad heeft gewoond.

23 Sommigen leiden van het toponiem ‘Nazareth’, het Hebreeuwse woord voor wachtpost, af dat het plaatsje op de heuvel van oorsprong een uitkijkpost van de versterkte stad Zepphoris was.

24 Adelphous en adelphidous voor broer en neef, adelphè en adelphidè voor zus en nicht.

25 In de christelijke traditie heten deze vijf eerste boeken van het Oude Testament de Pentateuch: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium.

26 Geen van Jezus broers behoort tot de apostelen; volgens Johannes hadden ze weinig vertrouwen in hem.

27 Toen in 525 de christelijke jaartelling werd ingevoerd was eerst, in opdracht van paus Johannes I, een berekening gemaakt door de abt Dionysius Exiguus ter beantwoording van de vraag wanneer deze moest starten. De geleerde monnik dateerde de geboorte van Jezus in het jaar 754 ab urbe condita – hij zat er, zoals eerder bleek, (maar) zes jaar naast, het was 748 a.u.c. (Bij de berekening van de leeftijd van Jezus moet de lezer er rekening mee houden dat er geen jaar nul is; 31 december van het jaar één voor Christus was de laatste dag vóór Christus, 1 januari was de eerste dag van het jaar één na Chr.)

28 De doop van Johannes de Doper was een teken van bekering. Het doopsel dat Jezus later de apostelen als opdracht meegaf (‘Gaat dus heen en doopt hen in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’) is vanaf het begin van het christendom opgevat als een initiatie van de dopeling in de kerkgemeenschap – zoals de besnijdenis dat is bij de joden en Islamieten. In de katholieke kerk wordt het sacrament van het doopsel daarom zo spoedig mogelijk na de geboorte toegediend; waarbij het hoofdje van de dopeling met enkele druppels water wordt besprenkeld. Onderdompeling van dopelingen zoals Johannes de Doper dat deed in het ‘levende’ water van de Jordaan wordt nog steeds gepraktiseerd door christelijke secten die het zekere voor het onzekere nemen en hun volgelingen in het niet erg levende chloorwaer van overdekte zwembaden kopje onder laten gaan.

29Een Romeinse el was 444 mm.

30Het is niet ondenkbaar dat dit ontluisterend portret van de Heiland door verontwaardigde christelijke kopiisten van De Joodse Geschiedenis uit het werk is weg geschrapt; in een later hoofdstuk zal blijken dat een andere tekst van Josephus, het zogenoemde Testimonium Flavianum, eveneens door christelijke kopiisten van zijn werk is bewerkt.

31Carolus Borromeus, aartsbisschop van Milaan, had toen de pest zijn bisschopstad teisterde beloofd te voet een bedevaart naar de heilige wade te maken. De hoffelijke hertog van Savoie wilde de zieke prelaat een barre voettocht over de Alpen besparen en bracht daarom de wade van Chambrai over naar zijn pallazo in Turijn.

32Zij vergeleken de afdruk van het lichaam op de lijkwade met schaduwafdrukken van volkomen vernietigde installaties op muren in Hiroshima die bij de kernexplosie waren achtergebleven.

33Na het bekend worden van het resultaat van de C 14 methode op de Lijkwade van Turijn heeft de National Geografic in een spectaculaire documentaire de hypothese gelanceerd dat de lijkwade van Turijn een geniale vervalsing is van alleskunner Leonado da Vinci en dat hij voor het gelaat van de gekruisigde zijn eigen gezicht zou hebben gebruikt – si non e vero, bene trovato!

34De gemiddelde lengte van huidige Nederlandse mannen tussen de 20 en dertig is 1.80, maar deze vertegenwoordigen dan ook de langste generatie die de evolutie van de mensheid tot dusver heeft voorgebracht.