Terugslag
Het wordt me steeds duidelijker, zei de Saint, dat het ogenblik is aangebroken, waarop wij de heer Gilbert Tanfold moeten neutraliseren.
Deze wijze uitspraak deed hij niet binnen gehoorsafstand van de belanghebbende.
Simon Templar veroorloofde zich dit soort waarschuwingen namelijk .niet dikwijls. Wanneer een vrijbuiter, die die naam met ere draagt, het moment acht aangebroken om de heer Tanfold buiten werking te stellen, omdat hij zich nu eenmaal geroepen voelt het algemeen welzijn te dienen, dan ligt het niet in de lijn iedereen te gaan vertellen, dat Simon Templar had ingegrepen of binnenkort zóu ingrijpen. Scotland Yard had zo’n levendige belangstelling voor zijn activiteiten, dat een dergelijke onderneming niet begonnen kon worden, zonder dat hij voor een goed alibi gezorgd had, hetgeen hem trouwens meer moeite bezorgde, dan de hele meneer Tanfold waard was. Maar, om een fraai woord aan de Duitse taal te ontlenen, de Zerquetschenreiflichkeit van de heer Gilbert Tanford was nu zo ver gevorderd, dat, al kon er dan geen publieke vermakelijkheid van worden gemaakt, er van veronachtzaming om zo’n onbelangrijke reden, evenmin sprake mocht zijn.
De publiciteit met betrekking tot de zaken van de heer Tanfold kon men aantreffen op de laatste bladzijde van verscheidene dagbladen en onderscheidde zich door een grote hoeveelheid uitroeptekens en een in het oog vallende vaagheid van haar inhoud. Zo ook de advertentie, waarop een zekere mijnheer Tombs had gereageerd.
Parijse kunstfoto’s!!! Zeldzaam!!! Buitengewoon!!! Speciale aanbieding. (Komt maar één maal.) 100 unieke foto’s voor 5.000 fr. Vraagt geïllustreerde catalogus!!! G. Tanfold ér Co, Gaul Str. Birmingham.
Deze publiciteit was het begin van een opmerkelijk verloop van zaken. Wij willen helemaal geen oordeel uitspreken over het moreel van de afnemers. Wel zijn wij van mening, dat ze zwaar bestolen worden, maar er zijn nu eenmaal altijd mensen, die op dat soort zaken afkomen. De verbeeldingskracht van de heer Gilbert Tanfold ging heel wat verder dan het financiële rendement van deze banale en afkeurenswaardige handel alleen. De heer Tanfold beschouwde deze affaire, hoe profijtelijk zij ook was, slecht als uitgangspunt voor een heel wat belangrijker onderneming en dit was de reden, dat de Saint het plan had opgevat, zich actief met hem bezig te houden.
Iedere brief die op het uit twee vertrekken bestaande kantoor van Tanfold te Birmingham binnenkwam, werd aan een nader onderzoek onderworpen, met een nauwgezetheid die de argeloze afzender verbaasd zou hebben. Wanneer ze geschreven waren op een slechte kwaliteit papier, van een slordig gedrukt briefhoofd waren voorzien of met een ongeoefend handschrift geschreven, dan werd de schrijver ervan als onbelangrijk gebrandmerkt, de bestelling werd per kerende post uitgevoerd, en de zaak werd door Tanfold als afgehandeld beschouwd. Maar de brieven op goed papier, met welverzorgde briefhoofden en geschreven met verfijnd handschrift betekenden een belangrijke figuur en werden door Tanfold zelf nauwkeurig onderzocht; hun bestellingen vormden slechts het begin van vele andere operaties. De heer Tombs schrééf op papier van het Palace Royal Hotel, Londen; dit was een zo duur etablissement, dat alleen miljonairs, filmsterren en avonturiers zich het verblijf aldaar konden veroorloven. Merkwaardig eigenlijk, dat Tanfold helemaal niet aan die derde categorie dacht, toen hij de brief ontving. Als verzachtende omstandigheid mag echter wel worden aangevoerd, dat Simon Templar hem om de tuin leidde. Want als beroep (dat de afnemers op hun bestelformulier moesten invullen) had hij opgegeven: ‘Zakenman, Australiër’.
Gilbert Tanford had, net als vele anderen van zijn slag, een gedegen ervaring met de typische mentaliteit van in Londen vrijgelaten rijke kolonialen. Hij kende hun hartelijkheid en hun bijna ontroerende behoefte om goede vrienden te worden: hij wist dat die welwillende gevoelens hen er regelmatig toe brachten gouden voorwerpen te kopen op de Strand of om duizenden ponden weg te geven in kleine biljetjes aan volkomen onbekenden als bewijs van hun oprechtheid en hij kwam zo onder de indruk van de voorstelling, die hij zich omtrent zijn Australiër had gemaakt, dat hij hem de mooiste collectie foto’s liet toezenden en zelf de volgende dag op reis ging naar Londen, teneinde zich helemaal te informeren betreffende die gouden vogel, die zo maar uit de hemel was komen vallen.
Iemand, die minder ervaring had in de kunst van het winnen van inlichtingen betreffende toekomstige slachtoffers, zou misschien ontmoedigd zijn, wanneer hij zich realiseerde, hoe moeilijk het is om een bescheiden onderzoek in te stellen naar een gast van een paleis, zoals het Royal Hotel is. Maar voor Tanford was dit niet meer dan een routinezaakje. Hij wist, dat een man alleen in een grote stad altijd met de barkeeper praat, en hij volgde diezelfde methode. De barkeeper wist zo’n babbelarijtje wel op prijs te stellen: ja, de barkeeper kende die Australiër Tombs wel.
Is dat niet een grote, gébruinde man, met een bril?
Ja, dat is ‘em, sprak de heer Tanfold, zonder aarzelen. En toen hoorde hij, wat hij gehoopt had, namelijk dat de
heer Tombs een regelmatig en eenzaam bezoeker van de bar was.
Spoedig wist hij ook, dat de vader van de heer Tombs een zeer rijk burger van Melbourne was, erg vroom ook, en een grote ‘pief’ bij de Kamer van Koophandel, een iets minder grote ‘pief’ bij het stadsbestuur en een onvermoeibaar waker voor de openbare zedelijkheid. Hij hoorde ook, dat de heer Tombs, behalve zijn gewone werkzaamheden in de zaak van zijn vader, ook belast was met een deel van diens zorg voor de openbare zedelijkheid, en dat Tombs junior dat laatste baantje maar zeer matig apprecieerde, al was hij dan ook nog zo goed opgevoed.
De geest van Sebastiaan Tombs II echter scheen zich meer te richten naar vrolijker dingen: om kort te gaan, wat zijn vader zo verschrikkelijk vond, dat stond hem juist wel aan. De barkeeper wist dat, doordat Tombs junior hem wel eens confidenties had gedaan. Hij leefde slechts in afwachting van de dag waarop de zaken, waarvoor hij naar Londen was gekomen, afgehandeld waren, zodat hij naar Parijs kon gaan om pret te maken. Tanfold begon zich nu niet openlijk in de handen te wrijven van genoegen, maar hij bestelde nog een borrel, en toen die voor hem was neergezet, legde hij een biljet van tien pond neer.
Maak je maar geen zorgen om het wisselgeld, zei hij, als je me tenminste een kleine dienst wil bewijzen.
De barkeeper keek eens naar het bankbiljet en stak het toen bij zich. Er zaten verder alleen nog maar twee mannen aan de bar, maar die zaten te ver weg, om te horen wat er gezegd werd.
Wat kan ik voor u doen, meneer? vroeg hij.
De heer Tanfold legde een kaartje op de tapkast, waar de naam van een particulier detectivebureau op stond, dat echter alleen maar in zijn fantasie bestond.
Ik heb opdracht om wat inlichtingen in te winnen over die man, legde hij uit. Zou je me een seintje willen geven, als hij hier is? Ik wil graag aan hem voorgesteld worden. Zeg maar, dat ik ook een eenzame Australiër ben en vraag, of hij kennis met mij wil maken. Meer vraag ik niet. De barman aarzelde even en knikte toen toestemmend. Die Tombs betekende eigenlijk niets voor hem en tien pond … dat was altijd nog tien pond.
Dat zal gemakkelijk gaan, meneer, zei hij. Hij komt meestal op dit uur van de dag in de bar. Wat voor naam zal ik noemen?
Het ging inderdaad belachelijk eenvoudig … zo eenvoudig, dat het niet in de hersens van Tanfold opkwam om te vragen, hoe dat kwam. Voor hem was het alleen maar een bewijs te meer dat hij, met zijn ervaring, alles voor elkaar kon krijgen. De ijdelheid van zulke ‘handige’ misdadigers is zo groot, dat niet één van Simon Templars vele slachtoffers ooit op de gedachte is gekomen dat er wel eens iemand zou kunnen opstaan, die hun schitterende psychologische inzichten dóórhad, en het zaakje net eventjes linker kon opknappen dan zij zelf. Meneer Tombs kwam om half zeven de bar binnen. Hij bestelde een borrel en keek het avondblad door. De barkeeper fluisterde hem iets toe; daarop keek hij naar mijnheer Tanfold, gleed van zijn krukje af en kwam naar hem toe. Tanfold knikte; de barkeeper stelde hen aan elkaar voor.
Wat wilt u gebruiken? vroeg Tombs.
Nee, de eer is aan mij, antwoordde Tanfold. Dat ging dus al heel gemakkelijk.
Op uw gezondheid, zei Tombs.
Op de uwe, zei Tanfold.
Verpeste tijd, verklaarde Tombs, die zijn glas na de tweede slok al leeg had.
Ja, gaf Tanfold toe. In deze donkere dagen is Londen niet erg gezellig.
Achter hun brilleglazen vestigden de ogen van Tombs
zich plotseling met veel belangstelling op hem. In feite bedacht Simon, dat hij nog nooit zo’n weerzinwekkend menselijk schepsel had aanschouwd. Het was een klein, vet mannetje, met een omlaaghangende onderlip en aanleg voor pukkeltjes. Zijn fraaie kostuum en zijn lichtgele overhemd vermochten daar niets aan te veranderen, al dacht hij natuurlijk zelf van wel.
Dat heeft u dus ook al geconstateerd? vroeg Tombs, met de hoopvolle klank in zijn stem van een patiënt in het ziekenhuis, die in het bed naast zich een even ernstig geval heeft ontdekt.
Daar ben ik al zes maanden lang achter, antwoordde Tanfold stoer. En ik zie geen verandering. Nergens kun je eens wat leuks beleven. Alles is even verdomd netjes. Ik hoop niet, dat ik u choqueer …
Helemaal niet, verzekerde Tombs hem. Laten we er nog eentje nemen.
De glazen werden gebracht, geheven en geledigd. Ik ben niet zo erg serieus, sprak Tanfold oprecht. Ik hou wel van een geintje. In Parijs kun je die beleven.
Bent u daar wel eens geweest? vroeg Tombs begerig.
Jawel, bevestigde Tanfold.
Later, toen ze daar wat verder op in waren gegaan, betwijfelde de Saint het, of Tanfold wel de waarheid gesproken had. Want de ‘Parijse’ geschiedenisjes die hij vertelde, waren zo dwaas dat het hem al te onwaarschijnlijk voorkwam. Maar daar liet Templar niets van blijken en hij maakte de indruk, zich bijzonder te amuseren tot half acht, op welk tijdstip Tanfold voorstelde, dat ze maar samen moesten dineren, om daarna te proberen ‘iets leuks’ te beleven.
Ik ben hier al wat langer dan u, sprak de kunstfotograaf edelmoedig, en misschien ken ik dan ook wel een paar plekjes, waar u nog niet geweest bent.
Het was een voortreffelijk diner, besproeid met een overdadige hoeveelheid geestrijk vocht, want Tanfold was er
erg trots op, dat hij daar zo goed tegen kon. Hoe rijkelijker de wijn vloeide, hoe losser de tong van de gast werd. Maar wederom drong het niet tot de hersenpan van de heer Tanfold door, dat een tong wel eens los kon raken, louter en alleen omdat de eigenaar ervan zijn best deed om de gastheer alles te laten horen, wat hij horen wilde.
Ik weet zeker dat mijn vader me zou onterven als hij hoorde, dat ik naar Parijs wil gaan, bekende Tombs. Maar hij komt het niet te weten! Hij denkt, dat ik in Tilbury scheep ga; maar ik ga eerst een week naar Parijs, en dan pik ik de boot in Marseille. Hij denkt, dat Parijs zo’n beetje het voorportaal van de hel is. Maar dat denkt hij van iedere plaats ter wereld, waar een mens zich een beetje amuseren kan. Een jaar of vijf geleden heeft hij een van mijn jongere broers verstoten, alleen maar omdat hij hem in een nachtclub had gezien met een meisje, dat als geëmancipeerd bekend stond. Hij wilde van geen excuus horen — smeet hem domweg het huis uit en verbood hem nog op de zaak te komen, en sindsdien heeft hij zelfs nooit meer zijn naam uitgesproken. Het is een uitzonderlijke puritein.
Wanneer gaat u naar Parijs, mijn waarde? vroeg Tanfold, met afgunst in zijn stem.
Eind volgende week, hoop ik, antwoordde de erfgenaam van het Tombs-kapitaal. Dat hangt af van de snelheid, waarmee ik hier mijn zaken kan afdoen. Vrijdag moet ik naar Birmingham voor een bespreking met een paar fabrikanten … en dat zal waarschijnlijk nog vervelender zijn dan Londen. Tanfold boog zich voorover en zijn ogen werden groot.
Birmingham! riep hij uit. Dat is me toevallig! U gaat dus naar Birmingham en u denkt, dat het een dooie boel is, daar. Heeft u dan nog nooit van Gilbert Tanfold gehoord?
Tombs knikte: Die verkoopt foto’s, niet?
Ja, zei Tanfold, en nou is het leuke, dat ik zelf een uitnodiging heb, om aanstaande vrijdag naar Birmingham te komen, om zijn studio’s te bezichtigen. Mijnheer Tombs slikte en bewoog daarbij zijn adamsappel op en neer.
Verdorie, zei hij jaloers; dat moet de moeite waard zijn. Ik wou, dat ik dat gelukje had.
Er viel een trek van diepgevoeld medelijden over het gelaat van de heer Tanfold, alsof de gedachte, dat zijn nieuwe vriend niet deelachtig kon zijn aan zijn buitenkansje, het plezier daarvan bij voorbaat vergalde. Doch plotseling klaarde zijn gezicht weer op.
Waarom gaat u niet met me mee? vroeg hij. We zouden ons toch samen proberen te amuseren? Dat moet ik toch in orde kunnen krijgen! Stel je voor, dat we samen naar Birmingham zouden kunnen gaan … als ik tenminste niet te veel beslag op uw tijd leg …
Die hele komedie liep zo vlot van stapel, dat Gilbert Tanfold, toen hij zich, heel wat later die avond, in zijn bescheiden hotelletje ter ruste legde, het wel uit kon schreeuwen van plezier. Hij had zelfs geen enkel smoesje hoeven te gebruiken om die onnozele Tombs ertoe over te halen, mee naar Birmingham te gaan, want de man had dat reisje immers al in zijn plannen opgenomen, net of hij van te voren alles al had geregeld, om de heer Tanfold zo veel mogelijk van dienst te zijn. Ja, hij was er zeer dankbaar voor, dat het allemaal zo vlot ging, en daarmee maakte hij een rampzalige fout in zijn eigen nadeel.
Zo vertrokken de twee nieuwe vrienden die vrijdag dus naar Birmingham en gedurende de hele reis hielden zij de barkeeper van de restauratiewagen aan de praat. In Birmingham lunchten zij samen en dronken er een stevig glas bij. En toen zij dan opstapten om de studio’s van de firma G. Tanfold & Co te gaan zien, vond de fotograaf, dat zijn makker zich in de juiste toestand bevond, om er
zijn door de jaren gekregen ervaring op toe te passen. Bij hun binnenkomst werd hen, in strijd met de waarheid weliswaar, meegedeeld, dat de heer Tanfold zelf voor dringende zaken naar Londen was vertrokken, maar dat hij alles zo had geregeld dat de rondleiding toch doorgang kon vinden, hetgeen ook geschiedde. Zaterdagochtend was Tombs met zijn zaken klaar en zondag keerde hij terug naar Londen. Hij vertelde, dat hij ‘s dinsdags naar Parijs zou vertrekken en de twee vrienden verheten elkaar onder het uitwisselen van oprechte tekenen van genegenheid. Tanfold zei, dat hij zelf op maandag naar Londen terug zou keren, en ze maakten een afspraak om op die dag samen te lunchen. Toen Tanfold die maandag, even voor enen, in het Royal Palace Hotel arriveerde, zag hij er niet bepaald vrolijk uit. In de kamer van Tombs legde hij hoed en wandelstok op tafel, trok zijn lichtgele handschoenen uit, en antwoordde nogal koel en laconiek op de stralende welkomstwoorden van de jonge Tombs.
Luister eens, Tombs, zei hij ruwweg, nadat hij zijn violette das rechtgetrokken had; ik moet je iets zeggen.
Zeg maar op, waarde ouwe snoeper, sprak Tombs, die de vrolijke toon van het lustige leven scheen te hebben overgenomen. Wat heb je uitgehaald?
Ik heb me niet helemaal juist aan je voorgesteld, zei de fotograaf cynisch: ik ben Gilbert Tanfold.
Even zweeg Tombs, geheel verbijsterd. Toen glimlachte hij welgezind.
Nou, dan heb je me zeker mooi te pakken gehad, Gilbert, zei hij. Wat een mop! Dus dan zijn we op bezoek geweest in jouw eigen studio’s?
Inderdaad, sprak Tanfold op sinistere toon; dat was mijn eigen studio.
Tombs glimlachte weer en maakte in vleiende bewoordingen opmerkingen over Tanfolds gevoel voor humor, maar Tanfold brak met een beweging van zijn goed
verzorgde handen die woordenstroom van zijn gast af.
Laten we zakelijk blijven, zei hij kortaf. Ik heb een foto van je, die genomen is, toen je in de studio was.
Nu verscheen er een diep bezorgde trek op het gelaat van de heer Tombs en er mag hier wel even met nadruk worden gesproken over de schitterende wijze, waarop de Saint zijn werkelijke gevoelens wist te verbergen, want diep in zijn binnenste was hij juist bijzonder ingenomen met de wijze, waarop de gebeurtenissen zich nu gingen ontwikkelen; immers hij constateerde dat de man zijn voet had gezet op de bananeschil, die tot zijn ondergang zou leiden.
Niettemin maakte hij uiterlijk de indruk, volkomen van zijn stuk te zijn gebracht.
Een foto? herhaalde hij.
Tanfold opende zijn tas en haalde er een afdruk uit, die hij aan de Saint overhandigde. Deze bekeek hem goed en zag er zichzelf op staan, met een knap meisje in zijn armen.
Allemachtig, sprak hij ontsteld. Wanneer is die genomen?
Dat zou je toch nog wel moeten weten, zei Tanfold, met zijn nagels langs de revers strijkend. Maar… maar … dat was een stom toeval! Dat weet je toch wel, Tanfold. Zij moest van die fotograaf op een verhoging gaan zitten, — en toen vroegen ze me, of ik even een handje wilde helpen en ik heb niets anders gedaan dan haar opgevangen, toen zij naar beneden gleed …
Dat weet ik, zei Tanfold. Maar verder weet niemand dat. Je zit erin, Tombs. Want je zult het wel niet zo leuk vinden, om die foto in een Melbournse krant te zien staan, nietwaar? Vooral met een onderschrift zoals: ‘De zoon van een van Melbourne’s bekendste zakenlieden tijdens een verblijf te Parijs’, of iets dergelijks.
Tombs slikte.
Maar ik kan toch alles uitleggen, protesteerde hij.
Je vader heeft geen enkele uitleg willen aanhoren, toen je broer een stommiteit had uitgehaald. Dat heb je me toch zelf verteld? Trouwens, wat had je hoe dan ook in die studio te zoeken? Nee, Tombs, realiseer je nu maar, hoe je er voor staat, en laten we dan tot zaken komen. Ik ben bereid, je het negatief van de foto af te staan… tegen een bepaalde prijs.
Langzaam zakte de mond van de Saint open:
Maar dat is… dat is chantage! stamelde hij.
De naam, die je eraan wilt geven, laat mij volkomen koud, sprak Tanfold zelfverzekerd. Je positie staat op het spel en voor vijfduizend pond geef ik je de kans, je eruit te redden.
Het spijt me, maar je brengt jezelf op deze manier in moeilijkheden, verklaarde Simon.
En op hetzelfde moment trof de heer Tanfold een keiharde vuistslag, die hem in de andere hoek van de kamer deed belanden. Mijnheer Tombs knoopte zijn jasje los.
Sta op, en kom nog een portie halen, schurftige oplichter die je bent!
Tanfold veegde met een zakdoek zijn gespleten lippen af en spuugde een tand uit. Er sprak een dreigende blik uit zijn zwarte oogjes, maar hij stond niet op.
Alleen al vanwege die klap, kost het je nu tienduizend pond, siste hij kwaadaardig. En wat je ook doet, het negatief krijg je toch niet terug, op deze manier!
Maar een klein beetje pret heb ik er in ieder geval wel van, zei de Saint droogjes.
En met zijn ene hand greep hij Tanfold bij zijn fraaie overhemd, terwijl hij hem met de andere een nieuwe dreun verkocht; daarna liet hij zich in een fauteuil bij het tafeltje neervallen, veegde er de hoed en wandelstok van Tanfold af en haalde een pen en een chequeboekje uit zijn zak. Hij vulde zorgvuldig de cheque in, en gooide die toen ook op de grond.
Hier heb je je centen, zei hij en met een blik vol minachting keek hij toe, hoe een bibberende Tanfold het opraapte. Nu kun je vertrekken.
De fotograaf had nog een paar dingen willen zeggen, maar hij zag een dreigende gloed in de ogen van mijnheer Tombs, en bedacht zich dus maar. Hij raapte zijn hoed en wandelstok op en vertrok.
In een van de toiletten van het hotel herstelde hij zo goed en zo kwaad als dat ging de opgelopen schade en zei bij zichzelf, dat die meneer Tombs wel een grote naïeveling was als hij dacht, dat hij het negatief zo maar voor tienduizend pond in handen zou krijgen, na wat er was voorgevallen. Trouwens, hij had alleen maar een foto bij hem achtergelaten. Over een dag of twee zou hij nog eens met een andere aanbieding komen, maar ditmaal zou hij wel zo slim zijn, de telefoon te gebruiken. Met zo’n stuk in handen, dacht Tanfold, zou hij zijn slachtoffer net zo lang kunnen uitknijpen, tot hem geen andere mogelijkheid dan zelfmoord overbleef; en gewetensbezwaren in dat opzicht koesterde hij niet. Hij bekeek de cheque nog eens. Die was uitgeschreven aan toonder, op een bank in de Berkeley Street. Tien minuten later stond hij daar voor het loket.
Heeft u even een ogenblikje, meneer? vroeg de kassier. Ik weet niet of ik genoeg kasgeld heb, om u te betalen. Tanfold ging in een stoel zitten en wachtte, in boosaardige gedachten verzonken. Hij wachtte vijf minuten. Hij wachtte tien minuten en liep toen weer naar het loket.
We hadden inderdaad te weinig kasgeld, meneer, verklaarde de kassier. Nu hebben we iemand naar een ander agentschap van onze bank gezonden, en over een paar minuten hebben we wat we nodig hebben.
Na nog enkele minuten wenkte de kassier hem.
Wilt u even meegaan naar het kantoor van de directeur, meneer? Wij betalen zo’n groot bedrag liever niet door het loket uit. Dan geef ik u het op het kantoor.
Zonder iets te vermoeden liep Tanfold in de aangegeven richting. En de eerste, die hij in dat kantoor zag, was de jonge Tombs.
De fotograaf verzette geen stap meer en zijn hart stond stil. Zijn instinct tot zelfbehoud spoorde hem aan, rechtsomkeert te maken en te vluchten, maar zijn benen wilden hem niet meer gehoorzamen. Dat zou hem trouwens ook niet geholpen hebben, want de vriendelijke kassier was hem gevolgd… en dat was een stevige zwaargewicht, die beter op zijn plaats leek in de boksring, dan achter de tralies van een kassiersloket.
Kom maar binnen, Tanfold, sprak de directeur streng. Tanfold gehoorzaamde en vroeg zich af, wat er toch misgelopen kon zijn…
Heeft u deze cheque zopas bij de kassier aangeboden? vroeg de directeur, en hij stak het rechthoekige stuk papier omhoog.
Tanfold maakte zijn lippen nat.
Ja, zei hij.
Wij hebben u gevraagd om even te wachten, zei de directeur, omdat de heer Tombs ons even tevoren had opgebeld met de mededeling, dat die cheque uit zijn boekje gestolen was; en hij vroeg ons degeen, die hem zou aanbieden, vast te houden, tot hij zelf hier aanwezig zou zijn.
Dat is een afschuwelijk misverstand, sprak Tanfold fel. De cheque is voor mij uitgeschreven: een kwartiertje geleden heeft de heer Tombs dat zelf gedaan.
Ik ken het handschrift van de heer Tombs, zei de directeur droog, en dat lijkt niet erg op dit. Dit hier heeft veel weg van een slechte nabootsing.
Tanfolds ogen rolden hem bijna uit de kassen en gedurende enige ogenblikken wist hij niets uit te brengen. Simon Templar glimlachte. Hij wendde zich tot de directeur.
Natuurlijk is dit vals, zei hij. Maar ik wil me niet te hard betonen tegenover deze man. Ik heb u gevraagd,
niet dadelijk de politie te waarschuwen. Ik geloof ook niet, dat dit noodzakelijk is. Aan de schutterige manier, waarop hij mijn handtekening heelt trachten na te maken kunt u zien, dat dit maar een eerste poging is.
Natuurlijk zal ik doen, wat u wilt, mijnheer Tombs, zei de directeur na een lichte aarzeling, maar …
Ja, ja, sprak de Saint op zalvende toon, ik voel wel, wat u zeggen wilt, maar ik heb al zo dikwijls geprobeerd, deze jongen op het goede pad te houden, dat ik hoop, dat u zich niet zult verzetten tegen deze laatste poging. Laat mij hem maar even naar huis brengen en een woordje met hem spreken. Ik neem de hele verantwoording daarvoor op me; en trouwens, u en de kassier kunnen altijd nog tegen hem getuigen, als het mij niet mocht gelukken, hem het verkeerde van zijn handelwijze te doen inzien.
Het strottehoofd van de heer Tanfold maakte nu een samentrekkende beweging, waardoor hij bijna geen adem meer vermocht te halen. Nooit had hij zich kunnen voorstellen, dat hij nog eens het slachtoffer zou kunnen worden van zon onbeschaamde handelwijze. In een soort verbijstering voelde hij zich bij de arm gepakt worden en voordat hij het wist, stond hij al weer voor het Palace Royal Hotel. Hij vond zijn spraakvermogen eerst weer terug, toen hij zich in de kamer van de heer Tombs bevond.
Nou, zei hij, met rauwe stem, wat is dit voor zaakje?
Het zaakje,-zei de Saint op gemaakt droge toon, is een zeer aangenaam tijdverdrijf, dat er uit bestaat sommige mensen de kuil in te jagen, die zij voor een ander hebben gegraven, beste ouwe kangoeroe. Besef nu goed hoe je er voorstaat, Gilbert. Ik ben bereid om je eruit te redden… maar tegen een bepaalde prijs.
Langzaam zakte de mond van de heer Tanfold open:
Maar dat is… dat is chantage! stamelde hij.
De naam, die je eraan wilt geven, laat me volkomen koud, sprak de Saint rustig. Ik wens vijfentwintigduizend pond om te vergeten, dat je mijn handtekening hebt nagemaakt. Wat denk je daarvan?
Die krijg je niet, siste Tanfold. Als ik die foto zou publiceren …
Dan zou ik me doodlachen, sneed de Saint hem af. Ik geloof, dat je nog niet op de hoogte bent van deze kleinigheid: mijn vader is helemaal geen belangrijk zakenman in Melbourne, en nog minder een sociaal hervormer, of het moest zijn te jouwen gunste; en voor mijn part plak je vergrotingen van die foto op in alle zalen van het stadhuis te Melbourne. Ga maar eens even beneden in de bar vragen, daar kunnen ze je volledig inlichten… Maar laten we nu even tot zaken komen: wat kies je: vijfentwintig duizend pond, of de gevangenis? Denk maar even goed na.
Het gelaat van Tanfold had een groenige tint gekregen.
Ik heb niet zoveel geld dadelijk beschikbaar, zuchtte hij.
Dan geef ik je een week, om het bij elkaar te zoeken, zei de Saint genadeloos. En mocht je tengevolge hiervan failliet gaan, dan zal mij dat volkomen een zorg zijn. Ik vind je niet nuttig voor de maatschappij en evenmin erg decoratief. Maar mocht je van mening zijn, dat je aan deze overeenkomst geen gevolg hoeft te geven, omdat je je er misschien ten onrechte toe gedwongen voelt, luister dan even naar dit hier.
Hij liep door de verbindingsdeur naar de slaapkamer. Even later kwam hij weer binnen. En, door de deur, die was blijven openstaan, hoorde Tanfold zijn eigen stem, die zei:
‘Laten we zakelijk blijven … Ik heb een foto van je, die genomen is, toen je in de studio was . . Steeds bleker werd het gelaat van de heer Tanfold. Hij sprak geen woord tot aan het eind van de band, maar toen uitte hij plotseling een kreet.
Maar dat is niet alles! Dat houdt op, vóór het ogenblik, waarop je me de cheque gaf!
Natuurlijk, verklaarde de Saint schaamteloos. Want dan zou die aanklacht wegens valsheid in geschrifte toch geen kracht meer hebben, nietwaar?
Je zult je dus te verantwoorden krijgen voor twee dingen: ten eerste heb je geprobeerd, chantage op mij uit te oefenen. En ten tweede, toen je zag dat dit niet ging, heb je mijn handtekening nagemaakt op een cheque van tienduizend pond. Dat is heel slecht, en heel overmoedig ook van je, Gilbert; en ik ben er zeker van dat de politie veel belangstelling zal hebben voor deze geschiedenis — vooral nadat ze zo het een en ander gehoord zullen hebben over jouw activiteiten. Goed, goed, goed, kerel; we maken allemaal wel eens een foutje, maar het spijt me, dat ik met deze opname naar inspecteur Teal zal moeten lopen en een aanklacht tegen je indienen, als ik binnen zeven dagen geen afrekening van je heb ontvangen ….
De heer Tanfold wilde nog wat zeggen, maar bij het zien van die duivelse gloed in de ogen van de Saint en bij de herinnering aan die andere ervaring in deze kamer, bleven de woorden hem in de keel steken. Simon liep nu naar de deur en opende deze.
De uitgang vindt u hier, zei hij voorkomend.
Wazig, alsof hij zich door een dichte mist bewoog, liep de heer Gilbert Tanfold naar de deur. Toen hij de drempel had overschreden, werd hij door twee sterke handen bij de schouders vastgegrepen. Hij had zeker al een voorgevoel van wat hem te wachten stond, want zijn schrille kreet verstoorde reeds de rust van het Palace Royal Hotel, nog voordat de pünt van een krachtig voortbewogen schoen hem de weg wees, die hij voortaan zou moeten volgen.