Als er één onderdeel van ons leven is waarin onze innerlijke aard met al haar beperkingen en bijzonderheden duidelijk tot uitdrukking komt, dan is het wel de economie. Daarbij gaat het niet alleen om contant geld, overwaarde en pensioenregelingen, maar om economie in de zin van alle ruilhandel, transacties en economische besluiten in ons leven. Alles waar keuzes tussen alternatieven, inschatten en plannen maken bij komen kijken heeft met economie te maken; dat wil dus zeggen vrijwel alle aspecten van het bestaan. Juist in ons eeuwige geritsel en gescharrel laten we echt zien wie we zijn.

Alleen al in de privésfeer zijn er moeilijk terreinen te vinden waar dit niet speelt. Ouders gaan voortdurend in onderhandeling met hun kinderen, en niet alleen over bedtijd en zakgeld maar ook om het gewone geven van liefde en zorg in ruil voor goed gedrag en het vervullen van de ambities van vorige generaties. De echtgenoten zelf ruilen seks voor tederheid. Op het werk investeert de baas vriendelijkheid en voorkomendheid in zijn werknemers, in de verwachting daarmee winst te behalen in de vorm van een grotere inzet en een gezondere basis. Als individu wegen we de hele tijd opties af, verwerken informatie en berekenen mogelijke toekomstscenario'o.

Economie is daarom een prachtvak om mee te werken als we de menselijke aard nader willen leren kennen. Aangezien economie draait om wat mensen in reële situaties doen, hebben economen natuurlijk ook een zo goed mogelijk beeld van de menselijke aard nodig om bruikbare modellen te kunnen opstellen.

‘Mits goed begrepen, is economie simpelweg een tak van de biologie,’ zei de bekende econoom Thorstein Veblen. Dat was al in 1898, en als de oude heer uit de dood zou kunnen opstaan zou hij aangenaam verrast zijn dat hij nu eindelijk met honderd jaar vertraging gelijk heeft gekregen. Langzamerhand gaat de economie de goede kant op. In de vorm van ‘neuro-economie’ is ze een deel van de neurobiologie aan het worden, en van de grote neurorevolutie. Vooral in de economische sfeer heeft neurowetenschappelijke kennis over de menselijke aard op korte termijn een enorm potentieel om zich in de samenleving een weg te banen in de vorm van financiële producten en politieke initiatieven.

De neuro-economie roept de hulp in van de invalshoeken en technieken van het hersenonderzoek. Ze bestaat uit een kleine, interdisciplinaire voorhoede die mensen in scanners legt en meet terwijl ze spelletjes spelen en economische keuzes en afwegingen maken. Sommige onderzoekers zijn zelfs zo experimenteel ingesteld dat ze naar patiënten met hersenschade kijken of elektroden steken in apenhersenen. Het doel daarvan is, in de woorden van een van de pioniers, George Loewenstein van de Carnegie Mellon University, om ‘de zwarte doos van de hersenen te openen om de constructies te identificeren die aan economische beslissingen ten grondslag liggen’.

Soms krijg je de indruk dat ze de doos van Pandora open hebben gemaakt. Je kunt in elk geval zeggen dat het wezen dat bezig is onder het deksel uit te kruipen beslist niet lijkt op de begrijpelijke en gestroomlijnde versie van de mens van de klassieke economen. We hebben te maken met een schepsel dat de draak steekt met logica, graag sterk irrationeel handelt en een tegenstrijdig karakter heeft. Een kerel die graag gokt maar toch conservatief is en van zekerheid houdt. Een type dat vertrouwen zoekt en daar wel bij vaart, maar er toch van geniet zijn medeschepselen af te straffen als ze zijn gevoel voor rechtvaardigheid kwetsen.

Dat is iets heel anders dan de traditionele homo economicus waar moderne standaardeconomen in hun modellen mee werken. Die economische mens heeft een nogal beperkte persoonlijkheid maar is toegerust met twee doorslaggevende en betrouwbare sleuteleigenschappen: hij is absoluut op eigen gewin uit en volkomen rationeel. Hij is misschien geen sprankelend en inspirerend gezelschap maar zijn daden zijn voorspelbaar.

Het begrip homo economicus ontstond begin 20e eeuw en kwam voort uit een verzet tegen de klassieke economie die in de voorafgaande eeuw werd bedreven. Destijds was er geen sprake van een echte en strikte wetenschap, maar meer van een discussiemethode voor filosofisch aangelegde heren. Mensen met economische belangstelling presenteerden hun gedachten en theorieën, waarover dan in geleerde gezelschappen kon worden gedebatteerd. De debatten werden niet getoetst aan de werkelijkheid; er was geen enkele methodiek om met gegevens om te gaan.

Hoewel niet gehinderd door enig onderzoek of informatie, hadden de klassieke economen wel in de gaten dat het voor een econoom belangrijk was om rekening te houden met de kronkels van de menselijke geest en alle gemengde motivaties daarin. Velen werkten zo op basis van psychologisch inzicht, lang voordat de psychologie opgeld maakte.

Dat gold vooral voor Adam Smith, die tegenwoordig vaak de vader van de economie wordt genoemd en de basisvorming levert voor elke econoom. Maar moderne economen citeren hem meestal vanwege zijn beroemde traktaat The Wealth of Nations uit 1776. Daarin introduceert Smith het begrip ‘de onzichtbare hand’ als datgene wat de markt overeind houdt, en vooral introduceert hij het egoïsme als drijvende kracht achter onze handelingen binnen de markt. Er zit een massa rationaliteit en eigenbelang in het geschrift, maar dat is op zichzelf niet representatief voor Smiths opvatting van de mens.

Zoals gezegd in hoofdstuk 3 was hij ook moraalfilosoof, en volgens zijn filosofie worden wij als individu bij de keuzes in ons leven gestuurd door onze ‘passies’: emoties, vermoedens, driften. In zijn publicatie The Theory of Moral Sentiments uit 1759 schreef hij enthousiast dat mensen zich om elkaar bekommeren vanuit hun aangeboren morele aard. Wij hebben van nature altruïstische karaktertrekken meegekregen die in ons handelen tot uitdrukking komen, en we willen het liefst alle goederen in de wereld rechtvaardig verdelen en zorgen voor de armen en zwakken. We zijn met andere woorden rechtschapen wezens die door innerlijke ontroering worden bewogen.

Ruim honderd jaar later bleek dat soort denken al te vaag en romantisch te zijn, toen mensen als Veblen en anderen een economische denkwijze introduceerden die was beïnvloed door het behaviorisme. Deze beweert dat wezens juist niet moeten worden verklaard aan de hand van ideeën over gevoelens, maar dat ze moeten worden beoordeeld op grond van hun gedrag. Behavioristische economen leunden zwaar op de biologie. Ze meenden onder andere dat het nut van dingen – utility in economische termen – waarschijnlijk in processen in de hersenen wordt weerspiegeld, maar dat het nooit rechtstreeks kan worden gemeten. Hooguit kan worden afgeleid wat er binnen gebeurt door naar de buitenkant te kijken, oftewel naar het gedrag.

Prima poging, maar niet goed genoeg voor de latere moderne economen. Die kozen een heel andere en hardere natuurwetenschap als hun voorbeeld, namelijk Newtons fysica. Ze wilden kunnen meten en wegen, en ze wilden de wereld eindelijk een geformaliseerde economische theorie geven met wiskunde en vergelijkingen. Economie moest een respectabele wetenschap zijn met regels, wetten en een paar transparante modellen om de wereld te verklaren. In 1937 kwam er een doorbraak, toen de Amerikaan Paul Samuelson zijn verhandeling Foundation of Economics publiceerde. Daarin presenteerde hij zijn idee voor een te ontwikkelen simpele en heldere theorie over menselijk gedrag. Na hem waren de mathematische economen niet langer geïnteresseerd in individuele keus, maar in wat massa'a deden, grote groepen individuen. Dat kon bijvoorbeeld een nationale economie of een bedrijf zijn. Om zo'o complexe grootheid te begrijpen was het gemakkelijker om voor het individu een simpel model te gebruiken.

De homo economicus was geboren, en zijn ouders waren gek op hem. Na de Tweede Wereldoorlog groeide de economische wetenschap bijna explosief door vooruitgang te boeken bij de formalisering van de economie. Er werden vooral steeds complexere theoretische modellen gebouwd om economische ontwikkelingen te verklaren en te voorspellen. De modellen gingen uit van een steeds grotere rationaliteit. Niet alleen zijn alle mensen rationeel, heette het, ze weten ook allemaal dat alle anderen rationeel zijn, en ze weten ook dat alle anderen dat ook weten.

In het algemeen was de homo economicus een succes. Zijn rationele en op eigenbelang gerichte gedrag was als verklaring bruikbaar in de meeste overkoepelende macro-economische verbanden: werkeloosheid, inflatie, grote nationale en internationale verbanden. Maar her en der waren er anomalieën. Dingen die men niet kon plaatsen, of simpel gezegd: ongerijmd gedrag. Later werden er nieuwe empirische methoden ontwikkeld, en met de komst van de computer en de daaraan verbonden mogelijkheden voor data-analyse ontstond de experimentele economie. Daarmee konden economische theorieën voor het eerst worden getoetst. Die confrontatie met de werkelijkheid leidde tot tamelijk grote verrassingen in de ivoren torens. In de woorden van Harvardpsycholoog Steven Pinker: ‘Economen ontdekten steeds opnieuw dat mensen hun geld gebruiken zoals dronken zeelui dat doen.’

Bij sommigen knaagde de vraag: waarom doen ze dat?

In 1979 verschenen toen de Israëlische psychologen Daniel Kahneman en Amos Tversky op het toneel en gingen de economische anomalieën te lijf. Die klopten gewoon niet met al die rationaliteit als sturend principe, zeiden de twee experts in de menselijke geest. Ze waren geïnspireerd door het perceptieonderzoek, waarbij informatie wordt ingewonnen over onze zintuigen door te onderzoeken hoe we illusies en trucs oppikken. Hun centrale doel was dit: het begrijpen van de principes achter cognitie, besluitvorming en inschatting door te kijken hoe mensen worden misleid door statistische principes waardoor ze zich volgens de theorie zouden moeten laten leiden.

Niet lang na hun uitdaging aan de economie bracht econoom Richard Thaler van de University of Chicago een sabbatical door op Stanford in California. Hier ontmoette hij Tversky en hij werd gegrepen door de psychologische benadering. De nieuwe kameraden werden het eens over een missie om het vak economie te sturen naar een meer realistisch model, dat rekening zou houden met de psychologie, maar dat nog steeds geformaliseerd zou zijn en dingen zou kunnen voorspellen. Het resultaat was de gedragseconomie die, zoals de naam zegt, het feitelijke gedrag van mensen als uitgangspunt neemt.

Het vakgebied werd flink versterkt door een artikel in Nature in 1982. Daarin introduceerden drie Duitse onderzoekers, Güth, Schmittberger and Schwarze, het zogenaamde ultimatumspel. Dat is sindsdien in diverse varianten vaak gebruikt als gereedschap om menselijke strategieën bij rechtstreekse economische uitwisseling te onderzoeken. Bij het spel worden twee personen tegenover elkaar geplaatst, waarna een onderzoeker binnenkomt en de ene persoon een bedrag geeft, bijvoorbeeld tien dollar. De betreffende persoon, de ‘gever’, moet nu zijn medespeler, de ‘ontvanger’, een bedrag van minstens één dollar aanbieden. De ontvanger heeft de keus tussen ja zeggen en het bedrag in zijn zak steken, waarna ieder zijns weegs gaat, of nee zeggen, wat betekent dat de onderzoeker de volle tien dollar weer terugneemt en beide spelers met lege handen achterlaat.

Het is niet moeilijk om te voorspellen hoe homo economicus met die situatie zou omgaan. In de rol van gever zou hij, egoïst als hij is, het kleinst mogelijke bedrag van één dollar aanbieden. In de rol van ontvanger zou hij, doorgewinterde rationalist als hij óók is, het aanbod accepteren omdat hij weet dat zelfs een schamele opbrengst beter is dan niets. Maar echte mensen van vlees en bloed reageren heel anders. Die vinden het onrechtvaardig als de gever met de vette beurs te weinig aanbiedt, en daarom slaan ze een al te laag bedrag af. De gever op zijn beurt heeft eenzelfde gevoel voor rechtvaardigheid en begrijpt daarom de gevoelens van de ontvanger, wat hem ertoe brengt om iets aan te bieden wat ‘redelijker’ is.

Het ultimatumspel is in verschillende culturen over de hele wereld gespeeld, en de vaakst voorkomende uitkomst is dat de gever ongeveer vijf dollar biedt, en dat de ontvanger reageert met een ‘oké, geef maar’. In een paar culturen worden grote afwijkingen van de norm waargenomen, bijvoorbeeld bij bepaalde stammen in Nieuw-Guinea, maar die zijn op één hand te tellen. Feitelijk is er maar één groep die zich consequent duidelijk anders gedraagt dan normaal, in de zin dat die volledig handelt zoals homo economicus zou hebben gedaan. Dat zijn de autisten, een groep die zich juist onderscheidt door het ontbreken van inzicht in en begrip voor de gevoelens van anderen.

Wat de andere mensen betreft, hadden de economen niet meteen een verklaring voor hun irrationele gedrag. Later schoten de evolutiebiologen te hulp en beweerden dat die eigenaardige strategie zou kunnen stammen van het leven van vroeger in samenlevingen van jagers en verzamelaars, waar een dergelijk gedrag op zich rationeel genoeg zou zijn. Wie daar nee zei tegen kleine winsten, won daarmee namelijk aan sociaal aanzien en kreeg de reputatie niet met zich te laten sollen. Die winst was in de strijd om het bestaan de moeite waard.

Nu zijn verhalen uit de kelders van de evolutie altijd leuk en vaak zelfs plausibel, maar er ontstond een behoefte om te verifiëren wat er zuiver biologisch gezien gebeurde bij levende, moderne mensen. Gedrag observeren kon daarbij nuttig zijn, maar een kleine groep onderzoekers wilde een laag dieper gaan. Dat waren mensen als de Amerikaanse econoom Colin Camerer en diens collega George Loewenstein, en in 1997 arrangeerden ze een tweedaagse inspiratiebijeenkomst in Pittsburgh. Daar moesten neuroonderzoekers, psychologen en een handjevol economen elkaar inspireren tot een nieuw soort onderzoeken. Het was de aanzet tot de neuro-economie. Die groeide verder als een natuurlijke erfgenaam van de gedragseconomie, en daarmee begon men helemaal in de hoofden van de economische spelers te kruipen.

Dit gebeurde bijvoorbeeld in 2003, eenentwintig jaar na het eerste ultimatumspel. Toen liet een team psychologen onder leiding van Jonathan Cohen van Princeton hun proefpersonen het spel in een MRI-scanner spelen.36 Daar zagen ze wat mensen voelen bij een ‘onrechtvaardig’ aanbod. Tijdens het hele spel was er hersenactiviteit in de dorsolaterale prefrontale cortex, wat erop wees dat er cognitieve verwerking van informatie en planning voor de toekomst plaatsvonden. Maar zodra de ‘gever’ een bod deed dat als bedenkelijk laag werd beschouwd begon een heel ander gebied doorbloed te raken. Dat was de anterieure insula in de hersenschors, een gebied waarvan de activiteit in verband wordt gebracht met sterk negatieve emoties zoals pijn en afschuw.

Wanneer de proefpersonen bezig waren hun reactie te overwegen leek het voor de onderzoekers alsof de twee hersengebieden rechtstreeks streden om de controle. In elk geval vertoonden mensen die het aangeboden bedrag afwezen meer activiteit in de insula dan in de prefrontale cortex, terwijl het omgekeerde gebeurde bij mensen die ervoor kozen het kleine bedrag binnen te halen.

Het resultaat doet opvallend veel denken aan wat Joshua Greene en diens mentor Jonathan Cohen waarnamen bij morele keuzes. De emoties vechten met de rationele impulsen over de beslissing, en de emoties lijken de doorslag te geven. Dat bracht Colin Camerer en George Loewenstein, twee moderne sterren in de neuroeconomie, tot het formuleren van een gewijzigde versie van Plato'o oude metafoor. De Griekse filosoof beschreef de menselijke geest als een wagenmenner wiens wagen door twee paarden wordt getrokken: verstand en gevoel. Dat klopt ook wel, zeggen Camerer en Loewenstein, met dit belangrijke verschil dat verstand een pony is en emotie een olifant. Het idee van een innerlijke touwtrekwedstrijd komt ook al voor bij Adam Smith. Hij vertelt hoe ons gedrag een strijd is tussen respectievelijk ‘de passies’, zoals hij het noemt, en een ‘onpartijdige waarnemer’.

We zien bijvoorbeeld een duel tussen die twee wanneer we een directe winst moeten afwegen tegen een winst op de wat langere termijn. Gewone psychologische onderzoeken hebben al lang aangetoond dat mensen in het algemeen de voorkeur geven aan een winst hier en nu, ook als het meer zou opbrengen, en dus rationeler zou zijn, om te wachten. Een ander scanonderzoek door Cohen in samenwerking met onder anderen Loewenstein wees uit dat bij die twee soorten beslissingen afzonderlijke neurale systemen betrokken zijn.37 De proefpersonen kregen een serie keuzes voorgelegd wat betreft geldbedragen. Ze kregen bijvoorbeeld vijf dollar hier en nu aangeboden, of anders veertig dollar over zes weken. De onderzoekers sleutelden wat aan de concrete bedragen en aan het tijdsverloop om te kijken welk effect die parameters hadden op de beslissing en de hersenactiviteit.

In het algemeen gaf het vooruitzicht meteen winst te kunnen binnenhalen meer activiteit in delen van het limbisch systeem, dat emotionele prikkels behandelt en verwachtingen ten aanzien van een beloning. Het hier en nu deed dus een krachtig beroep op de emoties. Maar het bleek moeilijk voor proefpersonen om emotioneel betrokken te raken in situaties waarin ze lang op hun geld moesten wachten. Zodra er twee keuzemogelijkheden waren die allebei in de toekomst lagen, woog de constante activiteit in de cognitieve gebieden in de prefrontale cortex opeens het zwaarst. De logica won, en mensen kozen voor de grotere, maar verder in de toekomst liggende winst.

Aangezien we een winst liever hier en nu mee naar huis nemen, zou je verwachten dat een verlies zo lang mogelijk zou worden uitgesteld. Dat is ook wat de klassieke economische theorie over verlies zegt. Maar in feite gebeurt er vaak het omgekeerde. Als mensen de keus hebben om een nare ervaring snel te doorstaan of die tot een later tijdstip uit te stellen, kiezen ze voor het eerste.

Hoe verklaren we dat, vroeg een team psychiatrische onderzoekers van de Emory University in Atlanta onlangs. Hun hypothese was dat economen geen rekening hielden met angst en beven, en dat die parameter als een zelfstandig onderdeel van de hele som moet worden meegeteld. Onder leiding van de jonge arts en onderzoeker Gregory Berns maakte het team de contouren van het raadsel zichtbaar door een fascinerend experiment waarbij proefpersonen werden blootgesteld aan elektrische schokken.38

De tweeëndertig – vrijwillige – proefpersonen kregen in de scanner als inleiding een kleine testschok op de voeten, zodat ze wisten waar het om ging. In het eerste deel van de eigenlijke proef werd hun uitgelegd wanneer de schok zou worden gegeven, en hoe erg die zou zijn. In het tweede deel konden ze kiezen tussen een zware schok direct, of een lichtere schok over maximaal een halve minuut. Alstublieft, wat zal het zijn?

Voor drieëntwintig mensen werd het de lichtere en vertraagde schok, maar negen personen – bijna eenderde – kozen zonder aarzelen voor een zware schok direct. Berns en de anderen zagen bij de twee groepen een enorm interessant verschil in hersenactiviteit. De mensen in de groep die liever een zwaardere schok hadden om niet een halve minuut te hoeven wachten, vertoonden vooraf een opvallende, verhoogde activiteit in hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het waarnemen van lichamelijke pijn. Bij de overige deelnemers vertoonden die gebieden, die samen de corticale pijnmatrix worden genoemd, echter geen extra activiteit.

Veel van de neuro-economische onderzoeken leveren aanwijzingen op dat rationaliteit en logisch redeneren een dun laagje vernis vormen dat wordt uitgesmeerd over een serie automatische reacties. De emotionele component, die met motivatie, zin en tegenzin te maken heeft, merken we heel sterk maar kunnen we niet bewust bereiken. Het gevoel dat iets gewoon zo hoort, is het gevolg van verborgen berekeningen diep in de hersenen. Onze ‘eigen’ bewuste berekeningen worden als het ware over de impulsen van het onbewuste heen gelegd en moeten daarmee concurreren en argumenteren. Dit systeem weerspiegelt heel fraai de ontstaansgeschiedenis.

Emoties zijn het product van een lange evolutie waarin ze functioneerden als snelle en effectieve mechanismen om beslissingen te nemen. Het zijn automatische reacties die in statistisch opzicht succes hadden en onderweg fijner werden afgesteld. Bewuste cognitie is een veel latere uitvinding, en pas met de kolossaal ontwikkelde prefrontale cortex van de mens neemt die een tijgersprong in capaciteit. Ondanks die capaciteit heeft het nieuwe mechanisme de beslissingsprocessen niet verdrongen. Dat is de verrassende informatie waar het neuro-onderzoek de laatste paar jaar mee is gekomen, vooral dankzij werk met mensen met hersenschade, bij wie cognitie en intelligentie intact zijn, maar de emoties niet mee mogen doen. Zonder emoties storten onze keuzes in elkaar en worden feitelijk onverstandig. Passies liggen als een noodzakelijke motor in het binnenste van de complexe machine.

De emotionele hersenen hebben een troefkaart: chemische beloningen in de vorm van activering van het dopaminesysteem. We kennen allemaal de tevredenheid die volgt op geldelijk gewin: een aandeel dat stijgt, een obligatie die wordt uitbetaald, of een winnende hand in een spel poker op de late avond. Die vormen allemaal een dopaminejackpot. Iets van diezelfde innerlijke beloning kun je ook halen uit het kiezen voor samenwerking in sociale verbanden. Diverse studies uit de begintijd van de neuro-economie keken naar het zogenaamde vertrouwensspel. Daarbij kregen twee spelers een som geld die hoger of lager kon worden, al naar gelang de spelers elkaar vertrouwden en de ander geld gaven in plaats van het zelf te houden. Het spel werd zowel man tegen man gespeeld als tussen mens en computers, en als het man tegen man is zien we gewoonlijk activiteit in delen van het striatum in de basale ganglia waar het vol zit met dopamineneuronen, die bij plezier worden gestimuleerd.

Hetzelfde beloningssysteem treedt in werking als het gaat om onze schaduwzijde. Dat blijkt uit een bijzonder interessante bijdrage van de neuro-economie, die onthult dat we gewoonweg genieten van het straffen van bedriegers. Een rationeel economisch mens zou alleen anderen straffen als hij er zelf iets aan over zou houden, hetzij rechtstreeks hetzij doordat potentiële bedriegers worden afgeschrikt, zodat ze een andere keer niet weer vals spelen. De werkelijkheid is dat we graag straffen, ook al kost ons dat zelf wat. Dat is wat moderne economen ‘altruïstische straf’ noemen, en ook die is natuurlijk te zien in onze hoofden.

In een nu klassiek experiment gebruikte Ernst Fehr van de Universiteit van Zürich hersenscanners bij een groep proefpersonen die een geldspel moesten spelen.39 Twee proefpersonen – A en B – zaten steeds tegenover elkaar en begonnen met hetzelfde bedrag. A kon besluiten om B een bedrag te geven, en als B het geld zou teruggeven zouden beide spelers beloond worden met een extra bedrag. Maar als B ervoor koos om het geld van A te houden kon A besluiten om B te straffen. Dat kon zuiver symbolisch gebeuren, wat niemand iets kostte maar enkel een verbaal geheven vingertje behelsde, maar het kon ook inhouden dat beide spelers alles verloren. De onderzoekers stelden vast dat A bij een weigering door B vrijwel altijd straf uitdeelde, niet symbolisch maar reëel, zelfs als dat betekende dat hij ook zijn eigen geld gedag moest zeggen.

De vermoedelijke achtergrond daarvan werd duidelijk toen de spelers met een MRI-scan werden onderzocht terwijl ze bezig waren. De beelden onthulden dat de beslissing om te straffen een heftige activiteit ontketende in hersengebieden die zijn betrokken bij plezier en voldoening. Het gaat om het dorsale striatum, dat meestal actief wordt wanneer iemand een beloning krijgt na een doelgerichte daad of inspanning. Hoe hoger de activiteit was in het striatum van proefpersonen, des te meer geld waren die bereid op te geven om in ruil daarvoor straf te mogen uitdelen aan de bedrieger.

Een verwante en meer recente proef duidt erop dat mannen en vrouwen verschillen in hoeveel ze genieten van wraak op degenen die tegen hen hebben gezondigd. Tania Singer van het University College London liet haar proefpersonen van beide geslachten hetzelfde spel spelen als Fehr – het heet ‘prisoner'r dilemma’ – met een reeks partners. Sommige partners speelden gruwelijk vals en streken de winst op, terwijl anderen braaf samenwerkten. Na afloop gingen de proefpersonen de scanner in, waar ze een video zagen waarin hun verschillende partners kennelijk werden gestraft met een stroomstoot. Die onaangename scènes leidden tot duidelijk verschillende reacties.

In alle gevallen zagen de onderzoekers een verhoging van activiteit in die gebieden die meedoen bij het ervaren van pijn, en die bovendien spiegelneuronen bevatten die reageren op het zien van andermans lijden. De identificatie met of empathie voor de slachtoffers was sterk afhankelijk van hoe ze zich in het voorafgaande spel hadden gedragen. Werden de braven op de pijnbank gelegd, dan gaf dat veel meer activiteit dan wanneer valsspelers ervanlangs kregen. Het meest opvallende was echter dat de mannelijke spelers niet alleen minder sympathie met de valsspelers voelden, maar er zelfs van leken te genieten ze te zien lijden. In tegenstelling tot vrouwen vertoonden ze een verhoogde activiteit in de genotsgebieden in het striatum en de orbitofrontale cortex van de hersenschors.

Men is het er niet over eens in hoeverre deze proef een biologisch of een cultureel verschil weerspiegelt. Het kan zijn dat de betreffende vrouwen zijn opgevoed en gesocialiseerd om milder te zijn, terwijl hun mannelijke evenknieën het hele menselijke register mogen bespelen. Maar alle waarnemingen bij elkaar werpen onmiskenbaar een nieuw licht op de vraag hoe we in een samenleving sociale normen handhaven. Het mag dan zo zijn dat wij als individu er niet direct voordeel van hebben om anderen om ons heen te dwingen om zich te voegen en zich te houden aan vastgestelde regels, maar het voelt gewoon zo lekker om regelbrekers te straffen en de huid vol te schelden.

Anderzijds hebben we te maken met verschijnsels als vertrouwen. Evenals de neiging om zich te voegen en de collectieve regels na te leven, is ook vertrouwen de smeerolie van het sociale leven, ja, zelfs een essentieel ingrediënt om überhaupt een sociaal leven te laten functioneren. Vertrouwen is een van de verschijnselen waar de neuro-economie zich recentelijk likkebaardend op heeft gestort als onderzoeksobject.

Er wordt onder andere nader gekeken naar het hormoon oxytocine, dat op de hersenen inwerkt en waarvan al lang bekend is dat het sociale verbanden versterkt. Oxytocine stroomt bijvoorbeeld overvloedig bij borstvoedende moeders, en ook een orgasme ontlaadt een dosis van de stof bij zowel mannen als vrouwen. Een theorie is dat oxytocine in dat verband dient om de twee seksuele partners samen te binden om zo de overlevingskansen te vergoten van de kinderen die eruit voortkomen. Maar niet alleen dat. Oxytocine lijkt ons zelfs te kunnen aanzetten tot zoveel vertrouwen in vreemden dat we gewillig ons geld met hen delen.

Ernst Fehr en zijn medewerkers in Zürich zagen daar aanwijzingen voor bij een proef waarbij ze studenten met elkaar een investeringsspel lieten spelen.40 De een, de investeerder, krijgt een geldbedrag, waarna hij kan besluiten om een deel door te geven aan zijn tegenspeler, de bewindvoerder. Die krijgt het bedrag meteen verdriedubbeld en kan besluiten hoeveel hij aan de investeerder terug wil geven. Hoe meer de investeerder de bewindvoerder vertrouwt, des te meer kans heeft hij om winst te maken op zijn oorspronkelijke investering. Maar hoe meer vertrouwen, des te hoger het risico dat de investeerder verliest als de bewindvoerder besluit hem te bedriegen.

Bij Fehr kreeg de helft van de jonge investeerders nadat ze een paar ronden hadden gespeeld opdracht om zes keer een neusspray met Syntocinon te inhaleren. Die forse dosis spray, die oxytocine bevat, bleek hun investeringen aanzienlijk te verhogen in vergelijking met de spelers die niet van het hormoon mochten genieten. Door middel van een reeks controles toonden de onderzoekers aan dat het vertrouwen niets te maken had met een algemene trek in meer risico of om in het diepe te springen. Nee, de personen onder invloed van oxytocine waren bereid om de risico'o te aanvaarden die horen bij sociale verbanden. Je zou het een hormoon met een sociale voorkeur kunnen noemen.

Een enkel chemisch ingrediënt is één ding, maar wat is vertrouwen in een sociale context überhaupt? Hoe komt het tot uiting als we een stap verder gaan dan waarneembaar gedrag en in de schedel kijken? Vertrouwen lijkt vrijwel exact op een verwachte beloning. Dat is tenminste wat een team Amerikaanse onderzoekers afleidde uit een bijzonder ambitieus experiment waarbij ze twee MRI-scanners in respectievelijk Pasadena en Houston met elkaar verbonden. Read Montague van Baylor College of Medicine en zijn collega'a Steven Quartz en Colin Camerer van het California Institute of Technology onderwierpen ieder aan een uiteinde van het continent hun proefpersoon aan een zogeheten hyperscan.41

Via een computerverbinding hadden de twee hersenen om zo te zeggen rechtstreeks contact en konden tijdens de hele seance tegelijk online door de onderzoekers worden bespied. In de scanner werden de proefpersonen met elkaar aan het spelen gezet als respectievelijk investeerder en bewindvoerder, maar in plaats van één enkele ronde moesten ze tien ronden lang investeren, teruggeven en op elkaar reageren. Op een ingebouwd scherm in hun bril konden ze allebei bijhouden hoe het na verloop van tijd stond met hun investeringen, en hoe de ander zich gedroeg. De investeerder kon zijn vertrouwen in de bewindvoerder bijstellen afhankelijk van hoe die er in de vorige ronden mee om was gegaan, en de bewindvoerder kon aan zijn kant aflezen hoeveel de ander op hem vertrouwde, en zijn houding daarop afstemmen.

Er deden achtenveertig hyperparen aan het onderzoek mee. De onderzoekers konden hun transacties in drie soorten verdelen: de neutrale transactie, en de positieve en negatieve vergelding waarbij de partners elkaars houding respectievelijk beloonden en straften. In het algemeen werd er hard en direct toegeslagen bij bedrog door de ander, en in de volgende ronde werd er minder geld de ether in gestuurd. Op diezelfde manier werd vertrouwen prompt beloond met meer geld.

Op de bijbehorende scans sprong één hersengebied in het oog, namelijk de nucleus caudatus. Die kern ter grootte van een pinda ligt diep in het striatum, en het is bekend dat hij in actie komt als we een vorm van beloning tegemoet zien. Talloze proeven hebben uitgewezen dat de nucleus caudatus oplicht wanneer mensen een glas sap of een zak geld in het vooruitzicht gesteld krijgen. Ook wordt hij actief wanneer cocaïnegebruikers een lijntje nemen en als goklustigen winnen bij roulette.

In de loop van de vele speelrondes was te zien hoe de activiteit in de nucleus caudatus van de investeerder op en neer ging afhankelijk van hoeveel hij besloot te investeren bij de bewindvoerder. De activiteit was met andere woorden een indicatie voor zijn vertrouwen. Hetzelfde was te zien bij de bewindvoerder. Ook bij hem fluctueerde de activiteit in de nucleus caudatus afhankelijk van hoeveel hij door de investeerder kreeg opgestuurd, en hoeveel hij daarna besloot terug te geven. Men kon zelfs waarnemen hoe de twee zich een mening vormden over de betrouwbaarheid van de tegenpartij. Naarmate het spel vorderde zagen de onderzoekers namelijk dat het vertrouwenssignaal in de twee hersenen zich steeds vroeger meldde, en tegen het eind begon de activiteit een volle veertien seconden eerder dan tijdens de inleidende ronden.

De spectaculaire hyperscan kreeg veel publiciteit. Deels waren mensen verbluft omdat dit de eerste keer was dat iemand de intieme details van een sociale interactie kon volgen. Tegelijk was de boodschap van de onderzoekers ook overrompelend. Gewoonlijk zien we vertrouwen als een volkomen onbaatzuchtig verschijnsel, een meevaller die we kunnen hopen aan te treffen bij goedhartige medemensen. Vertrouwen is iets wat we cadeau geven, zonder duistere bijgedachten, omdat het zijn eigen beloning in zich draagt. Maar nu beweert een groep hersenonderzoekers dat wat wij vertrouwen noemen vermoedelijk een weerspiegeling is van het vooruitzicht op een beloning!

De neuro-economen en de verzorgingsstaat

‘Ja, dat hyperscanexperiment was cool,’ zegt Colin Camerer als ik hem ontmoet op de haast tropische campus van CalTech in Pasadena. ‘Ook daar vonden we die interessante sekseverschillen. Mannen “berekenden” hun vertrouwen, stuurden het geld weg en dachten vervolgens niet meer na over de transactie. Hun hersenactiviteit in de betrokken gebieden daalde zo…’ Hij maakt een neergaande handbeweging. ‘Maar bij vrouwen bleef de activiteit nog een tijd na hun besluit hoger, zowel in gebieden die vooruitzicht op een beloning uitdrukken als in de gebieden die bezorgdheid reguleren.’

‘Zegt u dat vrouwen te veel nadenken?’

‘Zo zou ik het niet willen zeggen. Maar misschien denken ze na over de gevolgen van hun keuzes en handelingen, lang nadat ze die hebben uitgevoerd. In elk geval langer dan mannen, of…’ Camerer wekt de indruk dat hij liever over iets anders wil praten.

‘Maar,’ zegt hij dan snel, ‘op dit moment ben ik vooral geïnteresseerd in nieuwsgierigheid. We staan op het punt om ons eerste artikel over het onderzoek naar dat verschijnsel in te sturen, naar Science,’ zegt Camerer en klinkt opeens alsof hij tegen zichzelf praat. ‘Het kan zijn dat het meteen geplaatst wordt omdat men het spannend en nieuw vindt, maar het kan ook zijn dat de reviewers zeggen dat het pure bullshit is en nergens over gaat.’

Hij lijkt er niet al te zwaar aan te tillen. Colin Camerer is een veertiger, een zwaargebouwde man met een bierbuik in een tot barstens toe opgerekt blauw T-shirt, en een krans van verward grijs haar om een kale kruin. Ik moet denken aan Jan met de pet maar weet dat Camerer een vlijmscherp verstand heeft. Hij werd als veertienjarige hoogbegaafde jongen toegelaten tot de illustere Johns Hopkins University en verwierf enige faam als wiskundig wonderkind. In zijn vrije tijd gebruikte hij zijn talenten onder andere om te wedden bij de paardenrennen in zijn woonplaats Baltimore, en het gokmilieu stimuleerde zijn belangstelling voor waarschijnlijkheidsberekening en keuzes. Dat voerde de jongeman naar de economie, en als eenentwintigjarige verliet hij de prestigieuze University of Chicago Business School met een doctorstitel op zak. Sindsdien is hij bekend geworden als een van de drijvende krachten en originele denkers van de neuro-economie.

‘Nieuwsgierigheid,’ zegt hij weer. ‘Ik beschouw het als een honger naar informatie.’

We zijn bij zijn grote kantoor aangekomen maar staan nog steeds elk aan een kant. Het lijkt erop dat Camerer vergeet me een zitplaats aan te bieden.

‘Bij ons experiment stellen we een reeks vragen aan mensen; bijvoorbeeld welk land in de wereld de meeste vrouwen in de regering heeft.’

‘Zweden,’ zeg ik nonchalant. Dit is voor mij een thuiswedstrijd.

‘Fout! Het is Finland.’

Camerer is een van die mensen die altijd volledig in beslag worden genomen door hun gespreksonderwerp. Zijn blik is intens en zijn wenkbrauwen hebben de gewoonte om voortdurend op en neer te bewegen, alsof ze aan de discussie willen deelnemen en ergens de aandacht op willen vestigen.

‘De proefpersonen werden gescand terwijl ze werden bevraagd, en we zien een karakteristiek activiteitenpatroon. Onder andere in de cognitieve delen van de dorsale frontale cortex, iets dat geheel volgens verwachting aangeeft dat de mensen denken en informatie verwerken. Maar er gebeurt ook wat in de nucleus caudatus, die je zeker ook kent…’

‘Het vooruitzicht van een beloning?’

‘Precies. Daarom had ik het over een honger naar informatie. Kijk, we denken dat de mate van activiteit bij mensen in deze hersendelen weerspiegelt hoe nieuwsgierig ze zijn, en dan wordt het interessant. We kunnen zien dat degenen die erg nieuwsgierig waren maar fout antwoordden op onze vraag, reageerden met sterke activiteit in gebieden rond de hippocampus.’

‘Iets met het geheugen?’

‘Jazeker. Ze waren blijkbaar bezig informatie in hun geheugen op te slaan. Bij latere proeven waren ze veel beter dan andere mensen in staat om de antwoorden te onthouden. Daarom denken we dat een honger naar informatie het geheugen en het leervermogen feitelijk vergroot, in de zin dat mensen meer van hun fouten leren en nieuwe informatie effectiever opslaan wanneer hun nieuwsgierigheid wordt geprikkeld, dan wanneer ze veel minder nieuwsgierig zijn.’

Dat is een interessante hypothese, maar ik begrijp niet goed hoe die zich verhoudt tot de economie.

‘Ik denk in de richting van innerlijke motivatie onder kenniswerkers. Klassieke economie praat altijd over werk als iets wat geld in het laatje brengt, maar we leven nu in een kenniseconomie en het draait dus om organisatietheorie en kenniswerk. Dergelijk onderzoek zal betekenis krijgen voor opleiding en training in het algemeen. Het gaat om de erkenning dat mensen nieuwsgierig moeten zijn om optimaal te kunnen leren, en dus om het vinden van manieren om die nieuwsgierigheid te prikkelen.’

Eindelijk merkt Camerer dat we nog staan en begint te kijken of hij een paar zitplaatsen kan vrijmaken. Stapels papier liggen overal verspreid, maar hij haalt een kleine stoel leeg en zet die bij een hoek van het bureau. Ik ga zitten en ontdek een stel fel oranje rubberhersenen vlak voor mijn rechteroog. Ze lijken op een voetbal, en als mijn gastheer me de rug toekeert om spul van zijn eigen stoel te verwijderen knijp ik een paar keer in de sponzige massa. Als hij zit neemt het gesprek een andere wending.

‘Ik beschouw de neuro-economie als een natuurlijk verlengstuk van de gedragseconomie,’ zegt Camerer, maar hij legt uit dat neuro-economie dieper op vraagstukken ingaat. De onderzoekers spreken niet in algemene psychologische termen maar vragen rechtstreeks waar in de hersenen dingen gebeuren in een reële situatie. Ik vind dat ik de advocaat van de duivel moet spelen en vraag of dat staren naar hersenen eigenlijk wel meer oplevert dan het gewoon bestuderen van gedrag.

‘Dat is de grote vraag, en er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Enerzijds kun je aanvoeren dat er altijd wel iemand zal zijn – gewone neurowetenschappers – die zich interesseert voor economische onderwerpen…’

‘Precies!’ Ik citeer Camerers oude mentor, Richard Thaler. Die vooraanstaande gedragseconoom heeft tegenover Business Week verklaard dat hij denkt dat neuro-onderzoeken niets wezenlijks aan de gedragseconomie toevoegen, en dat economen neuro-onderzoek moeten overlaten aan neurowetenschappers. Camerer gaat recht overeind zitten in zijn stoel.

‘We kunnen het absoluut níét overlaten aan neurowetenschappers! Die begrijpen speltheorie niet goed, en hebben geen idee welke spellen goede modellen zijn voor welke situaties.’ Zijn wenkbrauwen dansen op en neer en hij schudt zijn hoofd. ‘Neurowetenschappers denken ook dat geld de kern vormt van economische beslissingen. Maar de kern, dat zijn trade-offs, afwegingen. Je hebt maar zoveel tijd en zoveel geld, en je stelt altijd prioriteiten te midden van tal van zaken die elk hun eigen waarde hebben. Geld is daar maar één van.’

Hij leunt weer achterover en stelt de retorische vraag: ‘Maar moeten we bij economie processen in de hersenen begrijpen?’

Hij geeft in economenjargon het antwoord, namelijk dat het beste argument voor de neuro-economie de option value ervan is.

‘Het is onwaarschijnlijk dat het kijken naar economische vraagstukken met behulp van neurotechnologie níéts bruikbaars zou opleveren. Ik vergelijk het met een reis naar de maan. Eeuwenlang waren mensen hevig geïnteresseerd in de maan. Ze probeerden kennis te vergaren met telescopen en analyses, zonder ooit te overwegen erheen te gaan – dat was gewoon niet mogelijk. Toen was er opeens iemand die zei, laten we daar toch heen gaan. De sceptici zouden kunnen zeggen dat dat strikt genomen niet nodig was, maar denk eens aan wat het heeft opgeleverd! Technologisch en in de vorm van kennis!’

Camerer spreidt zijn armen uit: ‘Natuurlijk moeten we bij economie de hersenen bestuderen!’

Voor wie nog niet overtuigd is wijst Camerer erop dat alle centrale terreinen van de economie nog vol raadsels zitten. Niemand weet bijvoorbeeld waarom aandelenkoersen en beurzen schommelen zoals ze doen. En bij sparen heeft men geen idee waarom er zulke enorme verschillen tussen landen zijn.

‘In ons land sparen mensen niets, niets, terwijl de inwoners van Singapore een kwart van hun inkomen oppotten. Tal van economische modellen zeggen dat die 25 procent ideaal is voor de economie in een land, dus waarom sparen we hier in de Verenigde Staten niets? Is het omdat we worden gebombardeerd met kredietmogelijkheden? Ze gooien elke week stapels aanbiedingen voor gemakkelijke creditcards in de brievenbussen!’ Meteen verstrakken zijn wenkbrauwen. ‘Hoeveel wordt er in Denemarken gespaard?’

‘Oei, eens kijken…’ Ik ken de getallen niet en voel me ontmaskerd als een economische leek.

‘Nou ja, daar zijn jullie vast goed in. Maar hier in de Verenigde Staten zijn er elk jaar een miljoen persoonlijke faillissementen, en dat zou best eens kunnen samenhangen met de kredietmogelijkheden. Het zou ook te maken kunnen hebben met een paar waarden die ons van kinds af aan worden ingeprent. Misschien dat Amerikaanse kinderen met reclame worden gebombardeerd vanaf dat ze heel klein zijn, zodat ze niet leren om hun impulsen te beheersen zoals elders wel gebeurt.’

‘Er zijn toch ook individuele verschillen in onze spaarzaamheid?’

‘Uiteraard, en waar komen die dan vandaan? Het zou het summum zijn om dergelijke vragen te bestuderen door naar gedrag te kijken en neurologische onderzoeken te doen. Dat kan onthullen wat de hersenen van verschillende individuen uit verschillende culturen als beloning en motivatie zien.’

Ik vraag Camerer of hij denkt dat al die ontdekkingen onze kijk op de menselijke natuur zullen veranderen.

‘Absoluut.’ Hij is even stil en praat dan wat langzamer verder. ‘Je kunt eerder zeggen dat we er eindelijk achter komen wat de menselijke natuur is. De combinatie van genetica en hersenonderzoek gaat een hoop inzicht opleveren, en vooral kennis over nuances en variatie – die we tegenwoordig niet hebben. Denk alleen maar aan wezenlijke vragen zoals in hoeverre wij mensen in aanleg “goed” zijn maar aan verleidingen bloot staan, of dat we in wezen “slecht” zijn en daarom ingeperkt en gecontroleerd moeten worden. Wie is wat? En hoe kunnen we de verschillende mensentypen onderscheiden? Daarover zal de komende tientallen jaren meer duidelijk worden.’

Zonder waarschuwing bukt Colin Camerer zich opeens, verdwijnt onder de tafel en komt weer naar boven met een literfles cola waar hij een forse slok uit neemt.

‘En dan nog dit, misschien wel het belangrijkste punt: ik denk dat we zullen ontdekken dat de aard van elk individu veel veranderlijker en beïnvloedbaarder is dan we tegenwoordig aannemen. Er zijn stapels bewijzen voor kneedbaarheid bij vooral kinderen en jongeren, en ik ben ervan overtuigd dat we strategieën zullen ontwikkelen die die kneedbaarheid ook later in het leven kunnen vergroten. Je kent Richard Davidson en zijn onderzoeken met monniken?’

‘Natuurlijk.’ Nu kan ik het weer bijbenen.

‘Die monniken veranderen hun hersenen en manier van denken sterk door mentale technieken te trainen. Ik weet zeker dat we die oude technieken kunnen versimpelen tot kortere, maar wel effectieve en doelgerichte trainingssessies die nog steeds effect hebben op diverse aspecten van persoonlijkheden en wereldvisies. Er liggen vooral mogelijkheden om mentale veranderingen tot stand te brengen die mensen gelukkiger, tevredener kunnen maken.’

Het is wonderlijk om het woord ‘gelukkig’ uit de mond van een econoom te horen. Traditioneel heeft dat soort zich toegelegd op het aanbevelen van strategieën en handelingen op basis van het welzijn van het systeem, in plaats van het geluk van mensen. Maar de toon van het vakgebied is vernieuwd. De laatste paar jaar is er sprake van een nieuw paternalisme, een vriendelijke bevoogding in het kielzog van het inzicht van de gedrags- en neuro-economen in onze psychologische bouw.

Onder die nieuwe paternalisten kunnen de Amerikaanse economen Samuel Bowles en Herbert Gintis worden geschaard. Die twee voormalige marxisten hebben hun eerdere opvattingen afgezworen en de uitkomsten van een serie gedragseconomische onderzoeken serieus genomen. Tegenwoordig praten ze openlijk over bijvoorbeeld het inrichten van de sociale zekerheid op zo'o manier dat die niet ‘botst met de menselijke natuur’. Dat houdt onder andere in dat automatische ondersteuning van iedereen die in nood is, moet worden opgegeven. De ontvangers moeten het verdienen. Dat moeten ze omdat de betalers het gevoel moeten hebben dat de ontvanger niet zelf schuldig is aan zijn situatie, en dat hij die zelf wil verbeteren. Als dat gevoel niet bestaat kun je volgens Bowles en Gintis terechtkomen in een situatie die verdacht veel lijkt op de drang van de sterken om ‘altruïstische straf’ te geven aan de zwakken.

‘Ik hoef jou niets te leren over paternalisme, daar weten jullie in Scandinavië alles van,’ stelt Colin Camerer vast. ‘Maar elders heeft dat een slechte naam. Economen hebben een ingebouwde aversie tegen iets wat in strijd is met de zelfbeschikking van het individu, tenzij datgene wat het individu zelf beschikt direct zijn omgeving treft.’

Je hoort bijna een echo van John Stuart Mills essay On Liberty. Daarin staat dat een staat alleen maar mag ingrijpen in de daden van een mens als die rechtstreeks anderen schaden.

‘Ongetwijfeld zint het begrip paternalisme economen helemaal niet. Maar zoals ik onlangs zei tegen een journalist van The Economist, het risico op schadelijk paternalisme komt niet van de gedragseconomen maar van de religie. Kijk maar naar dit land! De grootste neiging om het menselijk gedrag te reguleren komt van religieus rechts, en dat zijn tegelijk degenen die het hardst schreeuwen over vrijheid en het vreselijke van politieke bevoogding.’

Bevoogding in zijn moderne reïncarnatie presenteert zichzelf dan ook als een liberaal paternalisme, dat vrije keus wil bewaren. Het doel van de nieuwe paternalisten is niet het scheppen van een beknellende bemoeistaat, maar iets wat The Avuncular State wordt genoemd. Het is een visioen van een staatsapparaat dat, rekening houdend met het individu, hem voor zijn eigen bestwil een vriendelijk duwtje in de juiste richting geeft. Net genoeg om hem niet ten prooi te laten vallen aan zijn eigen betreurenswaardige zwakheden.

‘Ik zie het als een haalbare uitdaging voor de gedrags- en de neuro-economie,’ zegt Camerer. ‘Als we kunnen zien waarom mensen slechte en irrationele keuzes maken, moeten we toch ook richtlijnen kunnen uitstippelen om dat te verbeteren.’

We leven in een tijd van grote uitdagingen voor ons gedrag. Er zijn voorheen onbekende problemen, zoals een globale obesitasepidemie die de gezondheidszorg dreigt te ontwrichten. Mensen worden gebombardeerd met informatie die zegt dat ze minder moeten eten en meer moeten bewegen. Iedereen weet dat, en de meesten willen er ook eigenlijk wat aan doen, maar in de praktijk komt er niets van terecht. Het gaat om wil en zelfbeheersing. Dat zijn verschijnselen die de gedrags- en neuro-economen kunnen gaan bestuderen en waar hun modellen, in tegenstelling tot de klassieke, iets over kunnen zeggen. De vraag is dus of de combinatie van echte uitdagingen en nieuwe wetenschappelijke mogelijkheden niet zal leiden tot meer gedragsregulerend beleid.

‘Daar ben ik van overtuigd,’ zegt Camerer. ‘In elk geval hebben we de laatste paar jaar een veel serieuzere discussie gevoerd, en dat is goed. En eerlijk gezegd: paternalisme bestaat, wat we ook zeggen en doen. Er zijn regels voor wanneer je mag gaan drinken, wanneer je sex mag hebben, wanneer je mag stemmen en wanneer je in het leger mag gaan. Waar komen die regels vandaan?’

Hij fronst zijn superbeweeglijke wenkbrauwen tot ze boven zijn neus samenkomen. ‘Wat ik nu zeg zal niet, en moet ook niet, morgen of meteen gebeuren. Maar op den duur stel ik me voor dat bijvoorbeeld de toelatingseisen voor het leger anders worden bepaald dan de willekeurige leeftijdslimiet. Tegenwoordig hoef je alleen maar achttien te zijn, dan kun je je melden en eventueel op een of ander slagveld worden gedood. Misschien moet de toestemming om dergelijke besluiten te mogen nemen afhangen van een evaluatie van je vermogens om überhaupt beslissingen te nemen en situaties te overzien.’

‘Je bedoelt mentale tests die verder gaan dan alleen intelligentie?’

‘Tegenwoordig zijn er een heleboel puur fysieke toelatingseisen – hoe gezond je bent, hoe fit je bent – maar misschien moet er eerder getest worden op specifieke mentale vaardigheden. Ik kan me een test voorstellen van je beoordelingsvermogen. Zowel om jongeren te beschermen die niet kunnen overzien waar ze aan beginnen, als om lastige karakters te kunnen weren, met psychische of neurologische mankementen die negatieve gevolgen kunnen hebben.’

Ik zou graag een concreter voorbeeld willen hebben. Camerer kijkt naar het plafond en denkt even na.

‘Stel je voor dat potentiële rekruten over enkele tientallen jaren een hersenscan krijgen, waarbij ze beelden te zien krijgen van burgerslachtoffers en van familieleden die treuren over een dode verwant. Als hun hersenen niet op de juiste manier reageren op die prikkels, komen ze het leger niet in.’

Met andere woorden, een blik op hun hersenkronkels moet onrijpe rotjongens en gewelddadige psychopaten uit te buurt van legale wapens houden. Het doel is prijzenswaardig, maar de methode zal sommige mensen nerveus maken.

‘Ik weet dat mensen daarvan schrikken. Iemand in een scanner leggen klinkt velen griezelig machinaal in de oren en doet denken aan gedachtenlezen. Maar als je even doordenkt is het toch niet enger dan het huidige systeem, waar het alleen maar erom draait of je achttien bent!’

Zelf lijkt Colin Camerer niet zenuwachtig te worden van het vooruitzicht dat men te werk gaat op basis van kennis die hersenscanners op den duur zullen gaan produceren. Hij trekt een parallel met onderzoek naar gezondheidsaspecten.

‘Er is enorm veel belangstelling voor bijvoorbeeld drugsverslaving, die te maken heeft met de beloningssystemen in de hersenen. Als economen zijn we net zo geïnteresseerd in onderzoek naar de vraag of er gedrag is dat in economische zin als pathologisch kan worden aangemerkt. We hebben tegenwoordig te maken met zaken waarvan we niet goed weten of ze op iets abnormaals wijzen.’

Hij noemt manische shopaholics en workaholics.

‘Dat sommige mensen workaholic zijn en hun werk echt niet kunnen loslaten lijkt op het eerste gezicht prima. Ze krijgen dingen gedaan. Maar misschien is een workaholic zijn in feite heel beroerd wat betreft stress; het gaat in elk geval gepaard met zowel ziekte als gezinsproblemen, nietwaar. En op den duur kan het leiden tot enorm hoge ziektekosten.’

Als workaholics in de toekomst behandeld kunnen worden en in bescherming genomen kunnen worden tegen hun ongezonde neigingen, denkt Camerer, dan zou het omgekeerd ook passend zijn om de maatschappij te beschermen tegen potentieel schadelijke afwijkingen.

‘Het is voorstelbaar dat we bij onderzoek bepaalde effecten in de hersenen ontdekken die misschien te maken hebben met beoordelingsvermogen, met bepaalde vooroordelen of met iets heel anders. Zaken die hinderlijke bijwerkingen kunnen opleveren bij beslissingen. Die bijwerkingen kunnen klein en onbelangrijk zijn bij iemand die een doorsnee baan heeft. Maar ze kunnen uiterst schadelijk zijn als ze zich volledig kunnen uitleven op sleutelposities in complexe economieën: algemeen secretaris van de Verenigde Naties, president van de Verenigde Staten, directeur van ENRON, wat dan ook. Als er bij een aantal banen getest kan worden voor bepaalde hersentypen zou dat misschien niet zo slecht zijn.’

We zijn het erover eens dat er nog een lange weg te gaan is voordat iemand echt zal voorstellen om het neurale gereedschap van de Amerikaanse president te testen. Maar er zijn andere belangrijke posities waar zoiets misschien niet ondenkbaar zou zijn.

‘Wall Street,’ zegt Camerer met een brede glimlach. ‘Ik heb net een ontmoeting gehad met een groep financiële figuren, en die zijn erg in de hersenen geïnteresseerd.’

Er zijn er ook die bepaald minder belangstelling hebben. De president van New Frontier Advisors, Richard Michaud, die miljoenen dollars beheert, houdt vol dat neurofinanciën helemaal niets op Wall Street te zoeken hebben. En Alan Greenberg, voorzitter bij de investeringsbank Bear Sterns, heeft publiekelijk gezegd: ‘Al dat neurogedoe is gelul als het om de harde realiteit gaat’.

‘Oké, oké, de meningen zijn verdeeld,’ zegt Camerer. ‘Sommigen snappen het, en anderen niet. Maar in het algemeen hebben mensen die in de economische markten werken meer belangstelling voor psychologie en hersenonderzoek dan academische professoren. Financiële mensen zien immers elke dag onverklaarbare en merkwaardige dingen gebeuren terwijl professoren zich blind staren op oude theorieën.’

Terwijl ze dat doen zitten aandelenhandelaren en fondsbeheerders elke dag met miljarden euro'o te jongleren. Zowel op Manhattans beroemde Wall Street als bij investeringsbedrijven en banken over de hele wereld zitten ze met hun vingers aan andermans geld. Zoals Camerer zegt: ‘Het is verdorie belangrijk dat ze hun werk zo goed mogelijk doen.’

‘Denk bijvoorbeeld aan hedgefondsen, investeringsmaatschappijen waar individuele handelaren enorme deals sluiten en zitten te gokken. De bedrijven maken zich zorgen over wat we rogue traders noemen, mensen die losslaan en veel te wilde transacties sluiten,’ zegt Camerer en houdt zijn colafles dicht tegen zich aan. ‘Er was onlangs een zaak over een man die alleen werkte en zes miljard dollar uit één fonds verloor. Zo iemand wil je er toch liever niet bij hebben.’

De vraag is of we in staat zullen zijn om via een scan uit te vinden wie emotiebestendig zijn, en wie hysterisch.

‘Op den duur is dat voorstelbaar. Het is grappig; je zult mensen krijgen die tot op zekere hoogte immuun zijn voor de pijn van een financieel verlies, maar ook weer niet zó immuun dat ze te grote risico'o nemen. Naarmate we beter greep krijgen op welke neuronale mechanismen het evenwicht bepalen, kunnen we natuurlijk iets doen om die mensen te identificeren.’

Een ander voor de hand liggend onderwerp zijn de mensen die echt weten hoe je op de beurzen geld verdient. Beursiconen, aandelenhandelaren die notoir grote bedragen verdienen voor hun cliënten, en particuliere speculanten met fenomenale fortuinen. Iedereen kent de geschiedenis van George Soros. Die stak op één dag een miljard dollar in zijn zak, toen hij met een perfect evenwicht tussen verliescapaciteit en risicobereidheid speculeerde tegen het Britse pond en daarbij zelfs de Bank of England versloeg. Volgens uitspraken van zijn zoon Robert wijzigt de oude man zijn transacties op de markt als hij bepaalde rugkrampen heeft. Maar je zou kunnen overwegen te onderzoeken of er ook iets bijzonders aan de hand is in de hoofden van dergelijke superinvesteerders.

‘Heel beslist,’ zegt Camerer. ‘Dat zijn mensen die beslissingen nemen op basis van dezelfde informatie als iedereen, maar die op cruciale punten anders zijn. Ze doen iets wat anderen in eenzelfde situatie niet doen, en nu hebben we de gereedschappen om systematisch te gaan kijken naar hoe hun psychologie en hersenprocessen zich onderscheiden.’

Beurshaaien met een reptielenbrein

Een van de mensen die in de loop der tijd heel veel geld hebben verdiend is de professionele Amerikaanse investeerder Warren Buffet. Hij wordt ‘het orakel van Omaha’ genoemd en heeft al lang de status van legende bereikt, wat hem tot onvermijdelijke commentator in de internationale financiële media maakt. Volgens een van zijn bekendste orakelspreuken kun je met een IQ van 25 best een succesvolle investeerder zijn. Wat je nodig hebt is niet superieure intelligentie, maar ‘een temperament dat impulsen kan beheersen die andere mensen in de problemen brengen’.

Er zijn aanwijzingen dat de man gelijk heeft. Een kleine kring onderzoekers heeft een begin gemaakt met het onderzoeken van goede en slechte investeerders, en de eerste publicaties liggen nu opgeslagen in de kennisbank. Het prille begin was in 2002, toen Andrew Lo, econoom bij het MIT, toegang kreeg tot een van de grote investeringsmaatschappijen in Boston. Daar plaatste hij elektroden op tien valutahandelaren met verschillende anciënniteit. Om een indruk te krijgen van hun emotionele staat mat Lo gedurende een uur hun hartslag, ademhaling, bloeddruk, lichaamstemperatuur en zelfs hoeveel ze zweetten in de loop van hun dagelijkse transacties, die opliepen tot honderden miljoenen dollars.42 Een gewone kantoordag. Maar de elektroden onthulden dat zo'o dag gevuld was met emotionele explosies. Harten bonkten, handpalmen zweetten en er werd gehyperventileerd zodra de markt onrustig was, bij perioden van grote schommelingen. Vooral snelle schommelingen prikkelden de gevoelige zenuwstelsels van de handelaren. Maar Lo kon vaststellen dat een handelaar beter in staat was om zijn emotionele golfbewegingen te onderdrukken naarmate hij meer ervaring had.

Aanvankelijk kreeg de professor geen toestemming om het feitelijke succes van de verschillende valutahandelaren te controleren, en daarom kon hij niet zeggen wie de beste was. Drie jaar later kon hij dat wel, toen hij een groep handelaren met ongeveer evenveel ervaring naar het laboratorium liet komen om daar onder gecontroleerde omstandigheden te speculeren en hun kunnen tijdens simulaties te demonstreren. Toen bleek dat de meest succesvolle handelaren in staat waren om hun emoties ongeveer constant te houden, zowel wanneer ze geld wonnen als wanneer het door hun vingers glipte. Hoe minder fluctuatie, des te groter de totale opbrengst.

Nu is Andrew Lo niet alleen professor maar ook directeur van de investeringsmaatschappij Alpha Simplex Group. Hij heeft dus niet alleen een academisch belang om zo diep mogelijk te gaan bij zijn analyses van winst en verlies. Zoals hij onlangs een interviewer van Bloomberg Markets vertelde, wil hij graag ‘dieper graven in de hersenen om te begrijpen wat er gebeurt, en om onze methoden in de praktijk te verfijnen’. Op MIT is hij daarom nu bezig geselecteerde experts in investeringen te scannen om te kijken of hun hersenactiviteit bijzondere eigenschappen onthult.

Wie voorlopig het verst zijn binnengedrongen in het investerende brein zijn Brian Knutson en Camelia Kuhnen van Stanford University. Die publiceerden in 2006 een artikel in het zeer gerespecteerde tijdschrift Neuron dat nogal wat reacties opriep.43 In dat artikel konden ze aantonen welke soorten hersenactiviteit bij heel gewone investeerders – dat wil zeggen amateurs – goede en slechte beslissingen konden voorspellen.

Kuhnen en Knutson hadden negentien vrijwillige mannen en vrouwen investeerder laten spelen met twintig dollar op zak en de mogelijkheid om die gedurende meerdere ronden te investeren. Bij elke ronde hadden ze de keus tussen een saaie maar oerdegelijke obligatie, die in elke ronde een paar dollar winst zou geven, en twee aandelen met elk een eigen risicoprofiel. Er was een ‘zeker’ papier, dat 50 procent kans had op tien dollar winst en 25 procent kans op een verlies van tien dollar. Bij het riskante aandeel was er daarentegen 50 procent risico om tien dollar te verliezen en maar 25 procent kans om hetzelfde bedrag te winnen.

De negentien gescande personen kregen niet te horen wat wat was, maar moesten afgaan op de feitelijke resultaten van de beide aandelen in de loop van de hele proef. Dat wil zeggen dat ze uit ervaring moesten leren welk aandeel het hoogste risico gaf en welk de meeste winst opleverde. Maar de twee onderzoekers stelden in de inleiding tot hun artikel koeltjes vast dat doorsnee investeerders bij hun financiële keuzes systematisch afwijken van wat rationeel is. Bij de proef zagen ze twee soorten afwijkingen van de optimale strategie; dat is de strategie die kan worden verwacht van een rationele speler met een gezonde en neutrale houding ten aanzien van risico'o. Er waren respectievelijk risicozoekende en risicomijdende personen, en in de loop van de investeringsronden van het spel maakten de investeerders een kwart van de tijd fouten die karakteristiek waren voor hun eigen type strategie.

Voorafgaand aan elke fout zagen de onderzoekers een even karakteristieke hersenactiviteit. Telkens wanneer er een riskante investering werd gedaan, en vooral wanneer er een risicozoekende keuze werd gemaakt, zat er extra vaart in die goeie ouwe nucleus accumbens. Daar zit euforie, en daar word je beloond met dopamine. Je kunt zeggen dat het vooruitzicht van een beloning hier tot uiting kwam als hebzucht, waardoor de opgefokte investeerder zijn eigen interne rekenmachine negeerde. Maar wanneer de investeerders een zekerdere keuze maakten, of wanneer ze gas terugnamen en risicomijdende fouten begingen, lichtte de anterieure insula op. Die waarschuwde voor pijn, afkeer en negatieve gevoelens en zorgde ervoor dat de investeerders hun voelhorens helemaal introkken uit angst voor een nederlaag.

De financiële markten buiten de laboratoria huldigen het principe dat de logica koning is als het om investeringen gaat. Als mensen in aandelen handelen maken ze hun keuzes op grond van verwachtingen die worden opgesteld via competente en weloverwogen analyses van de beschikbare informatie. De theorie van de rationele verwachtingen heeft zelfs een Nobelprijs opgeleverd. Die ging in 1995 naar Robert Lucas, die nog steeds op de University of Chicago zit en beweert dat mensen besluiten nemen met hun verstand en leren van hun fouten.

‘Dat is onzin. Als neuro-economische studies íéts uitwijzen, dan is het wel dat wij mensen vol ingebakken vooroordelen en eigenaardigheden zitten, die ons tot slechte investeerders maken,’ zegt psychiater Richard Peterson, die ik om zeven uur ‘s morgens telefonisch interview. Hij is eigenaar van de consultancyfirma Market Psychology Consulting in San Francisco en schrijft op zijn homepage onder andere: ‘Het is de schuld van de evolutie dat we niet optimaal zijn geschapen voor het verdienen van geld op de financiële markten.’

Peterson, die nog geen 35 jaar oud is, heeft dat aan den lijve ondervonden. Tijdens zijn studietijd dreef hij samen met een vriend een kleine investeringsfirma, die in futures handelde en financiële voorspellingen deed. Tot zijn eigen verbazing merkte hij hoe ‘emoties en het onbewuste voortdurend correcte beslissingen een beentje lichtten’. Als hij zijn voorspellingen moest doen had hij zeven van de tien keer gelijk, maar zodra het ging om echt mensengeld en hij concrete transacties moest uitvoeren ging het succespercentage omlaag naar 30 procent.

‘Omdat ik niet kon ontdekken wat er fout ging, kon ik er niet echt wat aan doen. Maar dat is nou net waartoe de neurofinanciën, denk ik, ons in staat zullen stellen,’ zegt hij tegenwoordig. Hij heeft twee soorten klanten. Enerzijds fondsbeheerders die zich wentelen in succes en die graag willen weten wat ze goed doen zodat ze hun collega'a tot eenzelfde topprestatie kunnen trainen. Anderzijds zijn er financiële mensen met problemen. Aandelenhandelaren die tegen een onverklaarbare stortvloed aan verliezen zijn aangelopen, of die plotseling niet met risico'o kunnen omgaan.

‘Ik schrijf alleen medicijnen voor als er klinische symptomen zijn, niet om mensen nog beter te maken,’ onderstreept Peterson. ‘Wat het meest voorkomt is dat ik ze voorlicht over wat we over hersenen weten en over hoe die beslissingen nemen. Ik leg onderzoeken zoals die door Knutson uit en laat scanfoto'o zien, en dat inzicht in de mechanismen helpt bij de meeste mensen prima.’

Het is een soort cognitieve zelfhulp. Alleen al te weten dat je amygdala je voor de gek kan houden kan helpen om de macht ervan te verminderen.

‘Maar dat werkt maar tot op zekere hoogte. De mechanismen waar het om gaat treden op een onbewust niveau op, en daarom moet er een soort alarmsysteem aan te pas komen zodat een persoon kan reageren als dat nodig is.’

Peterson stelt zich een toekomst voor waarbij de opgejaagde financiële mensen niet alleen maar aan mobieltjes en achter computerschermen hangen maar ook gekoppeld zijn aan slimme, draagbare e.e.g.-registratiesystemen. Die systemen kunnen een melding geven als ze zich in een gevarenzone bevinden waar hun eigen vooroordelen op investeringsgebied en hun ongunstige psychologische neigingen slecht kunnen uitpakken. Ze kunnen die systemen bovendien gebruiken om zichzelf doelgericht te verbeteren.

Dergelijke toekomstbeelden wekken belangstelling in de financiële sector, maar Peterson ervaart ook een flinke scepsis. De deelnemers willen duidelijke producten, iets wat ze kunnen kopen en wat een meetbaar resultaat oplevert.

‘We kunnen best aanbieden om potentiële analytici en handelaren te scannen om te beoordelen of ze problemen hebben met risico'o, of te weinig zelfbeheersing hebben, maar bij de huidige stand van zaken levert dat niet meer op dan wat je uit een psychologische test kunt halen. De wetenschappelijke studies staan nog maar aan het begin, en we hebben meer inzicht nodig in welke neuronale circuits bij welke situaties betrokken zijn, en hoe dat per individu varieert. Ook moeten we nog veel meer weten over hoe praktisch of juist onpraktisch de diverse beslissingsmethoden zijn. Het kan best zijn dat een bepaald mechanisme in een stijgende markt tot verlies leidt, maar fantastisch werkt in een dalende markt.’

Maar als dergelijke kennis eenmaal beschikbaar is en met een bezoekje aan een MRI-apparaat kan worden getest betwijfelt Richard Peterson geen moment dat dat zal worden toegepast als toegangskaartje voor een baan op de beurs. Wanneer dat zal gebeuren?

‘Och, geef het tien jaar, dan zal er wel een product bestaan.’

Is dat eng? Misschien nogal onthutsend? Altijd wanneer fascinerende nieuwe kennis vorm begint te krijgen in concrete technologie is er bezorgdheid. Opeens staat die kennis dan midden in de werkelijkheid. Dat klinkt niet bepaald geruststellend: een toekomst waarin we zomaar het innerlijk van mensen willen binnendringen en de intieme delen van hun persoonlijkheid willen blootleggen voordat ze gewoon werk mogen doen.

Maar is dat nieuw? Absoluut niet. We hebben altijd bij mensen ‘het achterste van de tong’ willen zien, zoals dat zo mooi heet. Andermans geest kunnen lezen, achter afweermechanismen kunnen kruipen, het potentieel en de reacties van mensen kunnen inschatten: dat allemaal was evolutionair gezien van levensbelang. Tegenwoordig is het goud waard op de arbeidsmarkt, waar we elkaar nu al als bezetenen testen. In vrijwel alle bedrijfstakken kom je om in de psychologische vragenlijsten en persoonlijkheidstests. Ze worden aan komende en zittende medewerkers voorgelegd om doorlopend te verzekeren dat het bedrijf alleen mensen in huis heeft die optimaal zijn toegerust voor hun taak. Niemand kan zich serieus voorstellen dat belangrijk personeel wordt aangesteld of bevorderd uitsluitend op grond van opleiding, een leuk gezicht en de verzekering dat de baan echt iets voor hen is. Nee, we moeten echt weten wie ze zíjn.

De producten die de jonge Peterson zonneklaar voor zich ziet zullen zeker een afzetmarkt vinden. Dat is deels omdat de testmentaliteit langzamerhand stevig is verankerd, en deels omdat de huidige methoden waardeloos zijn. Die ellenlange afvinklijsten met hun soms bizarre vragen en duidelijke onderlinge verwijzingen geven misschien een aanwijzing wat voor type iemand globaal is. Of ze echter veel meer inzicht opleveren dan een gewoon gesprek met een ook maar enigszins capabele mensenkenner valt te betwijfelen. Het is vermoedelijk zelfs lastiger om een mensenkenner voor de gek te houden dan om een vragenlijst dusdanig in te vullen dat je eruit naar voren komt op een manier die je wat oplevert.

Het hersenonderzoek levert een steeds dieper inzicht op in de processen onder het schedeldak, en de scanners steeds scherpere beelden. Daarmee krijgen we een sterk opgewaardeerd gereedschap in handen voor een oude opgave. Maar ook gereedschap dat op den duur vrijwel alle mogelijke facetten van onze mentale eigenschappen, vermogens en toestanden zal kunnen onderzoeken en testen. Vandaag is dat besluitvaardigheid, morgen loyaliteit, overmorgen gevoeligheid voor omkoping. In het voorjaar van 2007 liet een team van Europese en Australische onderzoekers inderdaad zien hoe een MRI-scan met 90 procent zekerheid kan onthullen of iemand lijdt aan obsessive-compulsive disorder, oftewel dwanggedachten en -handelingen. Dat is een begin. Het is duidelijk dat alleen al het bestaan van dergelijk gereedschap de ogen opent voor overwegingen of het misschien gebruikt zou moeten worden voor het soort zaken dat Colin Camerer zo voortvarend introduceert. Kritisch toezicht op staatshoofden, directeuren van wereldbanken of militair personeel dat verantwoordelijk is voor beslissende operaties en gevangen tegenstanders. Is dat eng? Misschien. Maar enger dan de ogen sluiten en er maar het beste van hopen?

De lijnen voor een debat zijn uitgezet, en over niet al te lange tijd zullen we gaan discussiëren over waar de grenzen liggen. Hoe diep mogen we kijken in de persoonlijkheid van een individu, en wie hebben er überhaupt toegang? Mogen verzekeringsmaatschappijen zien welke mijnenvelden en onzekerheden er schuilgaan in de hoofden van hun afnemers? Mogen ouders het potentieel van hun kroost laten onderzoeken voordat ze besluiten om geld te spenderen aan een eliteopleiding? Mogen toekomstige echtgenoten een blik werpen op de neiging tot ontrouw van hun uitverkorene, voorafgaand aan de huwelijkssluiting?

Interessante vragen. Ongetwijfeld zal daardoorheen een bredere discussie lopen die voortkomt uit het nieuwe paternalisme van de neuro-economen. Ik denk dat Colin Camerer gelijk heeft wat betreft het idee dat een vriendelijke en behulpzame bevoogding in de vorm van een Avuncular State de toekomst heeft. Het ligt gewoon te veel voor de hand, als we eenmaal bij de mens naar binnen kunnen kijken en hem kunnen beschouwen als een machine of systeem behept met bepaalde neigingen en vreemde gedragingen. Er ontstaat onontkoombaar een drang om die kennis te gebruiken om te vormen en te verbeteren. Als we eenmaal weten dat die dwazen zelf niet in staat zijn om genoeg te sparen voor hun oude dag, en dan tot de bedelstaf geraken, moeten we dan hun geld niet al voor die tijd voor hun eigen bestwil opzijzetten?

Bezien vanuit de verzorgingsstaat met levenslange automatische betalingen voor AOW en verplichte bedrijfspensioenregelingen is dat soort bevoogding natuurlijk geen schokkend nieuws. Maar in meer vrijheidslievende delen van de wereld is het wel nieuw, en een ietwat exotisch idee. En toch – we zien al hoe de mentaliteit overal in de wereld steeds meer bijdraait in de richting van steeds strengere rookregels. We zien de campagnes om ons meer groenten en meer vette vis te laten eten, en om ons eindelijk eens te beschermen tegen schadelijke zonnestralen. Binnenkort kunnen de neuro-economen bijdragen met hun expertise over het benutten van de ingebouwde neigingen van de hersenen, om zo een extra zetje te geven. Vanaf daar is het maar een kleine stap naar doelgericht beleid dat ons kan ‘helpen’ om te doen wat ons gezegd wordt; uiteraard voor onze eigen bestwil, en die van de maatschappij. En hopla, opeens staan we midden in de realisatie van het toekomstbeeld van Antonio Damasio over het verbinden van wetenschap met politiek.