Religie heb ik nooit goed begrepen. Zelfs als klein kind was het me een raadsel hoe er zoveel mensen een rotsvast geloof konden hebben in iets waarvoor ze geen enkel bewijs hadden.

Heb je God dan ooit gezien? kon ik vragen. Nee, maar ik gelóóf, antwoordden verder heel verstandige volwassenen. Heb je dan met hem gepraat? Nee, maar ik weet dat hij er is. Oké, als je hem dus ergens om vraagt dan geeft hij dat? Nee, zo simpel is het niet, lieve schat – hier hoorde vaak een klopje op mijn hoofd bij – God is geen automaat, hij heeft een groter plan dat wij mensen niet kunnen begrijpen. Zo is het nou eenmaal, dat moeten we aanvaarden.

Aha. Dat was zwaar te verteren voor een doorsnee zesjarig intellect. Vooral omdat diezelfde volwassenen geen moment eraan twijfelden dat noch de Kerstman noch de tandenfee bestond. Aangezien die twee mijn wensen toch werkelijk vervulden met cadeautjes en munten onder mijn kussen, zaten daar duidelijk meer aardse krachten achter.

De meest gelovige atheïst van Denemarken noemt mijn vader me als we over religieuze zaken spreken, en minder vriendelijke gesprekspartners hebben het label ‘natuurwetenschappelijke fundamentalist’ gebruikt. Nu ben ik begonnen aan het soort pelgrimstocht dat bij zo'o persoon past. Ik ben afgereisd naar het afgelegen en weinig charmante Canadese mijnstadje Sudbury voor een religieuze ervaring, opgeroepen met behulp van modern neurologisch onderzoek. Ik heb een afspraak met professor Michael Persinger, van de plaatselijke Laurentian University. De professor heeft een techniek ontwikkeld om bepaalde delen van de hersenen te prikkelen en daarmee een soort mystieke ervaringen op te roepen die kunnen lijken op religieuze openbaringen of ontmoetingen met hogere machten.

Zijn oorspronkelijke apparaat, het prototype, wordt de ‘helm van God’ genoemd. Het gaat om een doodgewone gele valhelm, maar dan grondig opgewaardeerd. Van binnen is hij voorzien van magnetische spoelen, die Persinger en zijn staf ingewikkelde patronen van zwakke magnetische pulsen laten uitzenden die op strategisch gekozen delen van de hersenschors worden gericht. In de loop der tijd heeft de professor van Laurentian meer dan duizend personen aan zijn experimenten onderworpen, en bijna acht op de tien personen hebben iets ervaren wat de professor een ‘sensed presence’ noemt. Een waargenomen aanwezigheid.

De proefpersonen hebben duidelijk en onweerlegbaar het gevoel dat ze samen met ‘een ander’ of ‘iets anders’ zijn, ook al zitten ze moederziel alleen in een hermetisch gesloten en geluidsdichte kamer. Bij de meeste mensen gaat die ervaring niet verder dan dat, maar sommigen komen de kamer uit met het verhaal dat ze gezelschap hadden van met naam genoemde religieuze figuren. Dat is meestal een gestalte uit de religie waartoe ze behoorden. Goede katholieken zagen een flakkerend visioen van de Heilige Maagd, moslims vonden de profeet Mohammed, en Canadese indianen kregen bezoek van met naam genoemde voorouders. Er is zelfs een verslag van een man die meende dat hij geplaatst werd voor het aangezicht van de christelijke God zelve.

Moet je religieuze zaken niet met rust laten, in plaats van erin te roeren? Religieuze gevoelens moet je respecteren, en religie is iets tussen het individu en God, zegt men. Maar dat is een oud cliché, en het klopt niet. Religie is geen persoonlijke zaak maar een strijdperk, en tegenwoordig hét grote moderne strijdperk. We zien die confrontatie bijvoorbeeld in zelfmoordaanslagen, en we horen haar in de retorica van het politiek machtige christelijk rechts in de Verenigde Staten.

Ja maar, de slepende crisis in het Midden-Oosten en die internationale terreurgolf gaan helemaal niet over religie, reageren veel mensen, die gaan over politiek. Natuurlijk spelen elementen van politieke zaken mee, maar daaronder schuilt een fundamenteel verschil. Niet tussen Oost en West of tussen islam en christendom, Israëliërs en Palestijnen, maar tussen twee fundamenteel verschillende manieren om de wereld te verklaren en twee verschillende leefwijzen.

Er is enerzijds de religieuze benadering en anderzijds de natuurwetenschappelijke. Die twee zíjn essentieel verschillend en elkaars tegenpool. Het ene waardesysteem vraagt geloof, kritiekloze aanvaarding en gehoorzaamheid aan geërfde dogma'a, terwijl het andere uitgaat van voortdurende nieuwsgierigheid en een behoefte om beweringen en regels te testen. Twee zo duidelijk tegenstrijdige waardesystemen kunnen niet gewoon vredig naast elkaar leven, maar komen onvermijdelijk met elkaar in botsing. Als wetenschappelijke ontdekkingen bijvoorbeeld religieuze dogma'a weerleggen, of als standpunten die voortkomen uit interpretaties van heilige geschriften de bewegingsruimte van wetenschap en onderzoek inperken.

We hebben te maken met botsende wereldbeelden, zoals bij de frontale botsing tussen de biologie en de aanhangers van het zogeheten intelligent design, of id. Intelligent design is een leer die voortkomt uit een christelijke visie dat de wereld door God is geschapen. De voorstanders presenteren id trouwens als een wetenschappelijk alternatief voor de evolutieleer en de theorieën van Darwin over ontwikkeling via natuurlijke selectie. Ze beweren dat de evolutieleer er onvoldoende in slaagt te overtuigen, omdat sommige verschijnselen en waarnemingen niet te verklaren zijn als gevolgen van toevallige mutaties en natuurlijke selectie. Ze zijn daarvoor te complex.

Het meest populaire voorbeeld van de ID-beweging zijn de flagellae of zweepstaartjes van bacteriën. Dat zijn de kleine eiwitmotoren die in het membraan van bepaalde bacteriën zitten, waar ze een soort staart aandrijven en zo zorgen voor de voortbeweging van de microbe. Dit mechanische wondertje heeft precies die onderdelen die nodig zijn om het te laten werken, niet meer en niet minder. Dat kan onmogelijk vanzelf zijn ontstaan als gevolg van blinde evolutionaire processen. Daar móét simpelweg een intelligente ontwerper achter zitten.

Die ontwerper van de ID-aanhangers ging ooit in een ver begin vrijuit zijn gang en vond een paar heel slimme basisstructuren uit – waaronder die fantastische zweepstaart. Pas daarna werd de schepping tot op zekere hoogte overgelaten aan wat we evolutie noemen.

De aanhangers geven liever geen naam aan die grote intelligentie. Ze praten liever niet rechtstreeks over de christelijke God, maar houden het erop dat er een hogere, werkzame macht is. Maar de werkelijkheid is anders. Barbara Forrest, filosoof aan de Southeastern Louisiana University, heeft in haar boek Creationism'm Trojan Horse gedocumenteerd hoe de ID-beweging rechtstreeks is voortgekomen uit het vanouds bekende creationisme. Mensen die met de Bijbel in de hand beweren dat de aarde tienduizend jaar geleden werd geschapen, en dat God bij die gelegenheid zes werkdagen uittrok om alle levende wezens in hun huidige vorm in elkaar te knutselen.

Het zenuwcentrum voor de verspreiding van het idee van id is de conservatieve denktank Discovery Institute in Seattle. Het instituut wordt geleid door evangelische christenen en wordt financieel royaal gesteund door mecenassen en fondsen uit hetzelfde kamp. Die connectie blijkt ook duidelijk uit het langzamerhand beruchte Wedge Document, een vrij korte, aanvankelijk geheime intentieverklaring die in 1999 werd achterhaald en op internet gezet.

‘De aanname dat mensen naar Gods beeld zijn geschapen is een van de fundamentele principes waarop de westerse beschaving is gebouwd,’ staat er in de inleiding. In een andere passage wordt geklaagd over het wetenschappelijke materialisme en wordt het de oorlog verklaard. ‘Denkers als Charles Darwin, Karl Marx en Sigmund Freud schilderen mensen niet af als morele en spirituele wezens maar als dieren of machines (…) waarvan het gedrag en de gedachten worden gedicteerd door de onvermurwbare krachten van de biologie, de chemie en de omgeving. (…) De culturele gevolgen van de triomf van het materialisme zijn verwoestend geweest. (…) Het Center for the Renewal of Science and Culture van het Discovery Institute streeft naar niet minder dan de nederlaag van het materialisme en zijn culturele erfenis.’

Er moet een wig worden geslagen in de dikke stam van het rationalisme, gaat het document verder. Dat probeert men vooral te bereiken door id onderdeel te laten worden van de lesstof van de Amerikaanse onderwijsinstellingen. Lagere scholen hebben de voorkeur als strijdperk, en vooral de staat Kansas staat erom bekend dat de strijdende partijen elkaar regelmatig voor de rechter tegenkomen.

We zijn gewend het conflict te associëren met de Verenigde Staten, maar ook het verder zo wereldse Denemarken kreeg er een voorproefje van toen voorstanders voorstelden om intelligent design te onderwijzen op scholen.

Na die aanvallen begon de wetenschap van zich af te bijten. Onderzoekers verdedigen doorlopend hun werkterrein en hun methodes in openbare debatten, en nieuw is dat ze nu boeken schrijven die erg lijken op polemieken. In 2004 kwam de jonge Amerikaanse filosoof Sam Harris met The End of Faith, dat een fenomenale bestseller werd. Aanvankelijk was het moeilijk een uitgever voor het boek te vinden, want het rekende ongehoord agressief af met het verschijnsel religie. Alle religie is strijdig met het verstand en schadelijk voor de samenleving, zegt Harris. Hij schaamt zich er ook niet voor te zeggen dat sommige religies gevaarlijker zijn dan andere, en noemt de islam als de ergste waar we tegenwoordig mee te maken hebben. Maar in het grootste deel van het boek hekelt hij het christendom en klaagt erover dat de Verenigde Staten blootstaan aan krachtige fundamentalistische bewegingen.

Een jaar na het dynamiet van Harris publiceerde een andere Amerikaanse filosoof, Daniel Dennett, zijn boek Breaking the Spell. Het is een wat meer gematigde bijdrage tot het debat, en volgens Dennett zelf een poging om vat te krijgen op religieuze mensen en ze vraagtekens te laten zetten bij hun geloof. Dat doet hij door religie te behandelen als een natuurverschijnsel. Hij opent heel pregnant met het beeld van een mier in een grasveld. Het kleine insect worstelt zich moeizaam naar de top van een grasspriet, om meteen weer op de grond te vallen en opnieuw te beginnen met de tocht. Dat doet het telkens weer. Een voorbijganger die naar het schouwspel kijkt zal tegen zichzelf zeggen dat dat een bedoeling moet hebben, dat de mier iets moet bereiken.

Dat is onjuist. Wat je ziet zijn de gevolgen van het feit dat een parasiet zich in de hersenen van de mier heeft genesteld en de controle heeft overgenomen. De wormachtige dicrocelium dendriticum heeft namelijk zijn eigen plan – die wil zich nestelen in de maag van een koe of schaap om daar zijn leefcyclus voort te zetten. Daartoe kaapt hij de mier en dwingt die iets te doen wat hem zelf meer kans geeft te worden opgegeten door een grazende herkauwer. Beslist niet in het belang van de mier, maar nuttig voor de parasiet.

Functioneren religieuze ideeën bij nader inzien niet net zo, suggereert Dennett? Omwille van het idee van een eeuwig leven – misschien zelfs met gewillige maagden of harpspel – kan iemand zichzelf opblazen. Zeker niet in het belang van de martelaar zelf, maar misschien wel voor het idee in zijn hersenen?

Ook de Britse evolutietheoreticus Richard Dawkins van Oxford University reduceert religie tot een natuurverschijnsel, in zijn boek The God Delusion uit 2006. Het boek heeft vaak een bijtende, sarcastische toon. Ergens omschrijft Dawkins de oudtestamentische god Jahweh als ‘het meest onaangename literaire karakter ooit’. Ook betoogt hij dat religie een waanidee is dat alleen niet als een aanval van waanzin wordt gezien omdat genoeg mensen het delen.

Dawkins wordt de beroemdste uit de kast gekomen atheïst ter wereld genoemd, en hij heeft lange tijd openlijk ‘gepreekt’ voor het afschaffen van elke religie. Daniel Dennett probeerde een paar jaar geleden meer systematisch munitie te verschaffen voor een werkelijk atheïstische beweging door het begrip Bright daarvoor te introduceren. Dennett wees erop dat goddeloosheid de enige factor is die er in de Verenigde Staten onverbiddelijk toe leidt dat iemand niet voor een openbaar ambt wordt gekozen. Een politicus in God'd Own Country moet een retorica gebruiken die ook religie erbij haalt, en moet een gemeente of parochie als thuisbasis kunnen aanvoeren. Want wie kan een mens zonder geloof vertrouwen? In de laatste jaren hebben diverse enquêtes aangetoond dat Amerikanen atheïsme duidelijk als de ergste culturele ‘handicap’ beschouwen. Ze geven aan dat ze eerder zouden stemmen op een homo, een zwarte of een vrouw als president, dan op een atheïst.

Hoewel de Brightbeweging tegenwoordig 20.000 leden telt heeft ze geen doorslaggevende invloed gehad, en heeft ze niet veel van zich laten horen. Ook de American Atheists, die met wetgevers in de clinch gaan en de rechten van ongelovigen voor de rechter verdedigen, hebben met hun amper 2500 leden en een jaarbudget van één miljoen dollar niet echt veel macht. Maar er lijkt nu een aanzet te zijn tot een agressievere en meer slagvaardige variant. In elk geval is er in de Verenigde Staten sprake van het nieuwe atheïsme – New Atheism – dat figuren als Dennett, Dawkins en Harris als aanvoerders heeft en dat rechtstreeks en luidkeels de confrontatie met religie aangaat.

‘Het wordt tijd dat we kwaad worden, en niet alleen op de islam,’ zoals Richard Dawkins tegen Newsweek zei. Een van de belangrijkste punten voor Sam Harris is dat er een eind komt aan het taboe op kritiek op religie.

Intussen is de wetenschap begonnen het verschijnsel religie serieus onder de loep te nemen. Dit gebeurt nadat de natuurwetenschappen religieuze zaken lange tijd op veilige afstand hadden gehouden. Ze zijn zogezegd opgehouden de keizer te geven wat des keizers is en Gode wat Gods is. Religie en natuurwetenschappen werden beschouwd als twee wezensvreemde verschijnselen die elkaar niet overlapten en die elk geen recht hadden om iets over de ander te zeggen. Er was een soort wapenstilstand waarin beide kanten beleefd – of in elk geval conflictmijdend – de andere kant op keken en min of meer deden alsof de ander niet bestond.

Nu is de zweer opengebarsten en zowel theoretici als empirici melden zich. De darwinisten vormen één richting. Die voeren het bestaan van religie rechtstreeks terug tot evolutionaire mechanismen. Volgens hun opvatting hebben alle mensen in alle bekende culturen religieuze denkbeelden en gedragingen, omdat dat in onze vroegere ontwikkeling een evolutionair voordeel gaf. Dat idee wordt onder andere door de bioloog David Sloan Wilson uitgewerkt in zijn boek Darwins Cathedral. Hij benadrukt dat leden van het geslacht ‘homo’ miljoenen jaren lang en bijna tot in onze tijd in kleine groepen leefden, en dat religie binnen deze groepen samenhang gaf.

Als individuen het samen eens waren over een bepaalde opvatting van de wereld konden ze tegelijk een band met elkaar en een tegenstelling tot ‘de anderen’ voelen. Dat wil zeggen, groepen die anders aankeken tegen hoe de wereld in elkaar steekt. Volgens die theorie kon die duidelijke identificatie een voordeel geven bij de strijd tegen vijandelijke groepen die een minder hechte gemeenschap vormden. De theorie stelt verder dat groepen zonder religieuze grondgedachten een dergelijke gemeenschapszin niet zouden hebben.

Niet iedereen valt voor dat idee. Sommigen menen dat religie eerder is ontstaan als pure bijwerking van andere evolutionaire processen. Een van hen is Richard Dawkins, wiens hypothese is dat er vroeger evolutionaire voordelen waren bij het hebben van hersenen met een ingebouwd vermogen om zoiets veelomvattends en complex als religieuze opvattingen te scheppen. Religie is met andere woorden ontstaan als evolutionaire ‘bijvangst’ bij de hoogontwikkelde menselijke intelligentie. Eigenlijk zat de oude Darwin ongeveer op hetzelfde spoor. In The Descent of Man behandelde hij religie heel in het kort en beschreef haar als een product van het bewustzijn. Over bloedoffers en ander bijgeloof schreef hij dat ‘deze ellendige en indirecte consequenties van onze hoogste eigenschappen kunnen worden vergeleken met toevallige fouten die we soms bij de instincten van lagere diersoorten zien’.2

Een van degenen die probeerden een samenhangende verklaring te geven voor het ontstaan van religie als ‘bijvangst’ is de antropoloog en psycholoog Pascal Boyer van Washington University. Boyer is een van de sterren op het nieuwe vakgebied dat cognitieve religiewetenschap wordt genoemd, en zijn grote bijdrage is een theorie die religie ziet als een opportunistische infectie van onze mentale vermogens. Hij legt dat uit in zijn boek Religion Explained uit 2001, waarin hij zich baseert op een breed scala aan waarnemingen uit de religiewetenschappen, de antropologie en de psychologie. Samen wijzen die erop dat het door de manier waarop onze hersenen en psychologie functioneren wel erg gemakkelijk is voor religieuze opvattingen om binnen te komen. Daarbij gaat het niet alleen om religie in strikte zin. Voor cognitieve religiewetenschappers ontstaan Jezus en de Kerstman namelijk op dezelfde manier, en alle ideeën over bovennatuurlijke zaken zijn parasieten die bij wijze van spreken een hele reeks mentale systemen hacken die we gebruiken om de wereld te begrijpen.

Dat zien we bijvoorbeeld bij onze, waarschijnlijk aangeboren, neiging om aan te nemen dat de dingen om ons heen een doel hebben. We hebben een soort mentale doeldetector die ervoor zorgt dat we de wereld automatisch in een raamwerk van betekenissen plaatsen waarbij aan handelingen en gebeurtenissen een doel wordt toegekend. De Amerikaanse ontwikkelingspsychologe Deborah Kelemen heeft dat verschijnsel ‘ongebreidelde teleologie’ gedoopt. Ze nam het waar bij zowel jonge als wat oudere kinderen. Kelemen vroeg onder andere aan vier- en vijfjarige kleuterschoolkinderen waar verschillende dingen – zowel levende als niet-levende – ‘voor waren’. Kinderen vinden die vraag normaal en antwoorden graag. Zo is een leeuw ‘bedoeld om in de dierentuin naar te kijken’, en een wolk is bedoeld ‘om regen te geven’. Als kinderen een boom vinden die geschikt is om in te klimmen, denken ze niet dat die toevallig in de tuin staat, nee, die is door iemand gemaakt en precies daar neergezet om in te klimmen. De kleintjes geven actief de voorkeur aan dit soort verklaringen boven ‘volwassen’ verklaringen over toeval en fysieke omstandigheden, en ondanks invloed van de wereld van de volwassenen zet deze tendens zich volgens Kelemen voort tot een leeftijd van negen of tien jaar.

Afgezien van hun ongebreidelde teleologie hebben kinderen ook een aangeboren neiging om zich een voorstelling te maken van onzichtbare vrienden die hen volgen, zegt Kelemen. Ze concludeert dat ze vanaf hun vijfde jaar ‘intuïtieve theïsten’ zijn.3 Kinderen zijn voorgeprogrammeerd om natuurlijke verschijnselen met bovennatuurlijke oorzaken te verklaren. Het blijkt dat het idee van goden of magische wezens helemaal vanzelf bij drie- tot vijfjarigen opkomt. Onder anderen de antropoloog Jesse Bering van Queens University in Belfast heeft aangetoond dat kleine kinderen intuïtief voelen dat anderen weten dat ze iets verkeerds hebben gedaan, zelfs als dat in een gesloten kamer zonder getuigen was.

Ja maar, dat zijn maar kinderen, kun je zeggen. Dat soort dingen gaat over, wanneer verstand en rijpheid groeien. Dat is tot op zekere hoogte ook zo, maar het punt van de cognitieve religieonderzoekers is nou juist, dat we zelfs als we verstandig zijn geworden nog steeds hulpeloos worden beheerst door psychologische neigingen die in hoge mate afkomstig zijn van wat we onze sociale antenne zouden kunnen noemen. Als sociale diersoort zijn we erop gebouwd om oorzaken bij uitstek in sociale verhoudingen te zoeken. Tegelijk hebben onze hersenen een fantastisch goed ontwikkeld vermogen om andere individuen te begrijpen, om de wereld vanuit hun standpunt te bekijken en om aan anderen motieven en intenties toe te schrijven. Die eigenschap verandert heel gemakkelijk in een intuïtief gevoel dat er dus ook achter alle processen waar we niet meteen een oorzaak voor kunnen zien motieven, intenties en personen – onzichtbare handelende wezens met werkzame krachten – steken. Religieuze voorstellingen sluiten gewoon naadloos aan bij onze manier van denken. Of zoals Boyer het zo mooi zei: religie parasiteert op ons denkvermogen.

Nu storten hersenonderzoekers zich watertandend op dat denkvermogen zelf. Ze zijn met hun elektroden en scanners metingen in de hersenen gaan doen, in een poging om geloof in het algemeen en mystieke, bovennatuurlijke en religieuze ervaringen in het bijzonder te begrijpen aan de hand van wat er in het hoofd van mensen gebeurt. Er is zelfs sprake van neurotheologie als onderzoeksrichting. Neurotheologen hebben het er onder meer over dat er in de hersenen gebieden of netwerken van zenuwcellen zijn die verschillende soorten religieuze ervaringen produceren.

De meest spectaculaire poging is wel die van Michael Persinger, die zelfs probeert om mystieke ervaringen op te roepen door de slaapkwabben te bewerken. Zijn experimenten lopen al vanaf de jaren tachtig, toen hij zijn geluidsdichte kamer C002B inrichtte en zijn nadien wereldberoemde ‘helm van God’ bouwde. Door de jaren heen heeft hij in samenwerking met een reeks wisselende assistenten een lange reeks artikelen gepubliceerd, soms gebaseerd op klassiek dubbelblind onderzoek. Bij zo'o onderzoek krijgen normale proefpersonen de helm op zonder te weten waar het experiment over gaat, en wordt alleen de helft van hen daadwerkelijk blootgesteld aan magnetische velden.

Persinger werkt vanuit een overkoepelende theorie waarbij hij een reeks op het eerste gezicht verschillende soorten mystieke of ‘bovennatuurlijke’ ervaringen over één kam scheert en beweert dat die dezelfde oorzaak hebben. Of het nu gaat om schrijvende handen op muren, ontmoetingen met engelen of ontvoering in ruimteschepen uit verre sterrenstelsels, in wezen gaat het om elektrische activiteit in dezelfde delen van de hersenen. Persinger denkt dat er een prototypische beleving bestaat van een ‘waargenomen aanwezigheid’. Verschillende mensen werken die beleving vervolgens verschillend uit omdat ze die vanuit een bepaalde culturele, psychologische en persoonlijke context interpreteren.

Michael Persinger is bepaald niet onomstreden, en zijn onderzoek valt niet bij iedereen even goed. Hij onderzoekt de werking van zwakke magnetische velden op weefsel en cellen, vooral hersencellen, en die richting zit, toegegeven, in een wetenschappelijke uithoek. Met andere woorden, niet iets waar ambitieuze academici zich op zullen storten. Er is erg weinig bekend over wat magnetische stimulering doet met afzonderlijke cellen, en nog minder over wat die in de hersenen als geheel losmaakt. Wel bestaat er een toenemende belangstelling voor het gebruik van sterke magnetische velden – de zogeheten tms of Transcraniële Magnetische Stimulatie – bij behandeling van onder andere depressie. Maar het verschijnsel magnetisme is voorlopig niet iets dat toonaangevende onderzoeksgroepen interesseert of grote fondsen aantrekt.

In 2004 kwam Persinger in botsing – schriftelijk dan – met een Zweedse groep onder leiding van Pehr Granqvist, die tot nu toe als enige geprobeerd heeft Persingers resultaten met de ‘helm van God’ te herhalen. Granqvist beweert dat de waarneming door een proefpersoon van een aanwezigheid uitsluitend wordt bepaald door hoe psychologisch beïnvloedbaar hij of zij is. Het zijn dus niet de magnetische velden die dat doen. Onzin, schoot Persinger terug, en hij wees erop dat de Zweden zijn apparatuur niet correct hadden gebruikt en dat ze niet dezelfde patronen in de magnetische velden hadden geproduceerd als hijzelf.

De professor in Sudbury is niet de enige die zo'o ‘aanwezigheid’ tevoorschijn kan toveren. In het najaar van 2006 publiceerde een Zwitsers onderzoeksteam onder leiding van Olaf Banke een opzienbarend artikel in Nature waarin een groep patiënten met zware epilepsie werd beschreven bij wie het zieke hersenweefsel moest worden weggeopereerd. Voorafgaand aan de operatie kregen ze elektroden geïmplanteerd om precies af te bakenen hoeveel weefsel de artsen veilig zouden kunnen verwijderen zonder tegelijk vitale functies aan te tasten. Bij inschakeling van de elektroden gebeurde er zo nu en dan iets onverwachts.

Een vrouw bij wie de elektroden aan de linkerkant van de hersenschors waren ingebracht, reageerde bijvoorbeeld door telkens als de artsen de stroom inschakelden over haar rechterschouder te kijken. Ze nam duidelijk een donkere schim waar, die onder haar bed lag en waarvan ze het gevoel had dat die weinig goeds in de zin had. Olaf Blanke merkte op dat het verleidelijk is om wanneer zoiets gebeurt een beroep te doen op het bovennatuurlijke, maar dat er alleen sprake is van een misbaksel van diep uit de hersenen.

Waar Persinger actief belevingen oproept die als religieuze verschijnselen kunnen worden uitgelegd, hebben anderen zich beziggehouden met onderzoek naar wat er gebeurt als mensen zelf religie beoefenen en spiritualiteit beleven. Tot die oude rotten behoort ook Andrew Newberg, die het Center for Spirituality and the Mind van de University of Pennsylvania leidt. Hij heeft onder andere een lange reeks onderzoeken uitgevoerd naar mensen van verschillende geloofsovertuigingen terwijl ze diverse spirituele handelingen uitvoerden.

Een voorbeeld is het spreken in tongen, of glossolalie zoals het in de psychiatrische literatuur wordt genoemd. Daarbij is sprake van een tranceachtige toestand waarbij de spreker een stroom schijnbaar betekenisloze geluiden uitstoot en hij of zij ogenschijnlijk rechtstreeks contact heeft met het goddelijke. Spreken in tongen is al duizenden jaren lang in verschillende religies bekend, en tegenwoordig komt het vooral voor bij charismatische christelijke sekten. Dat geldt in de eerste plaats voor de Pinksterbeweging, waar men het als heel normaal beschouwt als gemeenteleden in de loop van een dienst, flink aangevuurd door gezang en gezamenlijk gebed, uitbarsten in onverstaanbaar koeterwaals.

Het was dan ook in een van de Pinkstergemeenten van Philadelphia dat Newberg en zijn assistenten proefpersonen voor hun experiment vonden. Vijf ervaren vrouwen meldden zich aan en waren bereid om deels psalmen te zingen en deels in tongen te spreken en daarbij in een SPECT-scanner te gaan liggen om hun hersenactiviteit tijdens die bezigheden te laten meten. Eerst werd getest of de vrouwen geen psychiatrische stoornissen hadden, en toen dat achter de rug was begonnen ze een uur lang gospels te zingen. Direct daarna werden ze een half uur lang gescand, omdat de onderzoekers de hersenactiviteit tijdens het zingen wilden vergelijken met die tijdens het spreken in tongen. Dat laatste gebeurde na het zingen. De vrouwen werden uit de scanner gehaald en naar een aangrenzende ruimte gebracht, waar ze begonnen met nog meer zang, maar al snel overgingen tot het spreken in tongen. Toen ze dat vijf minuten hadden gedaan werden ze weer teruggebracht naar de scanner.

De beelden van hun hersenen onthulden dat het spreken in tongen, vergeleken met gewoon psalmengezang, leidde tot meer activiteit in de pariëtaalkwabben achter in de hersenen, terwijl de activiteit in de beide frontale kwabben aanzienlijk afnam.4 Zoals Newberg na afloop in Science schreef: ‘Dat deel van de hersenen dat normale mensen laat voelen dat ze de zaak in de hand hebben, was grotendeels stilgelegd.’

Interessant genoeg zijn de veranderingen bij het spreken in tongen grofweg het tegendeel van wat er gebeurt als mensen zich in een religieuze meditatieve staat bevinden, iets waar Newberg eerder naar heeft gekeken. Hij heeft namelijk eerder SPECT-scanners gebruikt om de hersenactiviteit te meten bij zowel mediterende Tibetaans-boeddhistische monniken als bij biddende katholieke franciscaner nonnen. Hij beschreef hoe hun oefeningen werden gevolgd door een karakteristiek patroon van hersenactiviteit, dat mooi aansloot bij de belevingen die de beoefenaars zelf meldden.

Erg opvallend was het verschil in hersenactiviteit bij een monnik voor en na diepe meditatie. Terwijl de scannerbeelden voor de sessie een kleurenpalet van rood, oranje en geel lieten zien – dat wil zeggen hoge activiteit – ontstond er tijdens meditatie een duidelijke blauwe vlek. De activiteit in de linker posterieure superieure pariëtaalkwab verminderde drastisch. De pariëtaalkwab houdt zich onder meer bezig met ruimtelijke oriëntatie. Hij integreert een grote hoeveelheid zintuiglijke informatie en vormt voorstellingen van de omgeving, zodat we ons daarin kunnen bewegen. Volgens Newberg sluit dat naadloos aan bij de waarneming dat mediterende en biddende mensen zich ‘één met het universum’ voelen wanneer er minder gaande is in de pariëtaalkwab. Wanneer die geen zintuiglijke indrukken van de omgeving verwerkt zal dat voelen alsof er buiten niets is – je versmelt met al het andere.

Newberg zelf omschreef die blauwe pariëtaalkwab als ‘een foto van God’, en van tijd tot tijd hebben de media het over een ‘Godmodule’, de ‘God Spot’ en dergelijke. Maar recenter onderzoek duidt erop dat dat te simpel is. Het is niet voldoende om alleen een groep zenuwcellen te kietelen, alsof er een knop is waar je op kunt drukken. Mario Beauregard van de Université de Montréal heeft in elk geval aangetoond dat mystiek-religieuze ervaringen een beroep kunnen doen op grote netwerken van hersengebieden. Beauregard, die zijn onderzoek classificeert als ‘spirituele neurologie’, onderzocht eind 2006 een aantal karmelietessen, die in een functionele MRI-scanner (fMRI) werden gelegd en vervolgens unio mystica, eenwording met God voelden terwijl er metingen werden verricht.5 De scanner, die de mate van doorbloeding meet als een indirecte indicatie van hersenactiviteit, liet zien dat er bij de nonnen verhoogde activiteit was in een aantal verspreide gebieden die betrokken zijn bij gezicht, gevoel, lichaamsbewustzijn en bewustzijn van het eigen Ik.

Geavanceerde scanners zijn het lievelingsspeelgoed van de moderne tijd, maar de verankering van geestelijke ervaringen in kleverige hersenkronkels gaat verder terug dan de uitvinding van die dure ijzerwinkel. Psychiaters waren er al tientallen jaren bekend mee dat patiënten met zogeheten temporaalkwabepilepsie een neiging tot intense religiositeit hebben. Daarbij gaat het niet om epilepsie zoals we die normaal kennen, met patiënten die bewusteloos raken en stuiptrekkend omvallen, maar om een aanval die zich uit als een sterk plaatselijke elektrische activiteit in de pariëtaalkwabben van de hersenen. Dat zijn de delen van de hersenschors die lopen vanaf de slapen tot vlak achter de oren.

Een van de eerste professionals die het verschijnsel systematisch begon te onderzoeken en beschrijven was de (inmiddels overleden) Amerikaanse neuroloog Norman Geschwind, die in de jaren zestig en zeventig een klassieke reeks artikelen publiceerde. Hierin beschreef hij onder andere hoe patiënten een karakteristieke ‘epileptische’ persoonlijkheid ontwikkelen, die is doordrenkt van religiositeit. Er is zelfs sprake van ‘hyperreligiositeit’, een karaktertrek die al deze mensen gemeen hebben maar die verschillend tot uiting komt, afhankelijk van waar men woont. In de Verenigde Staten, waar het religieuze aanbod groot is, gebeurt het vaak dat patiënten met temporaalkwabepilepsie in hoog tempo van het ene geloof naar het andere overstappen. Een niet gering aantal van hen werkt als lekenprediker.

Naast hun opmerkelijke persoonlijkheid hebben ze ook religieuze ‘aanvallen’. Neuroloog Vilyanur Ramachandran van de University of California in San Diego beschreef hoe een kwart van zijn patiënten met temporaalkwabepilepsie het had over overweldigende religieuze ervaringen. Terwijl die ervaringen optraden was er tegelijk op een e.e.g. epileptische activiteit te zien. Het kon gaan om intense belevingen van gelukzaligheid en extatische gevoelens van eenwording met het goddelijke. Ook konden de ervaringen het karakter hebben van echte openbaringen met zowel visuele als auditieve hallucinaties. Constante factoren waren dat het besef van tijd en plaats verdween wanneer de activiteiten aan de gang waren, en dat vrijwel alle patiënten hun belevenissen subliem noemden.

Door de brieven van de schrijver Fjodor Dostojevski te lezen kun je een indruk krijgen van hoe subliem dat is. Dostojevski was zelf epilepticus, en in een beschrijving van een aanval schreef hij aan een vriend: ‘Ik weet niet of het een minuut, een uur of een maand duurde. Maar ik weet dat ik de rest van mijn leven zou willen geven om het opnieuw mee te maken.’

Ook in zijn fictie put Dostojevski flink uit zijn ervaringen; hij leed aan zowel de stuipaanvallen van de klassieke grand mal als aan wat later zou worden gediagnosticeerd als temporaalkwabaanvallen. In zijn romans komen meerdere epileptische personen met religieuze visioenen voor. Vorst Mysjkin uit De idioot is een prachtig voorbeeld, en ook de middelste van de gebroeders Karamazov, Ivan Fjodorovitsj, doet goed mee.

De meeste religieuze mensen zullen daartegen inbrengen dat er veel meer bij religiositeit komt kijken dan visioenen en openbaringen, 51

en het overgrote deel van de gelovigen belijdt zijn geloof zonder ooit overdonderende spirituele ervaringen te hebben gehad. Dat is natuurlijk juist. Maar tegelijk zijn die overdonderende ervaringen cruciaal geweest voor de religiegeschiedenis, vooral omdat verhalen over de ervaringen van sommigen in vrijwel alle geloofsovertuigingen centraal staan.

We hoeven maar te kijken naar enkele van de personen die religies hebben gesticht en hervormd. Zoals bekend kreeg de profeet Mohammed de hele Koran rechtstreeks van Allah gedicteerd via openbaringen, en gebruikte hij die om de islam te stichten. De apostel Paulus werd onderweg naar Damascus door visioenen tegen de grond geslagen en begon spoorslags het christendom te organiseren tot een echte kerk. In India kreeg Boeddha een visioen en stichtte het boeddhisme. Uit een meer recente tijd kunnen we Joseph Smith noemen, de stichter van de mormonenkerk, die werd aangespoord door een paar buitengewoon interessante belevenissen. Hij ontmoette meerdere keren een engel, Moroni, en bouwde zijn sekte op rondom een gestage stroom openbaringen. Dat rechtstreekse contact met God was zó belangrijk, dat de mormonenkerk nog steeds verdeeld is over de traditie dat belangrijke kerkelijke beslissingen alleen kunnen worden genomen in het licht van relevante openbaringen die de hoogste kerkelijke leiders ontvangen.

Bemoeizieke neurologen hebben zich in de loop der tijd beziggehouden met postmortale diagnoses van bekende religieuze personen, en veel van die personen hadden ervaringen die opvallend goed passen bij de diagnose temporaalkwabepilepsie. Anderen vonden God nadat ze een klap op hun hoofd hadden gehad. Zo wordt bijvoorbeeld beschreven hoe Ellen White, die de kerk van de zevendedagsadventisten stichtte, als negenjarige een hersenbeschadiging opliep die haar persoonlijkheid ingrijpend veranderde. Tegelijkertijd begon ze grote religieuze visioenen te krijgen.

Een ontmoeting in een geluiddichte kamer

‘Wie probeert mystieke ervaringen te begrijpen zonder ze zelf te hebben gehad is als een eunuch die probeert om seks te begrijpen,’ zei de Amerikaanse wetenschaps- en religiejournalist John Horgan eens. Misschien heeft hij gelijk, ik weet het niet. Zelf heb ik nooit iets meegemaakt dat mystiek genoemd zou kunnen worden, maar nu sta ik hier aan de rand van Sudbury, klaar om het een kans te geven.

Hier ligt de kleine groep gebouwen van de Laurentian University, afgezonderd en door bomen omgeven. De kleine campus is bijna een plattelandsidylle, met de felle gele en rode kleuren van de herfstbladeren, het spiegelende meer waar je op uit kijkt, en de stilte. Een academische oase. Ik loop erheen, een wandeling van veertig minuten langs de B-weg, en niet één auto rijdt voorbij. Het is vrijdagmiddag, maar Persinger heeft me gewaarschuwd dat alleen de weekenden beschikbaar waren als ik een beroep wilde doen op zijn tijd en aan een experiment wilde deelnemen. Op werkdagen bevindt de professor zich alleen op godsonmogelijke tijdstippen ‘s avonds en ‘s nachts op de universiteit, wanneer zijn medewerkers naar huis zijn.

Overdag heeft hij namelijk een neuropsychologische praktijk waar hij patiënten behandelt en ook het geld verdient dat zijn onderzoek betaalt. Ooit, in de jaren tachtig, kreeg hij tienduizend dollar van een particulier die was geïnteresseerd in het effect van magnetische velden op de hersenen, en er kwam ook wel eens een kleine beurs van een particulier Canadees fonds. Maar afgezien daarvan heeft de professor zelf zijn werk in het laboratorium gefinancierd, terwijl de universiteit alleen zijn salaris en de standaard infrastructuur leverde. Dat klinkt haast als de gentlemen-geleerden uit de 18e eeuw, die als vanzelfsprekend hun eigen vermogen gebruikten ter bevordering van de wetenschap. Bij hedendaags onderzoek is het echter volstrekt ongehoord.

‘Ja maar, dat ís het ook!’ benadrukte Persinger, toen ik hem voor het eerst opbelde om te bedelen om toegang tot zijn laboratorium. ‘Maar op die manier ben ik helemaal onafhankelijk. Ik kan natuurlijk overheidstoelagen aanvragen, maar die stellen allemaal bepaalde voorwaarden aan hoe je die mag gebruiken. Wat je wel en wat je niet mag onderzoeken. Tegenwoordig, nu er steeds meer politiek komt kijken bij onderzoek, wordt de bewegingsruimte van onderzoekers meer en meer ingeperkt.’

Lang niet alle plaatselijke bobo'o zijn er even enthousiast over dat Michael Persinger zomaar experimenten doet die religie tot een interessant elektrisch artefact verklaren. Dat zou immers wel eens aanstoot kunnen geven. Maar Persinger is het soort man dat bevelen van bovenaf niet klakkeloos aanneemt. De reden dat hij als Amerikaan, geboren in Florida, überhaupt is afgedwaald naar het koude Canada is dat hij destijds weigerde om als dienstplichtige naar Vietnam te gaan.

‘Professor Persinger is altijd bereid om zijn opvattingen openlijk te verdedigen,’ vertelt Vivien Hoang, die me op parkeerplaats 4 is komen ontvangen. Juffrouw Hoang, wier voorouders trouwens vanuit Vietnam naar Sudbury zijn gekomen, is promovenda en lid van Persingers team van twaalf mensen.

‘Sudbury is een kleine plaats en erg conservatief,’ legt ze uit. ‘Professor Persinger is ongetwijfeld de beroemdste academicus die we hebben, en het bestuur aarzelt niet om hem als reclame voor de universiteit te gebruiken als het in hun kraam te pas komt. Maar in het dagelijks leven maken ze het hem en de hele groep moeilijk vanwege het onderzoek naar religieuze zaken.’

De groep blijkt in een donkere kelder te huizen. Onderweg door een labyrint van gangen passeren we drie van Viviens medestudenten, onherkenbaar in hun schorten en maskers, terwijl ze achter openstaande deuren een aantal proefratten ontleden.

‘Dat is onderzoek naar kanker,’ legt Vivien uit. Een van de bedekte figuren zwaait met een scalpel in zijn hand vanuit de kamer.

Om de hoek hangt een reclameposter van de universiteit, met een grote foto van Michael Persinger op een witte achtergrond. Hij heeft een stel hersenen in zijn handen, en het onderschrift luidt: What are you thinking? We lopen er langs en slaan scherp rechts af, een ruimte in die het kloppende hart van het werk van het team blijkt te zijn, het gemeenschappelijke kantoor waarin wordt rondgehangen, gelezen, geschreven en gedebatteerd. De hele technische inventaris bestaat uit een computer en een koffiezetapparaat, de rest is papier. Boeken, tijdschriften, stapels gegevens, anatomische tekeningen van hersenen en aan de muur een verzameling krantenknipsels met artikelen over Michael Persinger. In een hoek achter de deur is een wastafel, rondom langs de wanden zijn kasten en schoolborden, en in het midden een grote ronde tafel.

De sfeer is ontspannen en tegelijk uitgelaten. Net als in de keuken van een studentenflat wordt elke nieuwkomer snel opgenomen in de losse conversatie. Een paar medewerkers zijn bezig zich voor te bereiden voor het jaarlijkse congres van de Society for Neuroscience, vlak om de hoek. Er is binnen het team van alles gaande, maar nu is er niemand die werkt met de helm en de mystieke ervaringen. Iedereen die dat wel deed is net afgestudeerd en de wijde wereld in getrokken.

Vivien heeft de helm nog nooit uitgeprobeerd maar wil ontzettend graag. Paul Whissell, een jongeman met lang donker haar die bijna klaar is met zijn promotie, heeft een paar jaar geleden aan één experiment deelgenomen, maar kwam er later achter dat hij in de controlegroep zat, die geen magnetische impulsen door hun hersenen gestuurd kregen. Aan de ronde tafel gonst het van de verhalen over de ervaringen waar iedereen over heeft horen vertellen.

‘Ik hoorde iemand zeggen dat ze voelde dat haar kat daarbinnen zat.’

‘Sommigen beleven angstaanjagende dingen, maar anderen zeggen dat het heerlijk is. Wit licht en dat soort dingen.’

‘Er was een keer een Japanse dame bij wie na afloop de tranen over de wangen stroomden, terwijl ze er in het Japans op los praatte. Ze vertelde dat het absoluut subliem was geweest.’

‘Hallo!’ Iedereen houdt zijn mond als Persinger binnen komt stuiven. Hij is gekleed in een trenchcoat en een krijtstreeppak met vest en horlogeketting. Hij is een gemoedelijke heer van tegen de zestig met golvend grijs haar en een stalen brilmontuur, en hij ziet er veel opgewekter en hartelijker uit dan op de paar foto'o die op internet staan.

‘Aha, ons bezoek uit Denemarken? Welkom. Ik heb het helaas de rest van de dag druk met vergaderingen, maar praat vooral verder met mijn studenten.’

‘Maar de helm dan?’

‘We hebben voor morgen een afspraak. We zetten je om zes uur in de kamer, maar eerst moet je worden getest, dus zorg dat je om drie uur hier bent.’

Dan is hij weer weg.

De volgende dag klokslag drie ‘s middags stapt de professor weer het gemeenschappelijke kantoor binnen en vraagt me hoe laat ik die ochtend ben opgestaan. Ongeveer half acht, antwoord ik, en hij kijkt op de wandklok en mompelt ‘Uitstekend, uitstekend.’ ‘Dat komt dan mooi uit, we zetten je rond zes uur in de kamer.’ Eerst moeten er nog wat psychologische tests worden afgewerkt, en Persinger laat me achter met een paar vragenlijsten die ik moet invullen. Er zijn bijna vierhonderd vragen waarop ik ‘ja’, ‘nee’ of ‘weet niet’ moet antwoorden.

Allereerst wil de test weten of ik graag tijdschriften over techniek lees. Nee, dat doe ik beslist niet. Verderop gaan de vragen erover of ik denk dat mensen achter mijn rug om over mij praten, en of ik altijd in het openbaar mijn mening geef of dat ik liever blijf zwijgen. In een andere vragenlijst wordt me gevraagd of ik geloof in de wederkomst van Christus, of ik naar de kerk ga, en of ik vaak het gevoel heb buiten mezelf te treden.

Aha, een persoonlijkheidstest en een test over religieuze en spirituele neigingen. Met frisse moed begin ik aan mijn taak.

Hoort u wel eens stemmen? Ik kruis het vakje met ‘nee’ aan, maar bedenk dat dat bepaald niet komt omdat ik het niet zou willen. Als klein kind van een jaar of vier, vijf wilde ik maar al te graag stemmen horen. Mijn moeder was toen verpleegster in een psychiatrisch ziekenhuis, en bij het middageten waren de gesprekken rijk gekruid met verhalen over wat de krankzinnigen op haar afdeling deden en verzonnen. Het was allemaal enorm inspirerend, en het leidde ertoe dat ik mezelf telkens weer in de badkamer opsloot in de hoop dat ik in die stilte mystieke innerlijke stemmen zou horen. Maar er was nooit iemand die wat zei.

Heeft u ooit deelgenomen aan ongebruikelijke seksuele activiteiten? Neen! Snel maar verder.

Is wat uw vader doet altijd juist? Hier aarzel ik eventjes. Dat moet iets te maken hebben met vertrouwen in gezagsfiguren. Ondanks al mijn goede wil moet ik toch antwoorden met ‘nee’.

‘Klaar? Dan neem ik de papieren mee.’

Linda St. Pierre is een jonge psycholoog, universitair docent en Persingers vaste medewerker bij projecten die met de helm te maken hebben. Ze neemt me door de keldergangen mee naar het laboratorium waar het allemaal zal gaan gebeuren. Eerst wringen we ons door een klein voorportaal, dat om een of andere reden vol staat met papier. Artikelen, boeken, alle mogelijke tijdschriften, sommige weggeslingerd en opengeslagen. Achterin, door een kleine verbindingsgang, ligt een kamer met een hoog plafond die doet denken aan een uitdragerij. In elk geval krijg ik het vreemde gevoel dat ik enkele tientallen jaren terug in de tijd ben gestapt. Het interieur is een wonderlijke mengelmoes van de jaren vijftig, zestig en zeventig. Iemand lijkt een verzameling te hebben aangelegd van het meest vreselijke uit die tijd. Het kamerbrede tapijt is een onbestemde kleur bruin, en in het midden staan drie kleine, bij elkaar geschoven metalen bureaus van een lomp ontwerp. Daarop staat een schemerlamp, die gezelligheid verspreidt.

‘Die heb ik meegebracht,’ zegt St. Pierre, die het monster uit de jaren zeventig dat er jarenlang stond niet kon verdragen.

‘Echt gezellig,’ antwoord ik. Tot helemaal hoog aan het plafond zijn de boekenkasten langs alle wanden volgestapeld met donkerbruine archiefdozen, en op de lagere schappen vechten diverse spulletjes en voorwerpen om een plek. Ik bekijk met enige aandacht een e.e.g.-apparaat dat rijp lijkt voor een museum. Ik krijg te horen dat het veertig jaar oud is maar dat het werkelijk feilloos werkt, ja, dat het zelfs betrouwbaarder is dan de moderne versies. Je hoeft er alleen maar voor te zorgen dat de schrijfstiften worden bijgehouden.

Aan de muur naast de deur – die zelf in een licht instituutsgroen is geverfd – hangt zomaar pardoes een decoratie. Een tekening van een vaas met bloemen, gemaakt met kleurkrijt. Hij hangt scheef, en ik kan de handtekening niet ontcijferen. De enige andere versiering bestaat uit een half dozijn diploma'a met in zwierige letters de naam Michael Persinger erop gedrukt. Er hangen een doctoraalbul, een vergunning als klinisch psycholoog en nog een paar andere. In een houten doosje staat een verzameling geurflesjes, waarschijnlijk voor experimenten met zintuigen. Ik loop stilletjes rond als Linda plotseling vanuit een aangrenzend lokaal naar binnen roept: ‘Kijk vooral niet in de kamer. Ik heb Persinger beloofd dat je die niet te zien krijgt voordat je wordt ingesloten.’

Ik zal er anderhalf uur met de helm op inzitten. Dat klinkt verschrikkelijk lang. Maar eerst wil ze me nog meer testen. Ik moet een reeks getallen herhalen die ze langzaam uitspreekt, en dat gaat prima zolang het maar drie of vier getallen zijn, maar met vijf of zes gaat het fout en ik voel me als een schoolkind dat het toelatingsexamen niet heeft gehaald. Dan zijn er nog wat vergelijkbare proeven, zoals het nadoen van het traject dat haar vingers volgen over een reeks blokken. Opnieuw zijn vijf of zes blijkbaar te veel voor mijn hersenen. Ik ben boven de veertig, zeg ik verontschuldigend. Linda glimlacht alleen maar. Dan zet ze mij een koptelefoon op en sluit me aan op een bandrecorder. Een vrouwenstem zegt woorden in mijn oren, waarna ik ze moet herhalen en aan Linda moet vertellen in welk oor ik ze hoorde. Ik red me uitstekend, vind ik, en krijg weer zelfvertrouwen. Dan zegt de stem plotseling twee verschillende woorden tegelijk, in elk oor één, en Linda wil ze allebei horen. Concentratie is geboden.

‘Kant’ en ‘correct’, herhaal ik, terwijl zij met een uitgestreken gezicht aantekeningen maakt op haar schrijfblok. Er komt een pauze, en langs Linda'a schouder heen valt mijn oog op een stel hersenen, die in een aquarium met gelige vloeistof zweven. Met mijn belevenissen in de hersenbank in Harvard nog vers in het geheugen is het alsof ik een oude bekende zie. Ik betrap me erop dat ik ertegen zit te glimlachen.

‘Voor de volgende moet je een blinddoek voor je ogen hebben.’ O nee! Nu wordt het erger. Ik krijg een blinddoek voor, een oud ogenmasker van het soort dat wordt uitgedeeld op trans-Atlantische vluchten, maar dat is opgevuld met Kleenex om het helemaal lichtdicht te maken.

Voor me wordt een plank neergezet met daarin uitgesneden gaten in verschillende vormen en een bijbehorende serie blokken, die ik met mijn rechterhand in de gaten moet doen. Linda start een stopwatch, en ik begin met de blokken te worstelen, die niet in de gaten willen. Het is om gek van te worden, ik ben gereduceerd tot een hulpeloze kleuter. Ik wind me op, maar krijg ze eindelijk op hun plek en sta op het punt de blinddoek van mijn ogen te rukken.

‘We doen het allemaal nog een keer met links,’ zegt Linda volslagen toonloos. Dat doen we; het enige verschil is dat het nu nog moeilijker is en mijn opwinding des te groter.

‘Dat was goed. Bij de derde keer mag je beide handen gebruiken.’

Wat later komt Persinger binnenstuiven met ferme lange passen en volkomen gesoigneerd. De man komt totaal onvermoeibaar over.

‘Hoe gaat het?’ galmt hij.

‘Ik ben uitgeput.’

‘Uitstekend, uitstekend! Uitputting is goed. Dat kunnen we gebruiken,’ zegt hij en gaat bij de tafel staan om mijn testresultaten door te bladeren. De kleine bureaulamp beschijnt hem van onderen, en er lijkt iets diabolisch te liggen over de professor in zijn nette vest.

‘Ha! Fantastisch,’ zegt hij na enkele ogenblikken en wrijft zich in zijn handen. Dan werpt hij een snelle blik op een grafiek en glimlacht breed.

‘Maar dat is prachtig. Beseft u wel dat u binnen het hoogste percentage vrouwen valt wat betreft geldingsdrang en doorzetten?’

‘Echt waar? Dat kan ik me haast niet voorstellen…’

Ik vertel hem maar niet dat mijn vriend herhaaldelijk iets in die richting heeft gezegd, maar dat hij daarbij niet helemaal hetzelfde enthousiasme kon opbrengen.

‘En dan bent u fantasierijk en creatief, onconventioneel, sociaal en extrovert, zie ik. De meest geschikte combinatie.’

Geschikt waarvoor, denk ik en hoop maar dat hij niet verder kijkt naar dat gedoe met die getallen die achterstevoren moesten worden herhaald. Of dat hij er in elk geval niks over zegt.

‘Wat mij hier werkelijk interesseert is lateralisatie, of er bij u veel verschil is in hoe goed de twee hersenhelften functioneren. Dat ziet er allemaal goed uit. Zullen we naar binnen gaan?’

Eindelijk. We gaan de kamer binnen, de beroemde kamer C002B, geluiddicht met dikke dubbele deuren en klein als een hok, met een laag plafond. Op de vloer ligt een dik gelig ruig tapijt en er staat een velours leunstoel in donkerbruin met bijbehorende voetenbank, allebei half bedekt met een witte deken die eroverheen is geworpen.

‘Ga zitten, en maak het u gemakkelijk. Comfort is het allerbelangrijkste.’

Linda St. Pierre loopt buiten rond, dan komt ze binnen om de elektroden te bevestigen met een kleverige massa die op kauwgom lijkt. De twee onderzoekers bespreken over mijn hoofd heen wat technische details, wat ik niet helemaal begrijp. Het kost ze moeite om de elektroden op hun plaats te houden, want mijn haar is te dik en te warrig. Meer kauwgom, dan lukt het eindelijk. Samen tillen ze de helm op alsof het een kroon is en laten hem voorzichtig over mijn hoofd zakken. Persinger bekijkt me kritisch van voren en van opzij.

‘Die zit wel goed. Ja, u krijgt de velden recht op uw slaapkwabben, en dat past hier goed bij.’

De professor gaat in de hoek staan en neemt met mijn camera een paar foto'o. Dan krijg ik een duikbril die is gevoerd met servetjes over mijn helm vastgetapet.

‘Is het nu helemaal donker?’

Ik zweer dat ik helemaal niks kan zien, maar dan roept Linda vanuit de controlekamer dat Persinger maar beter naar mijn e.e.g. kan komen kijken. Ze mompelen samen daarbuiten. Dan komt de professor terug.

‘U moet wel ontspannen.’

‘Ja maar, ik bén helemaal ontspannen!’

‘Uw hersengolven laten iets anders zien. Hou op zoveel na te denken.’

Dan doen ze het licht uit en gooien eerst de ene en dan de andere deur dicht. Even later klinkt er geknars van een luidspreker, die in een hoek zit gemonteerd.

‘Doctor Frank?’

Doctor? Wat is dat nu voor doctor die ze erbij hebben gehaald? Het duurt even eer ik besef dat hij het tegen mij heeft. Mijn langzamerhand tien jaar oude doctorstitel voelt als iets uit een vorig leven.

‘Doctor Frank, bent u klaar?’

‘Me dunkt…’

‘Dan beginnen we.’

Er klinkt een gedempt geluid als ze de microfoon uitzetten, en ik ben helemaal alleen. Voorlopig lijkt het op het gevoel in een watertank ondergedompeld te zitten die gevuld is met ondoordringbare duisternis in plaats van met water. Het enige wat ik kan horen is mijn eigen ademhaling. Ik probeer me te ontspannen, denk nog het meest over hoe de hele scène eruit moet zien. Een grote gele valhelm en een vastgelijmde duikbril met blauw glas en een dikke fleecetrui om warm te blijven. Een absurde proefopstelling. Dan denk ik wat na over alles wat ik over de experimenten heb gehoord, en ik begrijp niet waarom er niet echt iets met me gebeurt, wacht, daar glimt misschien wat licht en ja, daar is inderdaad een piepklein geluidje als van krekels, beneden in de linkerhoek onder de voetensteun, maar dat is niet bepaald iets dat voor een religieuze ervaring kan doorgaan. Zo verglijdt de tijd in het donker, en mijn gedachten zweven vrij, ook al zijn ze misschien wat traag.

Klonk. De luidspreker laat me schrikken.

‘Dat was het eind van de eerste fase, ik kom naar binnen.’

Persinger gaat op zijn hurken zitten – hij is opmerkelijk fit voor een zestigjarige – en geeft me een vragenlijst in handen. Ik antwoord op vrijwel alles ‘nee’. Nee, ik was niet duizelig, nee, er waren geen vreemde geuren, afgezien van de bedompte lucht in de gestoffeerde kamer, maar dat zal wel niet tellen. Persinger neemt zijn lijst mee en sluit de dubbele deur weer.

Ik prop de papieren servetjes onder de duikbril en ben teleurgesteld. Maar goed, ik ben tenminste in goed gezelschap. Linda St. Pierre had me verteld dat niemand minder dan Richard Dawkins, de wereldberoemde evolutiebioloog, hier een paar jaar geleden was met een filmploeg van de BBC, en ook hij merkte niets in de kamer. Misschien moet je van tevoren een tikje religieus zijn om je iets te kunnen inbeelden.

‘Klaar daarbinnen? Dan komt de volgende puls. Denk er nu aan, doctor Frank, dat er sprake is van subtiele effecten, we hebben het hier niet over virtual reality. Probeer niet om wat u meemaakt te beredeneren, neem alleen waar wat er gebeurt.’

Al heel snel wordt duidelijk dat deze nieuwe puls echt iets kan uitrichten. Nu voelt het heel anders in de kamer. Eerst heb ik alleen de indruk dat mijn opmerkzaamheid is verscherpt en de sfeer als het ware geladen is. Dan zijn er geluiden. Een paar duidelijke geluiden die niet van mijzelf komen. Dit is niet mijn ademhaling maar iets heel anders en haast verontrustends. Het is net alsof er iets of iemand daar bij het voetenbankje schuifelt of liever gezegd kruipt.

Het klinkt precies alsof er een lichaam bij die geluiden hoort. Ja, er ís verdorie een wezen in de kamer, en niet bepaald iets aangenaams om in de buurt te hebben. Het kan wel zijn dat anderen hierbinnen ontmoetingen hebben gehad met profeten en zegenende jonkvrouwen, maar vandaag ligt dat anders. Hij – ja, het is een hij, als ik er een geslacht aan moet toekennen – hij is een ongure en dreigende gestalte. Een beetje zoals Gollum uit The Lord of the Rings. Mijn blik wordt erheen gezogen terwijl ik als vanzelf probeer de geluiden te volgen en ik heb het gevoel alsof de gestalte ergens links vooraan staat. Tegelijk is er een klassiek gevoel van angst, dat zomaar onder in mijn maag groeit en zich over mijn hele lichaam uitbreidt. Een van die gevoelens waarbij de stresshormonen de bloedsomloop in worden gepompt. Ik heb zin om ‘stop!’ te roepen, om ze te smeken om binnen te komen. Het is alsof hij/ zij/het elk moment op het idee zou kunnen komen om een arm uit te steken en me aan te raken, dat zou… Ik heb echt erg veel zin om mijn handen en voeten in te trekken, maar ik blijf zitten. Ergens in mijn achterhoofd doemt een beeld op: het e.e.g.-apparaat aan de andere kant van de muur is vast bezig op hol te slaan met al zijn schrijfstiften, die wild heen en weer slingerend een curve van hysterie tekenen op het rollende papier.

Rustig nou, het is maar een experiment. In het echt is er niets in het donker.

Langzaam verdwijnen de vage indrukken, de dingen op de vloer houden op met bewegen en blijven eindelijk weg. Ik probeer om beheerst te ademen en richt me op mijn ontspanning. Maar het duurt niet lang eer er weer iets mis is.

‘Mijn hand… die doet heel raar.’ Mijn stem klinkt dun en zwak en geluidloos in de geluiddichte kamer. Maar ik kan mijn mond niet houden, want mijn rechterhand is afgeschroefd en staat nu dwars op mijn arm. Ik weet met heel mijn logisch denken dat hij rustig op de armleuning ligt en van mijn lichaam af wijst, maar het voelt alsof hij naar mijn buik gekeerd ligt. Tegelijk voel ik een kracht die als het ware op de handpalm drukt, en wel harder en harder, alsof daar iemand staat te duwen. Dan komt er ook leven in mijn linkerarm, en ten slotte staan ze allebei in diezelfde geknakte hoek.

Ik beweeg me niet maar neem alleen waar, zoals de professor me vroeg. Het is een benauwd gevoel. Even later gaan beide armen omhoog totdat ze in de buurt van mijn oren zweven alsof de armleuning daar zit.

Eindelijk, eindelijk komt Persinger binnen met zijn vragenlijst. Het licht gaat aan en ik zie vaag een lichtflits; dat moet de professor zijn die een foto neemt. Ik help mee met het optillen van de helm. Voorzichtig peuter ik de elektroden los en laat ze in de stoel achter. De witte pasta, die nu tot gipsachtige klompjes is gehard, mag voorlopig in mijn haar blijven zitten, en op de laatste vragenlijst is mijn eindoordeel over mijn belevenis: ‘uiterst onplezierig’.

‘Gaat u zitten.’ Persinger ziet er beslist niet ontevreden uit, en nu, in de zijkamer in de gloed van de schemerlamp, is hij beschikbaar voor vragen. Hij leunt naar voren over een van de drie bij elkaar geschoven bureaus.

‘U zegt dat het eng was? Probeert u zich dan voor te stellen hoe dit soort ervaringen overkomen wanneer ze spontaan gebeuren, om drie uur ‘s morgens terwijl u in bed ligt. En hoe u zich zou voelen wanneer uw vrienden zouden zeggen dat het Satan zelf was die achter u aan zat.’

Ja, dat zie ik zo voor me. Ik kan deze belevenis niet zomaar van me af schudden. Zelfs hier, na afloop, klinkt mijn stem dunnetjes en onzeker.

‘Het voelde echt alsof iemand heen en weer aan het kruipen was.’

‘Ja, het gebeurt niet zo vaak dat er sprake is van beweging, maar dat komt vast omdat uw hersenen zo actief waren, zoals we op de e.e.g.-lijnen konden zien.’

Ik verzeker hem dat het volstrekt onmogelijk was om achterover te leunen en alleen maar waar te nemen. ‘Het was doodeng,’ zeg ik en klink als een kind.

‘Ja, dat begrijp ik. Maar zodra u probeerde om dat wat u waarnam te lokaliseren veranderde u tegelijk het activiteitenpatroon van uw hersenen en daarmee ook de wisselwerking tussen de activiteit in de cellen en het magnetische veld. Dat is niet ongewoon. Ongeveer een op de tien proefpersonen vertelt dat ‘het’ opzij bewoog toen ze probeerden zich erop te richten. U kunt zich voorstellen dat die beweging mensen de indruk geeft dat er een bewust wezen aanwezig is, dat actief probeert om hen te ontwijken en om buiten hun gezichtsveld te blijven.’

Wezen, ja, mijn hemel, maar een religieuze ervaring was het bepaald niet. Geen blonde Scandinavische Jezus in een heldere stralenkrans en witte gewaden, geen heilige profeten, niet eens iets wat je als een geest zou kunnen duiden.

‘Kijk, acht op de tien mensen die de helm dragen merken een verandering in hun bewustzijn, maar verschillende factoren bepalen hóé dat dan tot uitdrukking komt. Ten eerste hangt het af van hoe gevoelig de temporaalkwabben van dat individu zijn, dat is beslist niet voor iedereen gelijk. Dan is er nog een belangrijk element, de culturele bagage die ieder met zich meedraagt. Die beïnvloedt zowel ieders verwachtingen als hoe we in het algemeen ongewone gebeurtenissen karakteriseren, en daarbij hoort ook de religieuze traditie waardoor we zijn gevormd.’

Een typische redenering van atheïsten is dat wat er gebeurde een simpele truc van hun hersenen was, en ze kunnen zich ervan distantiëren. Dan zijn er proefpersonen met een indiaanse achtergrond, die naar een voorvader verwijzen, en weer anderen verklaren de aanwezigheid vanuit hun eigen geloof.

Maar wat gebeurt er eigenlijk? Dat is degenen die de werking van hersenen bestuderen nog niet echt duidelijk. Michael Persinger werkt op basis van de hypothese dat we niet één ‘zelf’ of zelfbewustzijn hebben maar meerdere, en dat die als het ware op verschillende plaatsen in de hersenen verblijven of ontstaan. Je zou kunnen zeggen dat het Zelf verschillende aspecten heeft, die we normaal niet als zelfstandig beschouwen maar die onder bepaalde omstandigheden opeens als zodanig gaan fungeren.

‘Ik zie het zo: ons normale zelfbewustzijn, dat we allemaal “Ik” noemen, is vooral verbonden met de linkerhersenhelft. Daar vindt een heleboel activiteit plaats rondom de spraak, en zelfbewustzijn heeft in hoge mate met spraak te maken. Intussen heeft de rechterhersenhelft zijn eigen tegenhanger van het zelfbewustzijn van de linkerhelft, maar in wakende toestand wordt die belemmerd of onderdrukt door de communicatie die tussen de helften plaatsvindt. Als door een of andere oorzaak gunstige omstandigheden ontstaan, kan de rechtertegenhanger als stoorzender in het bewustzijn ingrijpen en als een “ander” overkomen. Dat is dan die waargenomen aanwezigheid, het “wezen” dat we in de helm voelen.’

Ja, dat is de theorie, of in elk geval één theorie. Ze sluit aan bij de hypothese van de bekende neurowetenschapper Michael Gazzaniga, dat de linkerhersenhelft datgene herbergt wat hij de ‘vertaler van de linkerhemisfeer’ noemt. Dat is een netwerk dat ervoor zorgt dat wij als individu een eenheid blijven doordat het voortdurend informatie die vanuit alle andere netwerken in de hersenen binnenkomt vertaalt en omzet in een samenhangende persoonlijke geschiedenis. Die zou je het verhaal van het Zelf kunnen noemen.

Maar alles wat dat ongrijpbare Zelf betreft, waaruit het bestaat, waar het zit en hoe het wordt opgebouwd, is nog steeds erg speculatief. Men weet bijvoorbeeld in de verste verte niet hoe het pulserende magnetische veld in de hersenschors werkt. Jarenlang experimenteren op mensen en dieren heeft aangetoond dat het veel uitmaakt welk magnetisch veld er wordt gebruikt. De velden die Persinger gebruikt zijn niet sterker dan wat een gewoon computerscherm kan produceren, en weinig mensen hebben zittend voor hun scherm God of de duivel ervaren. Door de jaren heen hebben teams van de Laurentian University geëxperimenteerd met een eindeloze variatie aan magnetische velden en er lijken specifieke pulspatronen te werken, waarbij hun intensiteit allesbepalend is. Wat er met de helm gebeurt, is dat je eerst twintig minuten een zwak pulserend magnetisch veld krijgt op de rechterhersenhelft, en daarna twintig minuten op de beide slaapkwabben. Die speciale puls wordt de Thomaspuls genoemd, naar een voormalige student die hem heeft ontwikkeld.

Dat er ook andere werkzame pulspatronen zijn valt te lezen in een artikel uit 2001 in het vaktijdschrift Perception and Motor Skills, waar het geval wordt beschreven van een ongelukkig geplaatste wekkerradio die visioenen van het heilige opriep.6 Het artikel beschrijft een jonge Canadese vrouw die klaagde over onverklaarbare nachtelijke visite. Op een gegeven moment begon ze bezoek te krijgen van een onzichtbare aanwezigheid die zij zelf identificeerde als de Heilige Geest. Hij kwam niet om haar te bekeren of om met haar te praten, maar blijkbaar om zijn eerdere succes met het veroorzaken van zwangerschappen en maagdelijke geboorten te herhalen.

De vrouw kon zijn aanhoudende pogingen heel nauwkeurig beschrijven. Gewoonlijk begon het ermee dat ze haar bed krachtig voelde trillen. Daarna merkte ze hoe een wezen langs haar linkerzijde langzaam omlaag bewoog en dan via de vagina haar lichaam in kwam, waar het zich meestal in haar baarmoeder nestelde.

Na wat gerommel daar voelde de vrouw de aanwezigheid van een onzichtbaar kind, dat als het ware boven haar linkerschouder zweefde. Op het laatst was ze uitgeput en dat aanhoudende nachtgedoe zat, en ze zocht medische hulp. De arts riep op zijn beurt Michael Persinger erbij, die de magnetische velden in de slaapkamer van de vrouw opmat en analyseerde en zo ontdekte dat haar wekkerradio, die vlak bij het hoofdeinde van haar bed stond, een magnetische puls uitzond. Die puls kwam precies overeen met de zogeheten 4 microteslapuls, die zowel bij ratten als bijzonder gevoelige mensen epileptische aanvallen kan oproepen. Toen het apparaat werd verwijderd hielden de bezoekjes op.

Maar wanneer ik vraag naar een concreet mechanisme draait Persinger wat in zijn stoel. ‘De puls stimuleert waarschijnlijk enkele zenuwcellen en doet ze elektrische signalen afgeven, waarop andere zenuwcellen dan reageren. We weten dat de zwakke pulsen en velden die wij gebruiken elektrische stroompjes in de hersenen veroorzaken met een sterkte in de hersenschors in de orde van grootte van microvolts en nanoampères. Dat is ook het effectieve gebied voor elektrische stimulatie van weefsel. Uit experimenten met ratten weten we dat bepaalde effecten kunnen worden geblokkeerd door chemische stoffen die zich binden aan bepaalde receptoren op het oppervlak van zenuwcellen. Dat zijn dezelfde receptoren die reageren op morfine en andere opiaten.’

Persinger en zijn medewerkers menen dat de belangrijkste effecten die een proefpersoon merkt berusten op het feit dat grote groepen cellen met nieuwe activiteiten aan de gang gaan.

‘We schakelen het gezicht en het gehoor uit in het donker. Dus die miljoenen zenuwcellen die normaal bezig zijn met het ondersteunen van deze twee primaire zintuigen hebben nu niet veel te doen. Daardoor kunnen ze door onze apparatuur worden gerekruteerd voor de activiteiten van subtiele magnetische velden.’

Persinger vermoedt dat hetzelfde effect ook optreedt wanneer sjamanen en andere goede lieden uit verschillende culturen zich afzonderen in grotten en soortgelijke afgelegen plaatsen om in contact met het goddelijke te komen.

‘Mohammed ging ook grotten in en ontving daar goddelijke boodschappen. Ook zijn er woestijnverhalen over Christus die wegging, de grote woestenij in, waar hij veertig dagen vastte en een incarnatie van Satan ontmoette. Alle mogelijke culturen hebben zich beziggehouden met afzondering en het zich ontdoen van alle zintuiglijke indrukken.’

Persinger krijgt een ironisch trekje om zijn mond. ‘Vroeger noemden we onze kamer daarbinnen “De grot van Mohammed”, maar dat was voor september 2001…’

Je moet niet geloven, je moet weten

‘Het belangrijkste zou uiteraard een duidelijk antwoord zijn op de vraag hoe religieuze verschijnselen überhaupt ontstaan. Er moet een reden zijn waarom mensen in alle tijden en culturen zich voorstellingen maken die duidelijk religieus van aard zijn.’

Aldus de filosoof en theoloog Johannes Sløk in 1960 in zijn boek Det religiøse instinkt, en tegenwoordig heeft de biologie een paar goede suggesties. Als goede atheïst kan ik het niet laten na te denken over wat de nieuwe kennis van hersenonderzoekers voor religie zal gaan betekenen. Wordt die uit de markt geduwd, of kan het geloof deze aanval afslaan?

Naarmate de tijd verstrijkt wordt het bestaan van God er niet zekerder op; integendeel, een stortvloed aan gegevens wijst erop dat het heilige tussen de oren zit. Dat zijn niet alleen de spectaculaire resultaten met de gele valhelm, maar ook klinische beschrijvingen door psychiaters van hyperreligieuze epileptici met overactieve slaapkwabben. Daar komt doorlopend onderzoek bij naar het scala aan spirituele mentale toestanden, waardoor het inzicht groeit in hoe onze eigen hersenen dat wat we altijd als van buiten komend beschouwden, in feite zelf maken. Schokkende aanrakingen door de vinger Gods, engelenvleugels of de ademtocht van het grote onbekende universum blijken langzamerhand elektriciteit te zijn in een bepaald patroon van synapsen tussen de hersencellen.

Wat zal er gebeuren als die fascinerende academische kennis werkelijk uit de ivoren torens naar buiten sijpelt, in de cultuur wordt opgezogen en algemene kennis wordt? Kan een combinatie van enerzijds gedetailleerde informatie over het functioneren van de hersenen, en anderzijds goed onderbouwde theorieën over het ontstaan van religie binnen het proces van de evolutie, de houding van mensen tegenover religie in de praktijk veranderen?

‘Vergeet het maar,’ zullen sommigen antwoorden. Geloof in gezond verstand is het meest naïeve geloof van allemaal. Kennis en ratio hebben simpelweg niet de tanden om een gat te kunnen bijten in de olifantenhuid van religies. ‘Kijk toch naar de geschiedenis,’ zullen ze zeggen en erop wijzen dat al vanaf de Verlichting wetenschappelijk ingestelde stemmen zelfverzekerd hebben beweerd dat geloof en bijgeloof – of dat nou hemelse goden of onderaardse trollen zijn – vanzelf zullen omvallen door de onstuitbaar oprukkende wetenschap en het verstand. Voorlopig hebben die stemmen tragisch ongelijk gekregen. Zelfs tegenwoordig, na driehonderd jaar en een haast onvoorstelbare wetenschappelijke en technologische vooruitgang, gelooft een aanzienlijk deel van de mensheid nog steeds rotsvast in maagdelijke geboorten, de zwavelpoelen van de hel en paradijzen voor martelaren. Kijk wat er de laatste tientallen jaren is gebeurd – religie heeft zich niet teruggetrokken maar zelfs nieuwe marktaandelen veroverd.

Zelfs mensen die de wetenschap als beroep hebben en religie als een biologisch verschijnsel onderzoeken, zijn niet erg optimistisch. Volgens Richard Dawkins is religie ‘te vergelijken met het pokkenvirus, maar moeilijker om uit te roeien’. Pascal Boyer, die religie beschrijft als een cognitieve parasiet, heeft gezegd dat hij geen moment gelooft dat zelfs een stevig onderbouwde biologische verklaring voor het ontstaan en de aard van religie ook maar iets zal veranderen aan de bereidheid van mensen om religieuze ideeën te slikken. Die luie parasiet is zo goed aangepast aan onze mentale bouw dat hij zich onaangetast in onze hersenkronkels zal blijven ontvouwen, generatie na generatie. De bioloog Andrew Newberg lijkt het met die interpretatie eens te zijn. Hij schreef samen met de inmiddels overleden psychiater Eugene d'dguili het boek Why God Won'n Go Away. Op zijn homepage geeft hij een korte uitleg.

‘God zal niet verdwijnen, omdat onze hersenen niet toestaan dat God verdwijnt. Ze zijn dusdanig gebouwd dat God en religie tot de krachtigste gereedschappen van de hersenen behoren waarmee ze kunnen doen wat ze moeten doen: zichzelf aan de gang houden en overstijgen. Tenzij er een aardverschuiving plaatsvindt in de manier waarop de hersenen werken zal God nog zeer lange tijd bij ons zijn.’

Maar klopt dat? Religieus geloof is toch niet ongevoelig voor de gang van zaken en omstandigheden in de wereld. Uitkijkend over het internationale landschap zien we bijvoorbeeld grote verschillen in hoeveel mensen er per land en cultuur gelovig zijn. De laatste jaren is een reeks internationale onderzoeken verschenen waarin meer dan 95 procent van de ondervraagde mensen in landen als Nigeria en Indonesië antwoordt dat ze absoluut altijd in God hebben geloofd. In het Westen vinden we zulke hoge aantallen maar in een paar landen, de zogeheten statistische outliers of extreme gevallen. Dat zijn de Verenigde Staten en Ierland, waar ongeveer negen op de tien antwoorden dat ze gelovig zijn, terwijl het aandeel in landen als Denemarken, Zweden en Nederland met tussen vier en zes op de tien veel lager ligt.

‘Op sommige plaatsen worden religieuze teksten niet als “de waarheid” onderwezen. De Bijbel wordt gezien als een stuk literatuur,’ merkte de filosoof en neuroloog Sam Harris op, toen ik hem ontmoette om de toekomst van religie te bespreken. De veertigjarige Harris praat zacht en zonder grote gebaren, maar achter zijn rustige uiterlijk schuilt een vechter. Hij zegt graag ronduit dat religie moet worden bestreden. ‘In elk geval als de mensheid heelhuids uit de 21e eeuw tevoorschijn wil komen.’

Hij beweert ook dat religie niet het enige effectieve mentale virus is waar we mee te maken hebben.

‘Als er iets is wat bij onze cognitieve toerusting past, dan is dat de wetenschap. Wij mensen verlangen ten diepste dat onze opvattingen over de wereld kloppen met wat er om ons heen gebeurt. De geschiedenis laat zien dat we religieuze verklaringen best los willen laten als de wetenschap de werkelijke oorzaken van gebeurtenissen en verschijnselen aanlevert.’

Een van de beste voorbeelden is de vooruitgang van de medische wetenschap. We willen – en dat is vermoedelijk altijd zo geweest – wanhopig graag begrijpen waarom we ziek worden en wat we daaraan moeten doen. Voor de moderne wetenschap op het toneel verscheen verschafte de religie die verklaring. Viel je flauw met stuiptrekkingen en schuim om je mond, dan had waarschijnlijk iemand het boze oog op je geworpen en moest je je toevlucht nemen tot een toverdokter, of welwillende familieleden zover krijgen dat ze innige gebeden voor je omhoog zonden. Als een zoon of dochter praatte met personen die niemand anders kon zien of horen, dan waren ze bezeten geraakt door een demon die natuurlijk door een priester moest worden uitgedreven. De vraag naar duiveluitdrijvers en toverdokters nam drastisch af naarmate schijnbaar demonisch gedrag kon worden verklaard als epilepsie, schizofrenie of andere ziekten met een fysieke oorzaak, vooral ook omdat die ziekten vanuit hun medische oorzaak kunnen worden behandeld.

Je kunt je een vergelijkbaar effect indenken als de wetenschap een werkelijk goede beschrijving van spirituele ervaringen zou kunnen geven. Anders gezegd, als we tot in details zouden kunnen verklaren wat er zuiver fysiologisch gebeurt wanneer een mens bijvoorbeeld een gevoel van egoïsme overwint en ervaart dat hij zijn naaste liefheeft als zichzelf. Zoals ook Sam Harris zegt, is het belangrijk dat de wetenschap dat soort psychologische vermogens probeert te begrijpen, zoals religieus geloof maar ook andere schijnbaar vage en onstoffelijke verschijnselen zoals ethiek en menselijk geluk.

‘Want als we dat doen en als dat begrip zich verspreidt, worden ideeën als een god of een profeet die een boek schreven over hoe de wereld in elkaar zit, waardeloos,’ zegt hij. Behalve intellectueel inzicht, zo stelt hij zich voor, zou de neurologie ook gebruiksvriendelijke technologie kunnen bijdragen.

‘Stel je eens voor dat Persingers helm beter werkte. Dat je niet zo nu en dan, maar elke keer en gegarandeerd een genuanceerde en krachtige spirituele ervaring kreeg, die in twintig verschillende versies kon worden geleverd: de Jezushelm, de Boeddhahelm en waar verder maar vraag naar is. Dan zouden we op een gegeven moment alleen nog maar praten over wat er bij die geestelijke toestanden in de helm gebeurt.’

In feite is Michael Persinger met net zoiets bezig. Hij heeft mensen met een sterk geloof in kamer C002B zien gaan om eruit te komen met serieuze twijfel die nadien steeds toenam. De professor gelooft in een toekomstscenario waarbij zijn technologie kan worden ontwikkeld tot een soort spiritueel hulpmiddel. Hij ziet een wereld waarin we niet samenkomen in kathedralen, tempels of moskeeën, maar gewoon naar onze slaapkamer gaan of in een hoekje gaan zitten, onze privémagneethelm goed over de slaapkwabben trekken en een religieuze ervaring krijgen. Eén worden met het universum, God ontmoeten, of hoe we het ook willen noemen. Een praktijk die de existentiële angst zal verminderen in een samenleving waarin we meer en meer geïndividualiseerd en geïsoleerd raken.

Een van Persingers voormalige collega'a, Todd Murphy, heeft al een eerstegeneratieproduct op de markt gezet. Hij heeft de zogeheten Shakti geproduceerd, een toestel dat zowel als helm als in de vorm van een soort hoofdtooi met elastische band leverbaar is, met twee, vier of acht magnetische spoelen die je kunt verschuiven zodat ze inwerken op verschillende gebieden in de hersenschors. Spirituele technologie voor een alternatieve staat van zijn, luidt de slogan op de homepage van Shakti Technology. Het product is al verkocht aan een paar honderd gebruikers, vertelt Murphy, die tegenwoordig in San Francisco woont. De meeste kopers waren mannen van middelbare leeftijd die volgens de uitvinder meestal uit waren op ‘het op een of andere manier onderzoeken van hun bewustzijn.’

Shakti wordt gekoppeld aan de geluidskaart van de eigen pc, die de magnetische pulsen controleert, en het toestel wordt geleverd met een gebruiksaanwijzing die suggereert waar op het hoofd de magnetische spoelen kunnen worden geplaatst en waar men voorzichtig moet zijn. Op de homepage is een zorgvuldige selectie van getuigenissen van gebruikers te lezen.

‘Een heerlijk gevoel van welbehagen en geestelijke alertheid,’ schrijft iemand. ‘Drie dagen na mijn laatste sessie was ik vol energie en in een fantastisch humeur, hoewel het weer slecht was en alle anderen somber waren,’ deelt iemand anders mee. Een derde beschrijft hoe hij na een stimulatie van een uur een sterke toename van gevoelens van liefde voelde en warmte in zijn hoofd en borst, waarna hij in slaap viel.

‘Veruit de meesten zijn helemaal niet uit op uitzonderlijke spirituele ervaringen,’ verklaart Murphy. ‘Ze kunnen ze best krijgen door het testprotocol van Persinger toe te passen, waarbij prikkeling van het gezicht en gehoor worden buitengesloten. Maar veel mensen zijn geïnteresseerd in de effecten die je kunt krijgen ná de sessies. Ze willen zich graag beter voelen.’

Er zijn dus speciale instructies voor hoe je je humeur kunt oppeppen door je linkerfrontaalkwab twintig minuten lang te stimuleren, eens per week, zes weken lang. Dat bouwt voort op resultaten die Persinger en zijn voormalige medewerkster Laura Baker-Price publiceerden na de behandeling van patiënten die na hoofdletsel leden aan depressies en angsten.7 De patiënten rapporteerden dat de depressie wegtrok naarmate het e.e.g.-signaal veranderde. Ook de onderzoekers konden, in de loop van de zes weken die de behandeling duurde, de verandering waarnemen.

‘Ik weet zeker dat de techniek met meer tijd en meer onderzoek zodanig kan worden ontwikkeld dat ze doelgericht kan worden ingezet voor specifieke effecten en ervaringen die alle gebruikers – onafhankelijk van hun neurologische toestand – kunnen bereiken. Op dit moment worden we beperkt door het feit dat alle hersenen verschillend zijn, en door het feit dat we niet weten welke condities we moeten scheppen voor ieders individuele neurologische staat.’

Todd Murphy gelooft niet dat het oproepen van spirituele ervaringen met magnetische stimulatie religie ooit zal vervangen. ‘Althans in die zin dat mensen een intern paradigma nodig hebben, een raamwerk om hun ervaringen te verklaren. Ze hebben een vocabulaire nodig om hun ervaringen en de veranderingen die ze meemaken mee uit te drukken, en tot nader order biedt religie, die al zo lang bestaat, het beste vocabulaire. Ik heb meegemaakt hoe zelfs hardnekkige atheïsten teruggrijpen op religieuze termen om te beschrijven wat ze ervaren. Maar goed, als ze het mechanisme erachter moeten uitleggen, verwijzen ze naar de neurologie. Ik geloof niet dat de wetenschap een terminologie kan bieden die emotioneel net zo aanspreekt als religieuze termen. We zullen een heleboel mensen zien die puur intellectueel heel goed weten dat transcendente ervaringen uit hun hersenen komen, maar die voelen dat die voortkomen uit iets anders, iets hogers. Er is een kennisdomein en er is een gevoelsdomein. Ik denk dat mensen dingen zullen verklaren vanuit hun kennis, maar handelen vanuit hun emoties. En zo'o verdeling vind ik eigenlijk een uitstekende oplossing,’ zegt Murphy. Ik kan in mijn mobieltje de ironische glimlach bijna hóren als hij voortzet: ‘Zoals Jezus zei, laat uw rechterhand niet weten wat uw linker doet. ‘

Een krachtige pleitbezorger voor spirituele ervaringen die chemisch zijn gezuiverd van religieuze inhoud is de Britse psychologe Susan Blackmore. Blackmore is bekend vanwege haar ongewone haar – dat kan bij tijd en wijle groen en roze zijn – en om haar serieuze onderzoek naar het paranormale. Ze heeft een lange universitaire carrière achter de rug bij onder andere Warwick University, maar is nu freelance onderzoekster. In een interview met Nature uit 2004 beschreef ze hoe ze de ‘ervaring van haar leven’ had in Persingers gele helm, maar bovendien is ze veterane op het gebied van mystieke ervaringen – ‘met en zonder drugs’. Susan Blackmore heeft uittredingen meegemaakt en gevoelens van eenheid met het universum, ze heeft de lange tunnels en het heldere witte licht gezien die mensen met bijna-doodervaringen gewoonlijk beschrijven. Velen van hen interpreteren dat als de toegang tot het hemelrijk en een onweerlegbaar bewijs voor een leven na de dood. Blackmore is het daar niet mee eens.

‘Laat ik hier heel duidelijk over zijn,’ zegt ze. ‘Ik ben niet alleen atheïst, maar ik geloof zelfs dat een geloof in God zowel onjuist als ronduit schadelijk is. Ik ben er echter van overtuigd dat ervaring met het mystieke positief en waardevol kan zijn en inzicht kan geven.’

Blackmore vindt het belangrijk dat deze ervaringen worden onderzocht, gewoon omdat dat kan bijdragen tot het afwijzen van religie.

‘Ik zou graag een wereld zien waarin mensen de valse en schadelijke religies die we tegenwoordig kennen achter zich lieten, en waarin ze werkten aan het verwerven van mystiek inzicht en begrip. Er zijn mystieke zijnstoestanden waarin je de wereld in zijn samenhang ziet en jezelf ervaart als een volledig geïntegreerd deel van al het andere. Dat kan een uiterst positieve ervaring zijn, die leidt tot zowel minder egoïstisch gedrag als een grotere persoonlijke tevredenheid. Ik zou willen dat meer mensen dat soort ervaringen zouden kunnen hebben zonder daarmee traditionele religie aan te moedigen.’

Religie is aan verandering onderhevig. Met wat goede wil zien we hoe sommige traditionele interpretaties opschuiven in de richting van iets wat probeert samen te gaan met de natuurwetenschappen, of in elk geval elementen ervan absorbeert. Het zou kunnen dat de ‘zachte’ moderne religie zich op een gegeven moment laat opslokken door een wetenschappelijke denkwijze. Maar aan de andere kant is het net zo goed voorstelbaar dat de fundamentalisten van deze wereld zich juist door de oprukkende wetenschap laten provoceren tot herbewapening.

Ik kan me maar moeilijk voorstellen dat we een echt conflict tussen het wetenschappelijke wereldbeeld en het fundamentalistische godsvertrouwen kunnen voorkomen. Het conflict zit ingebakken en valt op den duur niet te ontwijken, omdat ze allebei beweren dat ze de werkelijkheid vertegenwoordigen. Het is gewoon onmogelijk om twee radicaal tegengestelde wereldbeelden te hebben die allebei respect opeisen maar elkaar wederzijds uitsluiten.