Een leuke familie

Ik heb nog nooit een stel broers gezien zoals die twee, sprak de praatgrage heer Penwick; als ze een ander er tussen kunnen nemen, dan vinden ze dat al heel mooi, maar als een van de twee zijn broer weet te bedonderen, dan steekt hij de vlag uit! …

Nu zijn broedertwisten zo oud als de mensheid. Maar de meningsverschillen tussen Kaïn en Abel, Jakob en Ezau waren eigenlijk maar gering van omvang, en dat staat natuurlijk in verband met de manier van leven in hun tijd. Walter en Willie Kinsall, die in een tijd leven, waarin een schotel linzen niet erg hoog genoteerd staat op de beurs, bestrijden elkaar op heel wat ruimere schaal. Natuurlijk is de omvang van hun onenigheid in de loop der jaren gegroeid; die gigantische proporties waren er in het begin nog niet. Toen Walter op vierjarige leeftijd bemerkte dat Willie, twee maanden oud, het grootste deel van de tijd en de zorgen hunner beider ouders in beslag nam, ondernam hij een poging, hem’ de hersens in te slaan, met behulp van een miniatuur tomahawk, die bij zijn indiaantjes-uitrusting hoorde; maar hun wederzijdse jaloezie bevond zich toen nog in het embryonale stadium.

Toen Willie, zeven jaar oud, ontdekte dat, als hij wakker bleef in zijn bed terwijl de elfjarige Walter in diepe rust verzonken lag, hij zich dan de inhoud van de broederlijke broekzakken kon toeëigenen en in één slag zijn eigen voorraad snoepjes, centen, stukjes touw en elastiekjes kon vergroten, toen bevonden zijn wraakgedachten zich nog maar in het experimentele stadium. Maar later, toen Walter, vierentwintig geworden, zag,

dat hij de handtekening van zijn broer Willie, twintig jaar, kon namaken, en wel zo netjes, dat het hem in staat stelde aanzienlijke bedragen van diens bankrekening op te nemen, terwijl niemand begreep, waar het geld gebleven was, toen zou je kunnen zeggen dat hun haat zich bewoog in de richting van de toppen, die hij nog later zou bereiken.

Uiteraard maakten de grove bedriegerijen uit hun jeugd nu plaats voor subtielere en minder duidelijke onwettige handelingen. En zelfs over hun persoonlijke verhouding tegenover elkaar lag een laagje vernis van minzaamheid, waardoor ze zich echter geen van beiden om de tuin Heten leiden.

Kom eens een week-endje bij me, stelde Willie, zevenentwintig jaar, voor.

Walter kwam. En midden in de nacht drong hij het kantoor binnen om de correspondentie door te nemen en zich op de hoogte te stellen van zijn broers zaken; hierdoor wist hij, dat hij de wankele onderneming, die Willie voor een appel en een ei terug wilde kopen, maar weer nieuw leven in moest blazen.

Kom eens een keer thuis bij me lunchen, zei Walter, vijfendertig jaar.

Willy kwam op een moment dat Walter niet thuis was en kreeg het van een niet ingelichte secretaresse gedaan, dat hij zolang in het kantoor mocht wachten. En uit op het bureau rondzwervende brieven putte hij inlichtingen, die hij gebruikte om Walter een mijnconcessie in Portugees Oost-Afrika afhandig te maken. En de onuitputtelijke heer Penwick zou met alle plezier nog veel meer verhalen in dat genre hebben verteld. Ten slotte had zelfs hun vader een hekel aan ze, zei de heer Penwick. En de hemel weet, wat een goeie kerel dat is! Heb je wel eens gehoord van sir Joseph Kinsall, de Zuidafrikaanse miljardair? Nou, dat is hun vader. Hij schijnt tegenwoordig in Malaga te wonen. Er is een tijd geweest, dat ik zijn vertrouweling was, voordat ze mij aan de dijk hadden gezet. Maar ik ben nog steeds in het bezit van zijn testament. Omdat hij in het buitenland woont, weet hij niet, hoe het er met mij voorstaat, maar ik heb die akte bewaard, want op een goeie dag word ik weer in ere hersteld.

— Ik heb dat van het begin tot het eind meegemaakt. Eerst maakte hij een testament, waarin beide zoons gelijke parten kregen. Toen heeft hij dat verscheurd en liet er een opmaken, geheel ten gunste van Willie. Daarna deed hij alles nog eens over in het voordeel van Walter. Toen heeft hij zich weer bedacht en stelde nog een ander op. Hij kon maar niet bepalen, wie van de twee de grootste schurk was. Ik herinner me een keer … Dit verhaal zou zo een beetje te lang worden. Dat de heer Penwick zo graag babbelde lag gedeeltelijk aan zijn praatzieke aard; maar — om de waarheid te zeggen — het lag eveneens aan het gebruiken van een aanzienlijke hoeveelheid glaasjes gin, die Simon Templar maar wat graag voor hem betaalde.

De Saint had de heer Penwick leren kennen in een bar in het West End; en daarna hadden ze elkaar nog dikwijls in andere dergelijke gelegenheden ontmoet. Simon had nooit de moed kunnen opbrengen om bij de man, die vroeger de functie van notaris had bekleed, de illusie te verstoren, dat hij nog wel eens in eer hersteld zou worden; trouwens, hij wist niet eens zeker dat de heer Penwick het zelf wel geloofde.

Gin was het zwakke punt van de heer Penwick. Wie zo eens zijn troebele ogen, bevende handen en paarsachtige neus aanschouwde, zou maar moeilijk kunnen geloven dat hij ooit weer tot zijn vroegere ambt zou worden teruggeroepen. Toch zocht Simon Templar vaak zijn gezelschap; ten eerste omdat de Saint geen snob is, ten tweede omdat hij er goede redenen voor had. Niet-ingewijden denken wel eens dat de levensloop van

een avonturier van de XXste eeuw bestaat uit een aaneenschakeling van schitterende dramatische episodes, afgewisseld met korte periodes van zalig nietsdoen. Doch niets is minder waar. De Saint werkte aan één stuk door. Hij wist drommels goed, dat de gebraden duiven een mens niet in de mond komen vliegen. En het mocht dan waar zijn, dat hij af en toe schokkende dramatische momenten meemaakte, hij kende ook lange tussenpozen, gewijd aan eentonig en ondankbaar werk: dan zocht hij naar aanwijzingen of sporen, verzamelde geruchten waar hij maar kon en zette schema’s op, volgens welke hij dan eindelijk zo’n beroemd dramatisch moment zou kunnen bereiken.

Vaak ook volgde hij een verkeerd spoor en slechts de inspiratie van het moment vergunde hem dan, dikwijls pas op het allerlaatste moment, in te zien dat er een andere, betere weg bestond om hem naar zijn doel te leiden. De babbelarijtjes van de heer Penwick waren niet helemaal zonder waarde: notarissen kennen immers vele geheimen. En wanneer een van hen dan door zijns gelijken verstoten is en zich in een financiële positie bevindt, waarin hij geen bokkesprongen kan maken, dan is het voor een intelligente, moderne avonturier, die bereid is onbeperkt gin te laten inschenken, niet moeilijk, op een gegeven ogenblik een inlichting te verkrijgen, waar hij later veel plezier van kan hebben.

Weken gingen voorbij voordat de heer Penwick enig nut afwierp en Simon was hem al weer bijna vergeten, toen zijn goede vriendin Patricia Holm op een goeie dag tijdens het lezen van de krant zijn aandacht vroeg met de woorden:

Heb je het gezien? Je vriend sir Joseph Kinsall is dood. De Saint, die op zijn balkon zat te roken, en zich heerlijk door het zonnetje liet beschijnen, vond dat bericht aanvankelijk helemaal niet zo belangrijk.

Mijn vriend is hij nooit geweest. Hoogstens die van de ouwe kletsmeier Penwick, zei hij, terwijl hij de verhalen van de ex-notaris nog eens de revue liet passeren. Mag ik even?

Hij las het kranteberichtje, waaruit bleek, dat sir Joseph de vorige dag om tien uur ‘s ochtends aan longontsteking bezweken was. Een welbekend notaris in Londen had bevestigd, dat hij in het bezit was van het testament en tegen het eind van de dag zou dus kunnen worden bekend gemaakt, hoe zijn enorme fortuin verdeeld zou worden.

Dat is dan een mooie gelegenheid voor Walter en Wil-lie om elkaar nog eens in de haren te vliegen, merkte Simon op.

En verder dacht hij er niet meer aan. Tot het moment waarop hij, in een café, in een pas uitgekomen krant las, dat de miljarden van Kinsall, krachtens een testament dat enige jaren geleden was opgemaakt, gelijkelijk verdeeld zouden worden tussen zijn twee zoons. Hiermee scheen het incident te zijn gesloten en Simon vond, dat wijlen sir Joseph de beste oplossing gevonden had om de beide vriendelijke erfgenamen, waar God hem mee had gezegend, tevreden te stellen. Met een schouderophalen vaagde hij die geschiedenis uit zijn gedachten, maar toen hij de bladzijde omsloeg om zich in de sportpagina te verdiepen, werd hij door een trillende hand bij zijn mouw gevat; hij draaide zich om en aanschouwde een heer Penwick met een gekreukeld, door de motten aangevreten jacquet aan en een groen uitgeslagen hoge hoed op het hoofd.

Goedenavond, mompelde Simon en automatisch bestelde hij een dubbele gin. Komt u van de begrafenis?

De heer Penwick greep het glas dat hem toegeschoven was, ledigde het voor de helft en veegde zijn mond met de rug van zijn hand af.

Kerel, zei hij enthousiast, je kunt me feliciteren. Ik zal in ere hersteld worden!

Het was duidelijk, dat de arme kerel reeds vol alcohol zat. De Saint schonk hem slechts wat verstrooide aandacht.

Dat vind ik heerlijk voor je, kerel, zei hij.

Dat moeten ze wel doen! Ik ben de enige, die over het authentieke Kinsall-testament beschikt!

Hij bracht zijn bijziende ogen vlak bij de krant, die de Saint aan ‘t lezen was.

Heb je het gelezen? Ze vertellen dat het geld verdeeld zal worden tussen Walter en Willie, krachtens een testament dat in 1927 is opgemaakt, ‘t Mocht wat!, zei de heer Penwick en hij knipte met zijn vingers. Dat testament dat in 1927 is opgemaakt, ‘t Mocht wat! zei de laatst gedateerde testament in mijn bezit! Ze zullen me wel moeten rehabiliteren! Je kunt toch iemand niet uit de Orde houden, die een stuk onder zich heeft, dat miljarden waard is?

In een oogwenk was Simons onverschilligheid verdwenen. Hij keek bezorgd om zich heen; maar gelukkig was de bar leeg en het barmeisje had alleen maar belangstelling voor het gebabbel van haar collega, die in het keukentje achter bezig was.

‘n Ogenblikje, zei de Saint met veel nadruk, en hij sleepte de wankelende heer Penwick mee naar een afgelegen tafeltje, waar ze veilig zouden zitten voor eventueel onbescheiden meeluisterende oren. Wilt u dat even herhalen?

Het is anders eenvoudig genoeg, sprak de heer Penwick nadat hij zijn glas geledigd had, en al weer smachtende blikken werpend naar de nog goed gevulde fles. Ik ben in het bezit van het laatste testament van sir Joseph Kinsall, dat alle andere waardeloos maakt. Toen ik de krant gelezen had, was ik van plan naar de Orde te gaan, om die heren even op de hoogte te stellen; maar eerst wilde ik dat eventjes besproeien. En nu denk ik, dat de heren wel naar huis zullen zijn. (En hij bewoog zijn armen om aan te tonen, dat de heren van de Orde wel naar alle vier windstreken verdwenen zouden zijn.) Ik zal dus wel tot morgen moeten wachten. Laten we nog maar een glaasje drinken. Ik betaal.

Hij grabbelde in zijn zakken en haalde er enige munten van zeer geringe waarde uit te voorschijn. Die legde hij voor zich op tafel neer, keek er een tijdje wazig naar, ontdekte toen blijkbaar de zeer ontoereikende totaalsom, verborg zijn gezicht in de handen en barstte in huilen uit.

Niets meer, snikte hij. Geen rondje meer. Leen me duizend ballen, beste kerel, en dan houd ik je vrij.

Meneer Penwick, zei de Saint zachtjes. Heeft u dat testament soms toevallig bij u?

Natuurlijk heb ik het bij me. Ik heb je toch verteld, dat ik ermee naar de Orde wilde gaan om het aan de heren te laten zien, zodat ze me wel zouden moeten rehabiliteren? Geef me alsjeblieft een borrel…

Simon nam zijn eigen glas op en dronk het langzaam leeg.

Meneer Penwick, wilt u me dat testament verkopen? De ex-notaris zette grote ogen op.

Verkopen? Maar, kerel, dat kan toch niet? Beroepsgeheim. Dat mag ik niet doen. Schiet me even duizend ballen voor …

Meneer Penwick, wat is het u waard om uw hele leven jaarlijks vijfhonderd pond te ontvangen? Wat zou u dan doen?

Nu verscheen er een verheerlijkte glans in de ogen van de verlopen notaris.

Gin zou ik kopen, zei hij. Flessen en flessen vol gin! Tonnen vol gin! Ik zou mijn badkuip vol gin laten lopen en daar iedere zaterdag een bad in nemen.

Ik geef u vijfhonderd pond per jaar voor dat testament, zei de Saint. Dat kunnen we binnen de vijf minuten getekend en wel voor elkaar hebben. Maak u geen zorgen over het beroepsgeheim: ik geef u mijn erewoord, dat ik het niet zal verstoppen of vernietigen. Maar ik wou het wel graag een paar dagen tot mijn beschikking hebben. Nog geen uur later bracht hij het bewegingloze lichaam van de heer Penwick naar diens huis, want de ex-notaris had de koop wat al te rijkelijk besprenkeld. Daarna keerde Simon terug naar zijn eigen flat en kondigde Patricia aan, welke aankoop hij zojuist had gedaan.

Ben je niet bang, dat je daar een verschrikkelijk risico mee loopt? vroeg zij bezorgd. Penwick zal dat nooit voor zich kunnen houden … en trouwens, wat ben je van plan met dat papier te doen?

Inderdaad, slechts chloroform is in staat Penwick het zwijgen op te leggen, erkende Simon. Maar dat wordt pas gevaarlijk na verloop van zekere tijd, en dan heb ik er reeds ruimschoots van geprofiteerd. En het kapitaal, dat ik nodig heb om jaarlijks die vijfhonderd pond uit te betalen, zal hoogstens de helft van mijn winst uitmaken. Patricia stak een sigaret op.

Heb ik er ook een rol in te spelen? vroeg zij.

Ja. Namelijk die van ontevreden secretaresse, vol ambitie en zonder gevoel voor moraal. Het zal je wel niet moeilijk vallen, die te spelen.

Willie Kinsall had nog nooit van Patricia Holm gehoord.

Hoe is zij? vroeg hij aan zijn typiste.

Zij is knap, zei het meisje cynisch.

Dan ontvang ik haar.

Toen zij binnenkwam, stelde hij vast, dat die omschrijving correct was. Patricia was verrukkelijk om te zien. Maar ter gelegenheid van de ontvangst bij de heer Willie had zij zich nog eens extra opgedoft, met de nodige felgekleurde schoonheidsmiddelen, om zoveel mogelijk overeen te komen met het ideaal van de vrouw dat Willie — volgens de Saint — er wel op na zou houden.

Het verheugt mij zeer, u hier te ontvangen, waarde mejuffrouw, sprak Willie. Ik geloof niet, dat wij reeds…

Nee, zei zij koeltjes. Maar dat had al lang moeten gebeuren. Ik ben, of liever, ik was de secretaresse van uw broer Walter.

Willie trok zijn wenkbrauwen op en scheen nieuwsgierig te worden:

Heeft hij u hier naartoe gestuurd?

Patricia liet haar hoofd naar achteren vallen en schaterde.

Hij mij hierheen sturen? Als hij wist, dat ik hier was, zou hij me waarschijnlijk vermoorden!

Waarom dan? vroeg Willie, zo onschuldig mogelijk.

Zij ging op een hoekje van het bureau zitten, nam een sigaret uit een doos, en zwaaide een welgevormd been ostentatief heen en weer.

Luister eens goed naar me, beste kerel. Ik kom hier om zaken te doen. Je broer heeft me de deur uit gegooid om een vergissing van niks, en nu zou ik niets liever zien, dan dat iemand hem een lelijke poets bakte. Naar aanleiding van wat hij zo af en toe over jou zei heb ik de indruk gekregen, dat jullie tweeën niet erg gek op elkaar zijn. En nou geloof ik dat ik een middeltje weet, om Walter ziek van woede te maken; je hoeft alleen maar de prijs te betalen, die ik vraag.

De heer Kinsall begon met zijn vingers op zijn bureau te trommelen en kneep zijn ene oog dicht, in een poging tot nadenken. Zelfs iemand met een levendige fantasie zou hem zo niet bepaald ‘knap’ kunnen noemen. Maar zelf voelde hij zich wel aantrekkelijk voor een bepaald soort vrouwen, als die hem althans vleiende woorden toevoegden. Het rattekopje, dat hij als zestienjarige knaap had bezeten, was er met de jaren niet mooier op geworden. Willie Kinsall leek, nu hij achtendertig was, nog meer op een rat, en als hij rimpels in zijn voorhoofd trok, zoals nu het geval was, dan verdwenen zijn bolle oogjes totaal onder zijn fletse oogleden.

Het spijt me erg voor je, dat je je baantje kwijt bent, meisje, zei hij. Wat voor foutje had je gemaakt?

Ik heb een brief open gemaakt, meer niet. Ik moest natuurlijk altijd alle brieven openen, die op kantoor kwamen, maar op deze stond: ‘Strikt vertrouwelijk’. Ik was die ochtend wat later dan anders, en in de haast heb ik er niet zozeer op gelet. En ik was net klaar met lezen, toen Walter binnen kwam en begon te brullen. Meteen zette hij me op straat. Dat was gisteren.

Waar ging die brief over?

Over het testament van jullie vader.

Meteen zat de heer Kinsall zeer gespannen rechtop.

Hij was afkomstig van een meneer, die al een paar keer op bezoek was geweest. Ik heb afgeluisterd, wat ze bespraken, door mijn oor tegen het sleutelgat te houden, zei de jonge vrouw zonder blikken of blozen, en het ging over het testament, waarover de kranten spreken. Dat zou namelijk niet het laatste zijn, dat jullie vader heeft gemaakt. Die meneer — een notaris — bezit het laatste testament, en Walter heeft geprobeerd het van hem te kopen. En in de brief, die ik gelezen heb, stond, dat de notaris het bod van Walter, tienduizend pond, had geaccepteerd.

Hoe langer de jonge vrouw sprak, hoe groter de ogen van Willie werden en toen ze zweeg, waren ze zo groot als schoteltjes. Een paar seconden lang kon hij niets uitbrengen; toen barstte hij uit: De smerige schoft!

Dit was een onmiddellijke en onbeheerste reactie geweest; de rest drong wat langzamer tot zijn hersenschors door. Walter wilde dus tienduizend pond voor het testament betalen … Tienduizend pond! Dat was een geweldige som. Maar als het voor die prijs van de hand ging, dan moest er nog heel wat meer op het spel staan en dat kon maar één ding betekenen: door dat laatste testament zou Walter onterfd worden en zou hij, Willie aan het hoofd komen te staan van het Kinsall-fortuin. En Walter wilde dat testament in handen krijgen om het te vernietigen en om zijn broer de helft van genoemd fortuin door de neus te kunnen boren.

Hoe heet die notaris? vroeg Willie met schorre stem. Patricia glimlachte:

Ik dacht wel, dat je me dat zou vragen. Ik wil het ook wel vertellen, maar dat gaat geld kosten.

Willie keek op de klok, slikte met moeite iets weg, en haalde een chequeboekje uit een lade.

Hoeveel? vroeg hij. Als je een redelijke prijs noemt, ben ik bereid die te betalen.

Zij nam een flinke haal aan haar sigaret en keek de man tegenover haar een tijdlang aan, om het effect beter te kunnen bestuderen.

Vijfhonderd, zei ze tenslotte.

Willie sloeg de ogen ten hemel, stikte bijna, en huiverde. En toen, met een uitdrukking op het gelaat van onzegbaar leed, nam hij zijn vulpen en schreef. Patricia bekeek de cheque goed en stopte hem in haar tasje. Daarna schreef ze iets met potlood op een bloknoot. Begerig scheurde Willie het blaadje eraf en keek er even naar, bijna bibberend van emotie.

Toen stond hij met een sprong rechtop en rende naar de kapstok, die in een hoekje van het vertrek stond.

Neem me niet kwalijk, zei hij, de deur uit rennend. Ik moet snel handelen. Kom me nog maar eens opzoeken. Tot ziens.

Hij nam een taxi om naar het bewuste adres te gaan en kreeg bijna een zenuwtoeval, telkens als de wagen voor een stoplicht of bij een opstopping stilstond. Hij zat op zijn bank heen en weer te wippen, nam zijn hoed af, pakte zijn horloge uit zijn vestzakje, keek op zijn hoed, probeerde het horloge op zijn hoofd te zetten, veegde zich het voorhoofd af, stak zijn hoofd uit het raampje, putte zich uit in verwensingen, zuchtte, hijgde, zweette; en op het laatst bereikte hij een compleet delirium van angst en ongeduld.

Toen de taxi eindelijk stilstond voor het huis in Bays-water, waarheen hij zich had laten brengen, sprong hij letterlijk de wagen uit, greep met trillende vingers een handvol kleingeld, liet er wat van in de handen van de chauffeur en de rest op straat vallen, sprong de stoep op en stortte zich op het belknopje met zon geweld, dat hij even tegen de muur aangeplakt bleef staan. Tijdens het wachten, kokend van de zenuwen, haalde hij nogmaals zijn horloge te voorschijn, maar dat glipte hem uit de vingers; hij wilde het oprapen, maar dat lukte hem niet en, gek van woede, gaf hij er een keiharde trap tegen, zodat het midden op de rijweg kwam te liggen. Deze demonstratie deed hij vergezeld gaan van een hevige woedekreet. En op dat moment werd de deur geopend door een dienstmeisje, dat hem met een mengeling van angst en nieuwsgierigheid aankeek.

Is mijnheer Penwick thuis? vroeg hij, naar adem snakkend.

Ik geloof van wel, mijnheer, zei het meisje. Wilt u maar vast binnen komen?

Die uitnodiging was overbodig. Want de heer Willie Kinsall, hijgend alsof hij die hele afstand hardlopend had afgelegd, was al naar binnen gedrongen. Trappelend van ongeduld stond hij daar te wachten in een kamer, totdat er een fors gebouwde man binnenkwam. Het is waarschijnlijk overbodig uiteen te zetten, dat de heer in kwestie niet Penwick heette; maar het kwam bij Willie Kinsall niet op, daarnaar te vragen. Met zijn zwarte pak, hoge boord, witte frontje, gouden brilmontuur en wat zilverpoeder aan de slapen, kon Simon Templar heel best doorgaan voor een notaris, achter in de veertig. Willie Kinsall verloor zich niet in allerlei diplomatieke pluimstrijkerijen.

Stuk ellende, zei hij met trillende stem. Waar is het testament?

De heer ‘Penwick’ fronste de wenkbrauwen.

Ik geloof niet dat ik… het genoegen heb…

Ik heet Kinsall, verklaarde Willie, springend als een sprinkhaan op een gloeiende plaat. En ik wil het testament … het testament dat jij geprobeerd hebt aan die mooie broer van me te verkopen. En als je het me niet direct geeft, ren ik meteen naar de politie!

Langzaam legde de notaris de toppen van zijn vingers tegen elkaar.

Welk bewijs heeft u, meneer eh… Kinsall, van het bestaan van dat testament?

Willie hield even op met springen. Hij had geen bewijs en dat wist hij heel goed. Tot zijn spijt moest hij dus afzien van zijn intimidatiepoging.

Goed dan, zei hij. Ik ga dus niet naar de politie. Ik koop het document. Hoeveel vraagt u ervoor?

Simon tuitte de lippen.

Ik betwijfel het, of het document nog te koop is. De cheque van de heer Walter is bij mijn bank gedeponeerd en ik wacht nog slechts op de verificatie om hem het testament te overhandigen.

Belachelijk! (Eigenlijk zei Willie iets anders, maar het zou niet netjes zijn, dat hier te citeren.) Walter heeft het testament nog niet! Ik bied u hetzelfde bedrag. En hij zal u heus niet voor de rechter durven dagen, want hij heeft immers het recht niet om u dat bod te doen.

De Saint maakte een ontkennende beweging.

Voor minder dan twintigduizend pond kan ik mijn afspraak niet annuleren, zei hij rustig.

Je bent een oplichter! Een dief!! brulde Willie.

Maar jij niet minder, antwoordde Penwicks dubbelganger zachtjes. Overigens zou ik het zeer op prijs stellen, wanneer u mij het desbetreffende bedrag in bankpapier zoudt uitbetalen. Dan moet je direct naar je bank gaan en me vlug het geld brengen. Het spijt me, dat ik daarop moet aandringen, doch de heer Walter heeft gezegd, dat hij over een uur weer hier zou zijn …

Willie was al weg. En het leek bijna onmogelijk, maar zijn vertrek ging met nog meer haast gepaard, dan zijn komst. Simon Templar nam de telefoon van de haak en belde Patricia.

Bravo, Pat. Goed werk. Hoeveel heeft het opgebracht?

Vijfhonderd pond, antwoordde zij vrolijk. Ik heb zijn centen net opgestreken en nu ga ik mijn garderobe eens vernieuwen, zodra ik tenminste die smerige schmink van m’n gezicht heb gekregen.

Minder dan een half uur later weerklonk het belletje van de voordeur opnieuw; Simon liep naar het venster en herkende de figuur van Walter Kinsall. Hij liet de bezoeker zelf binnen.

Walter Kinsall was iets groter en iets gezetter dan zijn broer, maar het rattekopje en de boloogjes leken wel afgietsels van die van Willie. Maar het gedrag van Walter was heel wat rustiger.

En, meneer Penwick, sprak hij op vriendelijke toon, is mijn cheque geverifieerd?

Dat zal nu wel het geval zijn, sprak de Saint. Als u een ogenblikje wacht, zal ik even naar de bank bellen.

In die tussentijd wreef de oudste der gebroeders Kinsall zich de handen. Met voldoening dacht hij aan het gelukkige toeval, dat zijn naam, met dezelfde voorletters als die van zijn broer, het eerst in het telefoonboek voorkwam; daaraan was het te danken dat die aan lager wal geraakte notaris hem, Walter, het eerst opgebeld had, toen hij op zoek was naar eventuele familieleden van sir Joseph. Walter huiverde bij de gedachte aan wat er wel had kunnen gebeuren, als de alfabetische volgorde andersom was geweest.

Uw cheque is gedekt bevonden, zei de Saint, die even getelefoneerd had.

Wel, meneer Penwick, zei Walter met een brede glimlach, dan rest u nog slechts mij het testament te… Simon trok een diepe rimpel in zijn voorhoofd.Helaas bevind ik mij in een moeilijk parket, zei hij. Prompt verdween de glimlach van Walters gezicht.

Wat vertelt u me nou? vroeg de laatste. U heeft uw geld. Probeert u nu soms …

Weet u, sneed Simon hem af, uw broer was zopas bij me.

Eerst kon Walter geen woord meer uitbrengen; toen deed hij dreigend een stap naar voren.

Daar zult u voor boeten…

Een ogenblikje alsjeblieft, onderbrak de Saint hem. Ik geloof dat Willie daar juist terugkomt.

Hij liep voor een volkomen verlamde Walter langs en ging de voordeur openen. En daar stond Willie, nog steeds hijgend en met opgeblazen rattewangen te bibberen, alsof hij zojuist aan de klauwen van een kolossale kat was ontsnapt. Hij grabbelde in een van zijn zakken, haalde er een dik pak bankbiljetten uit en drukte die de Saint in de handen, terwijl hij doorliep naar de vestibule.

Het geld is dus binnen, mijnheer Penwick, zei hij, en in één adem: Ik ben niet lang weggebleven, hè? Als u nu zo vriendelijk wilt zijn om me het testament te … Net op dat ogenblik liep hij het voor deze gelegenheid gehuurde kantoor binnen en stond daar oog in oog met zijn broer; dat was voor hem wel reden genoeg om de zin niet af te maken.

Er ontstond een ogenblik van absolute stilte, tijdens hetwelk de twee tegen wil en dank bijeengebrachte broers elkaar met de ogen trachtten te verslinden. Simon haalde zijn sigarettenkoker te voorschijn en begon rustig te roken. Daarna deed hij het etui weer dicht met een droog klik-geluid. En dit geluid bleek het startsein te wezen voor een wedstrijd in het bedenken van de meest effectieve scheldwoorden. Ze begonnen althans met frisse moed:

Smerig ondergeschoven kind! gromde Walter.

Schurftige haai! blafte Willie.

Maar het scheen, dat deze uitwisseling van complimenten hen eensklaps herinnerde aan de derde aanwezige, die er tot nu toe onbeschadigd was afgekomen, want als bij afspraak draaiden ze zich tegelijk naar hem toe. Allerlei bijvoeglijke naamwoorden kwamen in hun hersens op; de smerigste, grofste woorden bedachten ze. En toen bedachten ze blijkbaar dat het beter was, om ze voorlopig voor zich te houden, want er viel opeens weer een broeierige stilte.

Die werd het eerst door Walter verbroken en zijn trillende lippen brachten met moeite uit:

Penwick, wat dit weerzinwekkende stuk hondsvot je ook mag hebben betaald, ik bied je het dubbele.

En ik het driedubbele! sprak Willie koortsachtig. Vierdubbel, vijfdubbel! Twintig procent, als je wilt, twintig procent van alles!

Vijf en twintig procent! riep Walter woest. Zevenentwintig en een half om …

De Saint stak zijn hand omhoog.

Rustig aan, jongens, zei hij. Zou het niet beter zijn, dat jullie eerst eens kennis namen van de inhoud van het testament?

Die ken ik wel! brulde Willie.

De Saint glimlachte. Hij haalde een verzegelde enveloppe uit zijn zak en brak die open.

Hij hield het document zo voor ze, dat ze het konden lezen. Beiden deden ze een stap naar voren en hijgend, met de hoofden vlak naast elkaar lazen ze:

Ik, ondergetekende, Joseph Kinsall, verklaar hierbij, dat ik bij mijn dood al mijn bezittingen, zonder uitzondering, vermaak aan het Koninklijk Ziekenhuis te Londen, daar ik van mening ben dat mijn fortuin daar veel beter tot zijn recht zal komen dan wanneer ik het aan mijn beide zonen ten deel laat vallen, die het voorwaar niet waard zijn.

Simon vouwde het document zorgvuldig dicht en liet het verdwijnen, terwijl Willie en Walter elkaar aankeken. Voor de eerste maal in hun leven waren ze het volkomen met elkaar eens, zonder enige restrictie. Eén enkele gedachte beheerste beiden. Hun ogen draaiden zich tegelijk naar het gemeenschappelijk doel, en de beide mannen stortten zich naar voren …

Het was jammer voor ze, maar ze waren niet best in conditie. Simon Templar daarentegen, had goede spieren en wist zich daarvan te bedienen. Hij moest trouwens toch ook de belofte gestand doen, die hij de heer Penwick had gedaan, dat er niets met het testament zou gebeuren …