INHOUD
De man, die dacht dat hij geluk had 7
De Newdick-helikopter 29
Een lesje in gedrag 47
Een jongedame in moeilijkheden 65
Een leuke familie 81
Een pientere detective 99
Een kwaaie huisbaas 119
Belegging op lange termijn 137
Terugslag 153
De Saint als alchimist 169
De man, die dacht dat hij geluk had
Onder het nuttigen van zijn ontbijt las Simon Templar een kranteartikel, waar hij zelf in voorkwam: ‘De rebel van gisteren is de held van vandaag. Simon Templar, beter bekend onder de naam van de Saint, met wiens arrestatie een paar jaar geleden iedere Londense politieman een groot succes zou hebben geboekt in verband met de zeer persoonlijke wijze, waarop hij het recht placht te handhaven, ziet men tegenwoordig op foto’s van galapremières in gezelschap van de bekendste filmsterren en de politie moet hem beschermen tegen de opdringende, vechtende massa, die een handtekening van hem wenst te bemachtigen. Het tegendeel is evenzeer waar.
Joe Lukner, bijgenaamd “de Geluksvogel”, het idool van Soho, leider van een bende die op het gebied van de paardesport opereert, min of meer in de stijl van de Amerikaanse gangsters, zal zich voor de rechtbank moeten verantwoorden wegens een poging tot moord. Wij zien niet in waarom de Saint zijn vroegere bezigheden weer zou moeten hervatten. Onze misdadigers worden behandeld, zoals ze dat verdienen en dat werk wordt opgedragen aan mannen, die dat voor hun beroep doen, en die zich aan bepaalde voorschriften dienen te houden.’
Simon Templar legde het knipsel naast zich neer. Hij hield een verzameling bij van kranteartikelen, waarmee de pers hem af en toe gratis publiciteit bezorgde. In de loop van zijn carrière hadden ze hem al heel wat namen en bijnamen gegeven en hij vond ze allemaal even interessant. De ongelukkigen die door zijn toedoen voor hun euvele daden boetten of zelfs het schavot in het verschiet zagen, beschouwden hem als een ramp, waarover je maar beter niet kon spreken. Voor hen, die tot taak hadden hem wat af te remmen in zijn nobele streven om zelf recht te doen wedervaren, was hij steeds een moeilijk oplosbaar probleem. Sommigen beschouwden hem als een held. Maar hijzelf beschouwde zich simpelweg als een man, verzot op avontuur; hij wilde alleen maar een beetje fleur brengen in die trieste tegenwoordige tijd; en hij bevocht de misdaad, omdat hij iets wilde bevechten, wat dan ook; dat hij daarbij dikwijls de wetten van de welgeordende maatschappij overtrad, liet hem koud. Hij was in zekere zin een simpele ziel. Soms bleef hij na zijn avonturen verarmd achter; meestal werd hij er beter door; maar altijd leverden ze hem de fraaiste verwikkelingen op en meer eiste de Saint niet van het leven.
De volgende morgen liet hij het kranteknipsel zien aan inspecteur Claude Eustace Teal van Scotland Yard en die speurder wreef eens langs zijn kin. Daarna richtte hij zijn slaperige ogen op de Saint en sprak:
Gedeeltelijk is wat daar staat, waar.Simon bemerkte een lichte weifeling in de stem van de ander en hij trok even zijn wenkbrauwen op.
Waarom gedeeltelijk? Heb je de kranten gelezen? Ze hebben hem naar de Old Bailey gebracht en dat lijkt me toch wel tamelijk definitief. O zeker, zei de detective op ironische toon. Bij de eerstvolgende zitting komt hij voor de heren. Maar inmiddels heeft een van de belangrijkste getuigen zon ongenadig pak slaag in ontvangst moeten nemen, dat hij maar een geringe kans heeft om het te overleven. En de andere getuige is er vandoor.
Nadenkend schudde de Saint zijn hoofd: Het staat dus volkomen vast, dat hij schuldig is?
Jij weet even goed als ik, hoe het soms toegaat met die jury’s, zei Teal. Trek zelf de conclusie maar. De vermoorde man is een kleine ‘bookmaker’, die net begonnen was dat beroep uit te oefenen. De jongens van Lukner hadden hem gewaarschuwd, dat hij betalen moest voor bescherming, als hij tenminste rustig wilde werken. Je kent dat spelletje wel; altijd dezelfde manier. Hij heeft ze laten weten, dat hij niemands bescherming nodig had. Daarna hebben ze hem zijn deel gegeven. Dat heeft me zijn assistent, Romaro, allemaal verteld. Tot ons geluk was Lukner toen juist in Epsom en hij heeft de regie gevoerd bij die ranselpartij. Bij de confrontatie heeft Romaro hem herkend. Maar het is je bekend, wat ze vervolgen? met Romaro hebben uitgehaald. Zal hij in staat zijn zijn beweringen te handhaven wanneer het moment daarvoor aangebroken is? Dat is nou net de grote vraag. Teal stak een stukje kauwgom in zijn mond en begon er heftig op te kauwen.
Jij weet, of althans, jij wist je toch altijd overal zo mooi uit te redden, zonder dat je daar iemand bij nodig had? En nou kom je aan mij vragen, of Lukner schuldig is! Simon sloeg een been over een van de leuningen van zijn fauteuil en keek door de rook van zijn sigaret naar de detective.
Ik heb zo de indruk, zei hij, dat Joe-de-Geluksvogel wel eens door zijn spreekwoordelijke geluk in de steek gelaten zou kunnen worden, als jij je toevlucht zou kunnen nemen tot een derdegraads-verhoor.
Teal knipperde met de ogen, maar hij knikte bij wijze van instemming. Dat zou inderdaad een mooie oplossing zijn. Hij is nou net het type gangster, waar wij in dit land niet de minste behoefte aan hebben.
Plotseling zweeg hij, alsof het opeens tot hem doordrong wat hij had gezegd. Misschien ook kwam het door de vastberaden glimlach, die zich nu op het gelaat van de Saint vertoonde en die hem maar al te zeer deed denken aan allerlei vroegere ondernemingen, die hij eigenlijk maar het liefst zou vergeten.
Want de tijd was nog niet zo lang voorbij, dat de grote en geduchte wetsovertreder, die daar nu zo onschuldig in zijn stoel gevouwen zat, zijn kwalijke principes met een haast onstuitbaar enthousiasme in daden omzette.
Ik weet wel waar je aan denkt, hernam Teal, maar ik ben het er niet mee eens. Wij zullen ons wel met Lukner bezighouden, daar zijn wij immers voor. En hou jij je dan maar het slot van dat kranteartikel voor ogen. Als jij Mariene Dietrich blijft escorteren en af en toe eens een handtekening zet, gaat alles naar wens.
De Saint glimlachte eventjes.
Claude, je kent me. Ik zou het afschuwelijk vinden, als jij je zou overwerken.
Dit klonk zo onschuldig en onbevangen, dat Teal hem een ogenblik onderzoekend aankeek. Maar de Saint lachte allerhartelijkst, nodigde de inspecteur uit, mee te gaan lunchen en praatte vervolgens zozeer over koetjes en kalfjes, dat er geen vuiltje meer aan de lucht was, toen zij afscheid van elkaar namen. En dat was ook precies, wat Simon gewild had. Hij was er absoluut de man niet naar om moeilijkheden te zoeken, want hij vond dat het leven hem er al genoeg bezorgde zonder dat hij er om vroeg. En zo had hij Lukner dan ook al bijna aan zijn gelukkige lot overgelaten, want die hele zaak interesseerde hem in feite geen snars. En hij had er al in geen twee dagen meer aan gedacht, toen hij voor een reisbureau op Piccadilly een glimp zag van een bekend gezicht dat allerlei herinneringen bij hem wakker riep. De jonge vrouw had het zo druk, zich een weg te banen door de menigte, dat zij hem niet in de gaten had, maar hij pakte haar bij de arm, zodat zij om haar as draaide.
Hallo, Cora, zei hij vriendelijk. Waar moet jij zo haastig naar toe?
Het viel hem meteen op dat er behalve verrassing ook angst uit haar blik sprak. Die uitdrukking verdween dadelijk weer, maar hij had het gezien en hij hield er rekening mee. Hij hield zijn hand op de schouder van het meisje.
Hé, Saint! Hoe gaat het? zei zij.
Ssst! zei hij glimlachend, niet zo luid! Ik ben tegenwoordig dan wel een eerzaam burger, vol goede bedoelingen, maar daar ben ik nog niet aan gewend. Ga met me mee een borreltje drinken en vertel me dan eens, hoe het de laatste tijd met je gaat.
Verbeeldde hij het zich, of haalde het meisje inderdaad moeilijk adem? Had hij zich vergist, toen hij een angstige blik in haar ogen zag?
Nee, nu niet, antwoordde zij. Morgen kunnen we misschien samen eten. Maar nu moet ik … eh … heb ik een dringende afspraak.
Met Marty? vroeg Simon.
Nu wist hij het zeker. Zij aarzelde heel even, voordat zij weer wat zei, net of ze zich afvroeg of ze de waarheid zou zeggen of het een of andere leugentje zou opdissen.
Ja. Alsjeblieft, ik heb haast…ik ook, zei de Saint, zo onschuldig als hij kon. Mag ik met je mee? Ik zou Marty ook zo graag weer eens willen zien.
Maar … ik geloof, dat hij ziek is …
Dat was gelogen, dat lag er duimdik bovenop. Niettemin bleef de Saint vriendelijk glimlachen. Wie hem goed kenden, wisten, dat dit vage glimlachje bij hem een onwrikbaar besluit betekende. Simon hield een voorbijrijdende taxi aan, opende het portier, en duwde Cora met zachte drang de wagen in.
Waar gaan we heen? vroeg hij, toen ze zaten.
Zij boog haar hoofd en sloot de ogen. Daarna zei ze het adres en hij gaf het door aan de chauffeur. Toen haalde hij een pakje sigaretten uit zijn zak en ze zaten een tijdje zwijgend te roken. Stiekem bekeek hij zijn onverwachte reisgenote. Het was altijd een knap meisje geweest, al besteedde ze dan nooit veel aandacht aan haar blonde haren; maar nu ontdekte hij bij haar een trek, die hem niet opgevallen was toen hij haar voor het eerst zag. Misschien bestond het toen al, maar hij had haar nooit eerder van zo dichtbij gezien, dat het hem had kunnen opvallen. Destijds was zij de vriendin van Marty O’Con-nor en kennelijk was zij dat nog steeds. Simon boog zich naar voren en schoof het glazen raampje dicht, zodat de chauffeur hen niet zou kunnen horen.
En, mijn liefje, vertel je me nu wat er aan de hand is; of moet ik je de woorden één voor één uit de mond trekken? Heeft Marty weer’moeilijkheden?
Ze aarzelde even en knikte toen met haar hoofd. De Saint deed een trekje aan zijn sigaret en toonde geen tekenen van verbazing. Als je een verwoed paardenliefhebber bent, je af en toe aan fraude bezondigt, tips verkoopt en nu en dan een paard verminkt, is het niet zo verwonderlijk dat je, zoals Marty O’Connor, regelmatig in grote moeilijkheden verkeert.
En waar vindt die narigheid dan wel zijn oorsprong? vroeg hij.
Waarom wil je dat zo beslist weten?
Marty heeft me eens een grote dienst bewezen. Als hij in moeilijkheden zit, wil ik proberen hem eruit te halen. Het is misschien niet zoals het hoort, maar ik heb altijd een zwak gehad voor die ouwe dief, Cora.
Ze antwoordde niet meteen en het antwoord was ook niet rechtstreeks. Zij boog zich voorover en schoof het glazen raampje weer opzij, om de chauffeur een ander adres op te geven in dezelfde buurt. Daarna sloot zij het weer.
Jij kent de spelregels! zei Simon op bewonderende toon.
Nu keek ze hem voor het eerst recht aan en antwoordde:
Dat moet ook wel. De jongens van Lukner zijn al drie weken lang de hele stad aan ‘t uitkammen op zoek naar Marty. En de smerissen dito.
Wat heeft hij dan op zijn kerfstok? Heeft hij de maximumsnelheid overschreden, of sigaretten gekocht na sluitingstijd?
Even keek ze hem met een vreemde blik aan en begon toen te lachen, al klonk dat erg geforceerd.
Het ongeluk wil, dat hij te veel weet over de ‘bookmaker’, die ze in Epsom te grazen hebben genomen. Marty zou de belangrijkste getuige tegen Lukner kunnen zijn, ais hij die moeite zou willen nemen.
En wil hij dat niet?
Hij wil niet dood, antwoordde de jonge vrouw ruw. Simon rookte rustig verder en dacht na. Het was wel toevallig, dat zijn aandacht nu alweer getrokken werd door die zaak van Joe-de-Geluksvogel. Dat probleem werd daardoor wel opeens weer erg actueel. Maar hij was zo wijs om Cora tijdens de rit niet om nadere bijzonderheden te vragen. Zo meteen zou hij alles immers aan Marty zelf kunnen vragen! Hij kon dus wel wachten. De vloerbedekking van het groezelige halletje, waar Simon binnenkwam, was tot op de draad versleten en hij moest een gammele trap op naar de eerste verdieping. Er hing een walgelijke geur van koude etensresten. Hij vond het op zichzelf al een groot mysterie, dat Marty zijn toevlucht gezocht had tot zo’n nederige stulp. Marty, die er altijd zo keurig verzorgd uitzag, verzot was op luxe en het liefst in een omgeving vol fraaie, kostbare voorwerpen leefde!
De jonge vrouw deed de deur op de gang open, en zij liepen de huiskamer binnen. De meubels waren in overeenstemming met de rest van het huis: van slechte kwaliteit, lelijk en triest; maar, in tegenstelling tot de rest, zag het er allemaal netjes uit.
Cora zette haar hoedje af.
Marty! riep zij, ik heb een vriend meegebracht. Marty verscheen in de deuropening van de andere kamer. Hij was in zijn overhemd en hield zijn rechterhand achter zijn rug. Hij keek de Saint even aan en toen verscheen er langzamerhand een brede grijns op zijn vriendelijke gezicht.
Nee, maarl… Waar kom jij opeens vandaan, baas? De Saint lachte ook. Marty bracht zijn rechterhand naar zijn broekzak en liet de revolver erin vallen. Daarna schudde hij de hand, die de bezoeker hem toegestoken had.
Marty, ik had nooit gedacht, dat jij nog lelijker kon worden, maar ik zie, dat het je toch gelukt is.
De man bood hem een stoel aan. Hij was magerder geworden en doordat hij niet goed geschoren was leek het wel, of hij zwaar ziek was. Maar de schittering in zijn ogen was nog steeds dezelfde, waardoor Simon de antipathie was kwijtgeraakt die hij gewoonlijk koesterde voor mensen, die de renbanen afschuimden.
Het doet me plezier, dat ik je weer eens zie, baas. Het is een hele tijd geleden dat we samen een glas bier hebben gedronken, zei Marty, terwijl hij op de hoek van de tafel ging zitten. Cora, ga eens kijken, of we nog wat onder de kurk hebben!
Hij bekeek de Saint met vergenoegde ogen, en dat was wel een schrille tegenstelling tot de wantrouwende blik, waarmee hij was binnengekomen.
Waar heb je al die tijd gezeten?
O, nu eens hier, dan weer daar, zei Simon ontwijkend. Ik verplaats me nogal eens. En jij, hoe staat het met jou?
Het kón slechter!
De jonge vrouw kwam de kamer binnen met een fles en drie grove glazen.
Spreek maar vrijuit hoor, Marty. Ik heb hem al wat verteld.
O’Connor krabde eens op zijn hoofd en even viel er een achterdochtige trek over zijn gezicht. Maar weldra liet hij een geforceerd lachje horen; net een overmoedige schooljongen.
Nou ja, Saint, je weet toch wel, hoe dat gaat, zei hij op min of meer verontschuldigende toon.
Nee, om je de waarheid te zeggen, weet ik dat niet. Maar ik zou het wel graag willen weten.
Marty vulde de drie glazen, ledigde het zijne, en ging weer zitten. Hij nam een half opgerookte sigaret uit de asbak en stak die weer aan.
Kijk, je weet hoe Cora is? Zij beweerde dat ze altijd, als we uitgingen, bang was, dat de een of andere smeris me op de schouder zou tikken met de mededeling: ‘Mijnheer O’Connor, wilt u even met me mee gaan?’ En daarmee heeft ze zo op mijn gemoed gewerkt, dat ik besloten heb een nette vent te worden. Ik geloof trouwens ook wel, dat ze een beetje gelijk had. Toen ben ik gaan samenwerken met een jongen, die pas begonnen was als ‘bookmaker’, met de bedoeling om netjes verder te gaan en me geen rotzooi meer op de hals te halen. Maar als klap op de vuurpijl is die jongen toen door de bende van Lukner afgeranseld. Dat heb je zeker wel in de krant gelezen?
Ik heb ervan gehoord, ja.
k had een paar maal voor Lukner gewerkt… door outsiders te laten winnen. Ik vond het geen fijn werk, maar het bracht heel wat op. Maar een paar maal heeft het niet veel gescheeld, of ik had hem allebei zijn ogen dichtgeslagen, toen hij probeerde Cora van me af te pikken.
O, dat zou hem toch niet gelukt zijn! riep de jonge vrouw uit.
Maar hij deed er toch zijn uiterste best voor, gromde O’Connor. Ik heb nog nooit een kerel zo om een meisje heen zien draaien als hij om Cora. Hij heeft zelfs tegen
haar gezegd, dat hij maar met zijn vinger hoefde te knippen om mij te laten liquideren, zodat hij met haar kon trouwen!
Marty liet een weinig overtuigend keellachje horen.
Die Lukner kun je even goed vertrouwen als een slang, ging hij verder. Toen heb ik tegen die jongen gezegd, met wie ik samenwerkte, dat hij toch niet tegen Luknér opkon, en dat hij maar beter kon betalen en dat op zijn algemene onkosten boeken, maar hij wilde er niets van weten. ‘Dat stel schoften krijgt van mij geen cent,’ zei hij. En het resultaat: stompen, slagen met de gummiknuppel, halen met een scheermes … en wat dies meer zij. En ik stond er met mijn eigen ogen bij. Maar als ik dan zo vriendelijk ben om het aan die twee smerissen te vertellen, die achter me aan zitten, dan zeggen die: ‘Bedankt, meneer’, en ik zie ze nooit weer terug.Ja, onder een wit marmeren tegel kan ik opnieuw beginnen, antwoordde de ander met een triest glimlachje. Als ze Lukner morgen zouden ophangen, zou ik geen poot verzetten om er wat tegen te doen, maar op mijn eigen leven ben ik toevallig nogal gesteld. Heb je gezien, wat er met Romaro gebeurd is? Ik ken Lukner en ik weet, wat hij zijn jongens voor opdracht heeft gegeven met betrekking tot ieder, die tegen hem zou getuigen. Dus hebben Cora en ik ons hier verstopt, in de hoop dat niemand er achter zal komen en ik kom de straat niet op. Leuk is het niet… vooral zonder geld, maar we leven tenminste.
De Saint keek het vertrek eens rond en zag het versleten tapijt, de lelijke tafel, waarop Marty zat en de beklagenswaardige toestand, waarin de stoelen verkeerden.
Het zal inderdaad wel niet zo leuk zijn, zei hij. Marty knikte en zei:
Toch kreeg ik gisteren een goede inval. Ik zat me af te vragen, wat er van ons terecht moest komen en toen schoot me opeens een ouwe kennis te binnen, in Ierland, die daar een kleine stal heeft met een stuk of wat veulens, die hij opleidt. Hij heeft niet veel geld, maar hij had me geschreven, dat hij wel iets voor me zou vinden, als ik kans zou zien daarheen te komen. Cora heeft kans gezien om wat te lenen. Zij moest wel erg voorzichtig zijn, want haar hielden ze ook in de gaten. Vandaag is zij onze plaatsen gaan bespreken. Zo heb je haar dus kunnen ontmoeten. Als ik dus zonder kleerscheuren hier weg zie te komen, ben ik voorlopig gered.
Simon lachte niet, hoewel hij er wel de neiging toe kreeg bij de gedachte dat Marty O’Connor, die jarenlang enorme bedragen had verdiend, die hij trouwens even snel weer kwistig verteerde, nu voor staljongen zou gaan spelen tegen vijftien shillings in de week. Hij bekeek nog eens goed het armzalige decor, dat hem omgaf en liet zijn blik ten slotte op Cora rusten. Hij begreep nu ook hoe het kwam, dat hij intuïtief zijn oordeel over haar gewijzigd had.
— Jammer eigenlijk, dat je niet wat geld mee kunt brengen, om in die stal te investeren, zei hij. Hij wist drommels goed dat het categorisch geweigerd zou worden, als hij het hem rechtstreeks zou aanbieden. Later op de avond kreeg hij een beter idee; toch moest hij nog een half uur lang al zijn overredingskracht in het werk stellen om Marty tot accepteren te bewegen. Wat voor argumenten hij naar voren had gebracht zou hij zich nu niet meer weten te herinneren; maar als de Saint geïnspireerd was, beschikte hij over zulk een spraakvermogen, dat hij het voor elkaar zou kunnen krijgen een partij rubberlaarzen te verkopen aan een kolonie boa-constrictors.
Joe-de-Geluksvogel, die inmiddels onder borgstelling vrijgelaten was en bezig was bij te komen van de doorstane emoties in zijn luxueuze villa in Hampstead, geloofde nog steeds aan zijn gelukkig gesternte, al stond er dan ook de hele dag die vent voor de deur, die hem op respectabele afstand volgde, zodra hij zijn huis verliet. Lukner was niet van plan van zijn voorlopige vrijheid te profiteren door te ontvluchten. Hij kon zichzelf niet erg goed voorstellen in de rol van de achtervolgde vluchteling. Hij wachtte rustig af hoe het met het proces zou gaan, want hij wist toch al zeker dat hij er gezuiverd van iedere blaam onderuit zou komen. En al was zijn advocaat het hierin niet helemaal met hem eens, hij moest wel toegeven dat zijn cliënt zich altijd heel goed had weten te redden uit zijn strubbelingen met Vrouwe Justitia. — Ik wil met je wedden, dat ze me nog niet eens een week de bak in kunnen draaien! sprak Joe tot een van zijn lijfwachten.
De atletische heer Toscelli viel zijn baas warm bij, want dat was immers een van de meest elementaire plichten. Hierop gaf Lukner hem een denderende klap op de schouder en bood hem een sigaar aan. Mannen vinden het altijd prettig gehoor te vinden voor hun opschepperijen; en vooral Joe was op dit punt nogal zwak. Het was een gezet mannetje van donker voorkomen en hij droeg bij voorkeur geruite overhemden, gele vesten, breedgerande hoeden en schitterende briljanten van forse afmetingen. Hij was ervan overtuigd dat deze kenmerken van voorspoed grote aantrekkingskracht op de vrouwen uitoefenden. Bedoelde kracht bestond alleen in zijn verbeelding, maar zijn bentgenoten vonden het gemakkelijker erover te spreken alsof het werkelijkheid was en zodoende hun aanvoerder niet te ontstemmen. Joe beweerde dat nog nooit een vrouw, op wie hij het oog had laten vallen, hem had weerstaan en aangezien hij uitstekend de kunst verstond uitzonderingen op deze pseudo-regel zeer spoedig te vergeten, was hij uitermate blij met zichzelf.
Bovendien was hij zo sentimenteel als een schorpioen. En dat wist de Saint.
Als hij voorzichtig was geweest, zou Simon er niet over hebben gedacht persoonlijk een bezoek aan de gangster te brengen; maar hij geloofde in de directe actie en hij kende zijn eigen kracht nauwkeurig. Zo liep hij dan op een zonnige dag langs de weg naar Hampstead en beklom de stoep van de villa onder de bezorgde en afkeurende blikken van de buren, die hem van achter hun ramen gadesloegen. De Saint zou trouwens niets van hun mentaliteit hebben begrepen, want hij voelde zich bijzonder in vorm en hij was volkomen zeker van zijn zaak. Niettemin zou hij toegegeven hebben, dat de aanwezigheid van Joe Lukner een donkere wolk vormde, die de rust van die nette burgermansbuurt constant dreigde te verstoren. Natuurlijk hadden die lieden alle redenen om bedoelde figuur als ongewenst te beschouwen. Maar de Saint had daar geen boodschap aan. Met de handen in de zakken en zijn hoed iets over de ogen gedrukt bereikte hij de laatste trede en nonchalant drukte hij met zijn elleboog op het knopje van de bel. Na een tijdje ging de deur open, net wijd genoeg om een zeer onzorgvuldig geschoren gezicht te laten zien, verfraaid met talloze littekens en met een uitdrukking in de zwarte ogen gelijk aan die van een gebakken schelvis.
Gegroet, jongeman, sprak de Saint vriendelijk. Is het lang geleden, dat ze je weer in de circulatie hebben gebracht?
De blik versomberde, zonder daardoor nochtans aan uitdrukkingskracht te winnen.
Wat moet je? vroeg de bruut.
Ik wil Joe-de-Geluksvogel spreken.
Die is er niet.
Zeg hem, dat het over Marty O’Connor gaat. En zeg hem tevens, voegde de Saint er op fluistertoon aan toe, dat zijn geluk niet zo solide is, als hij wel denkt.
De bruut keek hem een ogenblik aan, en sloeg plots de deur weer toe. Simon stak een sigaret op en wachtte rustig af. Weldra werd de deur weer geopend.
Kom binnen.
Simon deed wat hem gezegd was. De man, die hem had binnengelaten, bleef achter hem staan, met zijn rug tegen de deur. Een andere bruut, met blauwzwarte kaken en met een even uitdrukkingloze blik in de ogen, keek hem recht in het gelaat en wees hem toen naar een deur aan de rechterkant.
Rustig stapte de Saint een groot vertrek binnen. Een man met een effen gelaat zat op de leuning van een stoel, bij het raam en reinigde met veel toewijding zijn tanden. Joe Lukner, in hemdsmouwen, lag op een divan en liet zijn voeten rusten op een laag tafeltje, dat ernaast stond. Hij nam de Saint van het hoofd tot de voeten op en verwijderde de sigaar, die hem de mond versperd had. Simon liep langzaam naar hem toe, bracht spottend twee vingers naar de rand van zijn hoed, en glimlachte. Lukner scheen niet erg op zijn gemak te zijn.
Nou … wat is er? vroeg hij.
De Saint blies een rookwolk in de richting van het gezicht van de gangster.
Niets, zei hij. Ik kom zo maar eens langs … Ik vroeg me af,- of je wel zo’n aardige jongen bent, als ze zeggen. Tussen ons gezégd, Joe, lijkt me die reputatie nogal overdreven. En verder dacht ik zo, dat het je wel zou interesseren, iets over Marty O’Connor te horen.
Waar is die?
Tja, dat is nou mijn geheim, zei de Saint, breed glimlachend.
Lukner nam zijn voeten van het tafeltje en kwam lang-Izaam overeind totdat hij neus aan neus met Simon stond. Hij was een flink hoofd kleiner dan de man tegenover hem, maar door op zijn tenen te gaan staan lukte het hem, zijn ogen ;op de gewenste hoogte te krijgen.
Waar is hij’?
Ik heb de indruk, zei de Saint langzaam, dat jij misplaatste gedachten koestert over wat ik ben en over het doel van mijn komst. Als je bijvoorbeeld denkt dat ik, alleen al door het van nabij aanschouwen van jouw Apollo-gezicht, dadelijk in je armen zal vallen en je alles zal vertellen wat je maar horen wilt, dan moet ik je teleurstellen en kunnen we beter van voren af aan beginnen.
Lukner rolde vervaarlijk met zijn ogen en vroeg toen met stemverheffing:
Wie ben jij?
De Saint.
De man op de stoelleuning nam de tandestoker uit zijn mond, maar vergat zijn mond te sluiten. De andere man, die bij de deur was blijven staan, hapte opeens naar adem met een benauwd geluid. Alleen Lukner liet niets merken, maar hij verschoot lichtelijk van kleur en zijn gelaat verstarde. Simon liet dit effect nog een tijdlang voortduren en beperkte zich ertoe, langzaam wat sigarette-rook in Joe’s ogen te blazen. Er sprak zo’n kalmte en zo’n rust uit zijn houding, dat al die kerels voelden, dat het gevaarlijk was om zich ook maar te bewegen.
Ik ben de Saint, herhaalde Simon. Je hebt mijn naam zeker wel eens gehoord? Ik weet waar Marty O’Connor te vinden is. Maar ik stel je slechts één vraag: wat is hij je waard?
Lukner vouwde zijn benen, zodat hij op de divan kwam te zitten, en pakte de sigaar weer tussen zijn lippen.
Ga zitten, zei hij. Daar valt over te praten. De Saint schudde zijn hoofd.
Waarom zouden wij tijd verliezen, Joe? Je weet toch zeker wel, wat Marty voor je betekent? Hij kent jullie allemaal en als hij voor de balie geroepen wordt, zou hij wel eens heel wat schade kunnen aanrichten. Bedenk wel, dat ik er geen seconde minder om zal slapen, als jij gehangen wordt, maar er moet toch beslist een middel bestaan, om daar aan te ontkomen. Vandaag of morgen hang je toch, maak je daarover geen illusies; maar op dit moment is het belangrijkste punt: Marty. Nauwlettend bekeek Simon zijn nagels.
Ik ben Marty iets schuldig, maar ik beschik niet over de middelen om mij van deze schuld te kwijten. Dat is een van de onaangename consequenties van die neiging naar het goede, die op het ogenblik iedereen in de ban schijnt te houden. Maar ik zie niet in, waarom jij me deze kleine dienst niet zou bewijzen.
Opeens verhardde zich de blik in de ogen van de Saint en boorde zich recht in die van Lukner.
Wat jullie met Marty doen, kan mij niet schelen, zodra je althans betaald hebt, wat hij jullie waard is.
En hoeveel is dat?
Vijfduizend pond maar.
Lukner sprong op, alsof hij een dolkstoot in de rug gekregen had.
Hoeveel? riep hij woedend.
Vijfduizend arme kleine pondjes, zei de Saint kalm. Het is een zaakje, waar of niet? Als je ze niet betaalt, zit je voor vijfhonderd pond per jaar in de bak, schat ik. Ik wil dat geld ontvangen in bankjes van vijf, vanavond om tien uur.
Van puur ongeloof werden Lukners ogen zo groot als schoteltjes. Daarna verkleinden ze zich weer en ze bleven rusten in die van de Saint. De kerel gaf wel blijk van karakter, door er verder niet over te discussiëren. Simon was trouwens helemaal niet bereid tot verder onderhandelen en zijn tegenstander scheen dat toch wel aan te voelen. Die vroeg zich ook niet af of Simon Templar nou wel echt in staat was om voet bij stuk te houden. Zijn naam en zijn reputatie vormden voor Lukner een voldoende garantie. Toch meende de gangster nog ergens een gaatje te zien en hoewel hij had kunnen weten, dat het waanzin was, wou hij het toch nog eventjes te berde brengen.
En als we je nou eens hier vasthielden, niet uit overwegingen van gastvrijheid, maar meer om te weten te komen, waar Marty zit?
De Saint glimlachte ietwat vermoeid:
Dat is waar ook, daar heb ik helemaal niet aan gedacht. Evenmin als ik er trouwens aan gedacht heb om nog een mannetje mee te brengen, die buiten op me wacht om het nodige te verrichten als ik niet over … (hij keek op zijn horloge)… drie minuten weer buiten op de stoep sta. Het nodige, dat houdt dan in, dat hij zonder mij weer vertrekken zal, en wel naar Marty, om die met bekwame spoed naar onze oude vriend Claude Eustace Teal van Scotland Yard te brengen … Jij gelooft zeker nog aan het kerstmannetje, Joe! Maar mocht je niettemin van oordeel zijn dat je aan twee en een halve minuut genoeg hebt om mij aan het praten te krijgen, dan kan ik je niet verhinderen om dat te proberen.
Lukner schoof zijn sigaar van de ene mondhoek naar de andere. Hij stond met zijn rug tegen de muur, en besefte dat donders goed.
Hoe moet dat geld worden overgemaakt?
Je behoeft niets anders te doen dan twee van je kornuiten vanavond met het geld naar Thames Ditton te sturen. Ik zal dan in een wagen op ze wachten, vlak voor het kruispunt. Als alles naar wens verloopt, zal ik ze zeggen, waar ze Marty kunnen vinden, en dan kunnen ze binnen vijf minuten bij hem zijn. Mocht hij niet thuis zijn, dan zal ik ze precies vertellen, waar hij dan wél is. En wat ze daarna doen, gaat mij niet aan.
De Saint hield zijn blauwe ogen gericht op die van Lukner.
Begrepen? vroeg hij.
Even weerstond Lukner die blik, toen sloeg hij de ogen neer.
Je zal je centen hebben, zei hij op doffe toon. De Saint glimlachte weer en sprak:
Dat is toch wel de bijnaam, die het best bij je past: Joe-de-Geluks vogel!
Toen de Saint vertrokken was, bleef Lukner nog een tijdlang in dezelfde houding zitten: handen plat op de knie-en, kauwend op zijn sigaar, de blik starend in de verte. De man met de tandestoker zette zijn reinigingswerkzaamheden voort. De bruut bij de voordeur en de wacht in de kamer staken beiden een sigaret op en heten hun blik in de vage verten weiden …
De situatie was volkomen duidelijk en Lukner was koelbloedig genoeg om de zaak meteen praktisch aan te pakken. Hij begon direct opdrachten te verstrekken.
Luigi, jij gaat er heen, zei hij, met Karlatta. Wapens meenemen, deze keer. Ik wil geen half werk, zoals toen met Romaro.
Toscelli knikte en borg zijn tandestoker zorgvuldig weg.
Dacht je van niet? Je hebt toch gehoord, wat hij heeft gezegd? Jij geeft hem de poet en hij vertelt jou waar Marty zit. Ik zal een cheque uitschrijven en die kun je direct bij de bank gaan incasseren. En geen geintjes, hè? Die knaap kent alle trucjes. Je weet zeker nog wel, wat hij met Ganning en met Baldy Mossiter heeft uitgevoerd?
Tja, maar toch, Lucky, zonde is het wel… zuchtte Toscelli.
Joe Lukner klemde zijn kaken opeen.
Tien jaar, dat is ook zonde. Die poen is zo belangrijk niet. Het voornaamste is, dat Marty niet meer kletsen kan. En dat geld … dat krijgen we misschien later wel weer terug!
Hoe speelde hij het klaar om nu nog aan zijn gelukkige gesternte te geloven! Een ander zou vijfduizend pond een tamelijk duur cadeau gevonden hebben; maar Lukner vond het geen al te grote uitgave!
De gevoelige zenuwen van de heer Toscelli werden wel zwaar op de proef gesteld, die middag, toen hij de honderd gloednieuwe biljetten in ontvangst had genomen en daarmee een tocht moest maken. Maar ‘s avonds werd de druk van zijn verantwoordelijkheid wel weer wat verlicht toen hij, wederom met het geld beladen, een tweede uitstapje ondernam en precies op de door de Saint aangewezen plaats een auto zag staan. Niettemin hield hij zijn rechterhand om zijn automatische revolver geklemd toen hij met zijn linker de bankbiljetten door het portierraampje aan de Saint overhandigde.
Deze onderzocht het kostbare goed nauwkeurig bij het licht van zijn dashboard en constateerde, dat er geen bedrog in het spel was.
Daar zul je wel pijn in je buik van hebben, arme Luigi, sprak hij. Maar hoor es, je hoeft je revolver niet zo stevig vast te houden, want jij staat precies in het verlengde van de mijne. En mocht het onverhoopt op schieten uitdraaien, dan vorm jij toch altijd een beter doelwit, zoals je daar staat, dan ik hier in de wagen.
Toscelli trok een rimpel in zijn voorhoofd en haalde zijn hand uit zijn zak. Het greep hem inderdaad zeer aan, dat goeie geld zo te zien verdwijnen. Maar hij hield zich de waarschuwingen van Lukner voor ogen en zelf kende hij de reputatie van de Saint ook maar al te goed.
Nou, waar moet ik heen? Waar is Marty? gromde hij. De glimmende loop van Simons revolver beschreef een cirkel in de lucht en wees toen naar een bepaald punt in de verte:
Voorbij het kruispunt en de renbanen van Hurst Park. Zet je wagen bij de fontein en wacht. Hij zal de richting van Walton uitgaan en naar een auto, die op dezelfde plaats als de jouwe staat. Vergissen is uitgesloten: ik heb een kruisje op de linkerkoplamp geplakt. Moge dat je tot vrome gevoelens inspireren. En nu, er op af, kerel.
Toen Toscelli vertrokken was, reed Simon langzaam langs de weg naar Portsmouth. Ongeveer twee kilometer na Esher bleef hij staan, knipte twee maal zijn lichten aan, en liet ze daarna uit. Weldra klonk er een voorzichtig gefluister uit de schaduw van een heg; de Saint lachte luidop en opende het portier.
Goedenavond Marty, zei hij.
Hij knoopte zijn jasje dicht en stapte uit de wagen.
Ben je klaar voor de reis? vroeg hij.
Als er ons niets voor de wielen rijdt…
Niets zal jullie in de weg worden gelegd.
Simon gaf hem een vriendschappelijke stomp in zijn maag en daarna schudden zij elkaar de hand.
Tussen hier en de haven, waar je je zult inschepen om naar Ierland te gaan, ligt de wereld voor je open. Laat de wagen maar bij-Fairfield staan, die haal ik later wel op. In het vakje van het linkerportier vind je vijfduizend pond. Als ik eens de gelegenheid heb om naar Cork te komen, reken ik erop, dat je me een fantastische tip aan de hand doet. Beschouw het een en ander maar als afrekening voor wat je toen eens voor mij gedaan hebt. Even nam hij de schouders van Marty in zijn handen en toen wendde hij zich naar een smal figuurtje, dat op hen toe liep.
Goed op hem passen, hoor Cora … en op jezelf ook.
Maak je maar geen zorgen.
De Saint stak een sigaret aan en de gele vlam verlichtte even zijn gezicht. Hij blies een rookwolk uit en vroeg:
Heb je Lucky nog opgebeld, Cora? Heb je hem verteld, dat je met Marty gebroken had en dat je geen dag langer meer wachten kon om je in zijn armen te storten?
Ja, ja. Dat heb ik een uurtje geleden gedaan.
Ik ben er zeker van, dat hij met open ogen in de val loopt!
Hij zei dat hij op de afgesproken plaats present zou zijn.
Zij aarzelde even en sloeg toen haar ogen naar Simon op.
Ik weet niet waarom je dit allemaal voor ons doet, Saint. Maar waarom heb je me die rare komedie op laten voeren? Waarom moest ik met hem bij de fontein afspreken?
Simon, die in het donker niet te zien was, glimlachte van pret.
Omdat ik er zeker van wilde zijn, dat hij er zijn zou. Hij zal daar namelijk een paar vrienden van hem aantreffen, de heren LuigiToscelli en Karlatta, en die hebben nou net order om te schieten op de wagen, die aan zal komen rijden. Tja, ik moet tegenwoordig wel op die manier te werk gaan, want Claude Eustace heeft me dringend geadviseerd me verre te houden van zaken, die me eigenlijk niet aangaan. Maar ga nou vooral niet ‘s nachts in bed liggen peinzen, wat dat allemaal te betekenen heeft, liefje. Veel geluk!
Hij kuste Cora ten afscheid en hield het portier van de wagen open, zodat zij en Marty konden instappen. En precies op dat ogenblik voerde de heer Toscelli, als hij het ten minste goed voorzien had, de laatste orders uit afkomstig van Lucky Joe, die nu nooit meer geluk zou hebben.
De Newtiick-helikopter
Ik ben bang, zei Patricia Holm nadenkend, dat je je binnenkort weer moeilijkheden op de hals zult halen. Simon Templar glimlachte en maakte nog een flesje bier open. Met vaste hand schonk hij de inhoud in zijn glas, zonder ook maar te trillen bij de gedachte aan de sombere voorspelling, die hem zoéven was gedaan.
Misschien heb je wel gelijk, liefje, sprak hij. Ik ben vatbaar voor moeilijkheden, zoals een ander voor verkoudheid.
Ik hoor je er dan ook dikwijls over klagen, zei de jonge vrouw ironisch.
De Saint schudde zijn hoofd.
Jij belastert mij, zei hij ernstig. Het nageslacht zal erkennen, dat ik een slachtoffer van kwaadsprekerij ben, een onbegrepene, allerslechtst behandeld door het wrede lot. Steeds heb ik getracht goed te zijn. Diep in mij leeft het geloof in het goede. Maar niemand geeft mij de kans om dat te bewijzen. Wat raad je me aan te doen?
Probeer het eens in zaken.
Ja, ja. Dat is eervol en zeker! Wollen ondergoed fabriceren voor oude dames met brilletjes op. Bij ieder stel ondergoed zouden wij een brilletje cadeau kunnen doen. Jij zou ze misschien wel kunnen breien, en ik zorg voor het passen, het passen van de brilletjes, wel te verstaan. Simon hief zijn glas, en dronk het in één teug leeg.
Het idee is aantrekkelijk, hernam hij, maar zulke ondernemingen vereisen toch een aanzienlijke kapitaalsinvestering, en hoe lang zouden we dan niet moeten wachten, voordat wij daarvan de vruchten zouden zien? Trouwens, zoveel winst zou een en ander mijns inziens niet eens afwerpen. Als ik eens een voorzichtige schatting maak betreffende de hoeveelheid wol, benodigd om een borstwijdte van één meter vijftig te bedekken … Monty Hayward, die zich ook in hun gezelschap bevond, nam een plukje tabak en begon een pijp te stoppen.
Ik ben vroeger wel eens in het bezit geweest van een bescheiden kapitaaltje, zei hij dromerig; maar veel profijt heb ik er niet van weten te trekken.
Hoeveel kun je me lenen? vroeg de Saint hoopvol. Monty knipte met zijn vingers enkele tabakskruimels van zijn knieën en deed een voorzichtig trekje aan zijn pijp.
Ik heb helemaal geen geld meer, antwoordde hij vriendelijk, maar als ik het had, geloof ik toch niet, dat ik het je zou lenen. Trouwens, er is toch geen sprake meer van, want op het ogenblik bezit een zekere Oscar Newdick alles wat ik ooit heb gehad. Heb ik je die geschiedenis nooit verteld?
De Saint schudde ontkennend het hoofd en schoof wat gemakkelijker in zijn fauteuil.
Dat lijkt me niets voor jou, Monty. Je wilt toch niet beweren, dat je je er tussen hebt laten nemen?
Misschien is dat inderdaad toch wel de toepasselijke term, gaf Monty toe. Het is een jaar of zes geleden gebeurd, toen ik nog jonger was en minder voorzichtig. Misschien was het toch niet zon heel grote schoftenstreek, achteraf gezien.
Hij brak een lucifer in tweeën, drukte daar de tabak in zijn pijp mee vast, en bleef een tijdje in gedachten verzonken zitten roken.
Ik had Newdick in de trein ontmoet, hernam hij, op de terugweg van kantoor. Een keer of drie, vier in de week zat hij in dezelfde coupé als ik, en zo raakten we natuurlijk aan de praat. Je weet, hoe dat gaat. Hij was vliegtuigbouwkundig ingenieur en deed af en toe wel eens een uitvinding. Hij interesseerde zich vooral voor helikopters en ergens in de buurt van Walton had hij een
fabriekje, waar hij zijn modellen in elkaar zette. Hij vertelde mij dan een hele bende technische kneepjes en ik op mijn beurt vertelde hem van allerlei over schmink en modellen. Ik geloof niet, dat een van ons beiden ooit meer dan de helft heeft begrepen, van wat de ander vertelde. Wij konden dan ook bijzonder goed met elkaar opschieten.
Nu zijn pijp voldoende doorbrandde, pakte Monty de flessenopener en deed een greep in de voorraad bierflesjes.
En op een goeie dag vroeg me die Newdick, of ik z’n helikopter eens wilde zien. Op een zaterdagmiddag, toen ik toch niets bijzonders omhanden had, ben ik eens naar zijn terrein gegaan, om te kijken wat hij eigenlijk uitvoerde. Zijn hele materieel bestond uit twee loodsjes van gegolfd plaatijzer en een stuk grond voor de proefvluchten, maar hij bezat werkelijk een helikopter die vliegen kon en die hij, zoals hij beweerde, zelf had geconstrueerd. Hij legde me alles van a tot z uit en dat klonk me als Chinees in de oren; daarna vroeg hij, of ik in wilde stappen om een tochtje met hem te maken. ‘Bedankt voor het aanbod,’ zei ik tegen hem, ‘maar ik voel er niet veel voor, mijn leven in de waagschaal te stellen.’ Je weet toch wel, hoe die dingen er uitzien? Een gewoon vliegtuig, waar ze de vleugels af hebben gehaald, en dan met zo’n soort toestand erboven, net een ventilator, waardoor je in de lucht moet blijven. Ik heb die dingen nooit erg vertrouwenwekkend gevonden, ook al zijn ze nog zo goed geconstrueerd, maar ik had helemaal geen zin om m’n leven te riskeren in zo’n amateur-apparaat. Maar hij bleef zo aandringen en scheen het zo ellendig te vinden dat ik weigerde, dat ik ten slotte maar heb toegegeven om hem te plezieren, en toen we in de lucht waren, heb ik aan één stuk door schietgebedjes ten hemel gezonden, dat we niet te pletter zouden vallen. De Saint slaakte een lange en diep bedroefde zucht.
Aha, bij die gelegenheid heb je zeker zo’n raar gezicht gekregen, merkte hij op. Als je eens wist, hoe ik daar steeds over heb zitten peinzen …
Nee, hoor, helemaal niet! Dat is de schuld van mijn moeder, zei Monty trots. Nee, er is ons niets overkomen. Ik heb eigenlijk een heel interessante vlucht gemaakt. Of het was een heel goede machine, óf hij was een beste piloot. Ik weet niet, of je wel eens een tochtje in een helikopter hebt gemaakt — wat mij betreft, dit was mijn eerste en tevens mijn laatste — maar deze hield zich precies aan de beloften, die zijn eigenaar mij had gedaan. Hij ging als een lift omhoog en daalde weer net zo. De wet van de zwaartekracht heb ik nooit goed begrepen, maar toen ik eenmaal dat tochtje in zijn machine had meegemaakt, was ik inderdaad geneigd, te geloven dat het Tijdperk van de Luchtvaart is aangebroken. Ik bedoel, dat iedereen, die maar een miniem stukje grasveld bij zijn huis heeft, mijns inziens veel plezier van zo’n machine kan hebben voor de week-ends. Het is veel aangenamer dan een auto … en niet veel riskanter.
En vervolgens, zei de Saint verwijtend, toen hij je vroeg om geld in de maatschappij te steken, die hij wilde stichten om die machines aan de lopende band te fabriceren, zodat hij ze voor twintig pond per stuk zou kunnen verkopen, toen greep jij je chequeboekje en vroeg hem, hoeveel hij nodig had.
Monty lachte goed gehumeurd.
Zo was het wel ongeveer, ja. De werkelijke feiten komen er niet zo op aan, maar inderdaad had ik drie weken later ongeveer vijfduizend pond aan aandelen gekocht.
En hoe zat dat zaakje nu in elkaar? vroeg de Saint. Monty haalde zijn schouders op:
O, dat is heel simpel: die helikopter had hij helemaal niet uitgevonden. Hij had hem wel zelf in elkaar gezet, maar hij had hem schroefje voor moertje gekopieerd van een reeds bestaand model. Hij had helemaal niets uitgevonden. Nog niet het kleinste onderdeeltje. Het ontwerp was niet van hem en hij had dus helemaal geen recht om die dingen te maken. Natuurlijk had hij zelf wel een andere uitleg. Hij zei, dat hij had ontdekt, dat zijn ontwerp reeds bestaande octrooien ‘overlapte’; hij bezwoer me, dat het louter toeval was, en hij overstroomde bijna mijn hele kantoor met zijn tranen, want zijn hart was gebroken toen hij bemerkte dat al zijn research-werk al door anderen gedaan was. Ik heb hem verzekerd, dat ik geen woord geloofde van wat hij zei, maar dat heeft me niet erg geholpen om mijn geld terug te krijgen. Ik had niet genoeg bewijzen tegen hem om hem voor de rechter te slepen. Natuurlijk had hij me verzekerd, dat al zijn ontwerpen waren vastgelegd en gepatenteerd, maar dat heeft hij me nooit zwart op wit gegeven en toen hij me kwam vertellen, dat alles in de soep was gelopen, zei hij dat hij alleen maar had gesproken over het aanvragen van octrooien. Ik heb er nog een advocaat over geraadpleegd, maar die heeft me verzekerd dat ik niet de minste kans had als ik hem zou aanklagen wegens oplichting. Newdick zou dan wel vervolgd worden, omdat hij mij onder valse voorwendselen mijn geld afhandig had gemaakt, maar daar had ik het nog niet mee terug.
Het betrof zeker een vennootschap onder firma? zëi de Saint.
Monty knikte bevestigend:
Als hij er de beurs mee was opgegaan, zou het wel anders zijn gelopen.
Wat is er met het geld gebeurd?
Newdick had het uitgegeven … dat beweerde hij tenminste. Hij heeft me verzekerd dat hij het gebruikt had om allerlei oude schulden af te betalen, die hij in de loop van de tijd had gemaakt, en de rest had hij besteed aan aankoop van nieuw materiaal. Hij gaf me zes a zevenhonderd pond terug en beloofde me, dat hij zijn uiterste best zou doen om nu werkelijk iets origineels uit te vinden, zodat hij me zou kunnen afbetalen. Maar dat is precies de laatste keer geweest, dat ik iets van hem gehoord heb. Waarschijnlijk is hij daarna meteen begonnen een andere bron aan te boren met hetzelfde trucje! Monty glimlachte berustend, keek naar de klok en stond op.
Ik moet nu weg, zei hij. Zaterdag kom ik terug … als je tenminste voor die tijd niet gearresteerd bent en in de bak zit.
Nadat hij nog een flesje bier had geledigd, vertrok hij en toen hij weg was, keek Patricia Holm de Saint eens aan. Het was haar niet ontgaan, hoe gespannen hij het verhaal van Monty Howard gevolgd had, en zij kende Si-mon Templar al heel lang. De Saint, met een sigaret in zijn mondhoek en zijn handen in de zakken, lachte haar toe met engelachtige onschuld, die echter duidelijk werd tegengesproken door de felle glinstering in zijn blauwe ogen.
Denk aan wat ik je gezegd heb, mompelde zij. Hij glimlachte eerst, lachte daarna luidop:
Over die eventuele moeilijkheden, liefje? Wanneer zul je nou eens ophouden, zo slecht van me te denken? Ik neem je adviezen wel ter harte en ik denk er werkelijk ernstig over in zaken te gaan, zoals je me aangeraden hebt. Wat zou me dat goed staan, een hoge hoed en een paar hagelwitte handschoenen met parelmoeren knopen. Je moest eens weten hoe ik een aandeelhoudersvergadering zou kunnen animeren, als ik daar zin in had. Patricia knikte, maar zij leek niet erg overtuigd.
En zij was nog minder overtuigd toen de Saint de volgende morgen de deur uit ging. Hij had uit zijn bijzonder goed gevulde klerenkast een van zijn elegantste pakken gekozen — een lichtblauwe creatie van heel fijne stof, echt een kledingstuk, dat niet de minste kans had, gedragen te worden door een man die zijn leven wenste te wijden aan een eerlijke taak. Hij had bepaald een in het oog springende das uitgezocht en zijn sokken waren helder, ja haast verblindend rood. Boven zijn rechteroog had hij een spiksplinternieuwe panamahoed geplaatst en wie die zag moest zich wel afvragen hoe het mogelijk was dat de hoofddeksels der oude heertjes, die in hun tuintjes aan het liefhebberen waren, in feite van hetzelfde ras waren als de zijne. Bovendien had hij zijn opvallendste wagen van stal gehaald: een rood en crème gekleurde sportwagen, die op zichzelf al een bewijs van rijkdom en slechte smaak vormde.
Waar is de begrafenis? vroeg Patricia. De Saint lachte haar een beetje plagerig toe:
Ik ben een jonge sportsman, die meer geld dan gezond verstand bezit, en ik ben er van overtuigd, dat vriend Newdick zal staan te dringen om kennis met me te maken, legde hij uit. En hij kuste haar.
Het was de heer Oscar Newdick inderdaad zeer aangenaam … Het tegendeel zou Simon Templar ook wel zeer verbaasd hebben. Dat aureool van de rijke nietsnut, waarmee de Saint zich zo tekenend kon omgeven, was een van zijn meest geliefde vermommingen en hij gebruikte het nooit met eerlijke bedoelingen. Maar dat wist Oscar Newdick niet. Voor hem was de komst van zo’n personage de vervulling van een gebed. Het wantrouwen van Monty Hayward ten opzichte van de bezigheden van de heer Newdick, nadat de uitvinder hem vijfduizend pond afhandig had gemaakt, was wel zo ongeveer terecht geweest, doch dan ook maar ongeveer. De heer Newdick had inderdaad verscheidene andere bronnen aangeboord, maar slechts drie hadden er resultaat opgeleverd. En dat was net voldoende geweest ter dekking van zijn behoeften, te meer omdat een ervan slechts driehonderd miserabele ponden had willen inves-terep. De dividenduitkeringen van de helikopteraangelegenheid waren aanzienlijk gedaald en het afgelopen boekjaar had geen cent winst opgeleverd. De heer Newdick geloofde niet aan spaarzaamheid: wanneer hij een zaak deed, dan moest dat in het groot gaan, en dan was hij ook wel weer bereid om te wachten. De deelgenoot van die miserabele driehonderd pond was dan ook eigenlijk een verkeerde zet geweest. De jongeman, die hij daarna had aangeklampt, had hem grovelijk bedrogen met een verhaal over fabelachtig rijke ooms, en toen het moment was aangebroken om contact met hen op te nemen, waren de ooms op raadselachtige wijze in het niet verdwenen. De heer Newdick had geen haast, maar door dit oponthoud was hij wel bijna de grenzen van het redelijke genaderd. Duizenden kilometers had hij in forensentreinen gereden (de techniek van de reisgenoot was zijn eigen uitvinding, en hij paste die altijd tot in de perfectie toe), maar de dagen waren voorbijgegaan en de winstgevende bronnen kondigden zich maar steeds niet aan. Toen Simon Templar verscheen, was de heer Newdick juist bezig de schroeven, moeren en gereedschappen, die in een van de golfijzeren loodsen waren opgeslagen, te schatten op hun waarde voor de oudroesthandel. Het begon langzaam tot hem door te dringen, dat die voorwerpen wel zo langzamerhand hun laatste rente hadden afgeworpen. Het aanvangskapitaal had hij meerdere malen weten te verdubbelen, maar nu had een en ander dan toch wel afgedaan. De beste oplossing leek hem om de bakens te verzetten, iets anders te vinden, andere talenten een kansje te gunnen. Een vette verzekeringspolis, gevolgd natuurlijk door een goed geënsceneerde brand, zóu winstgevend kunnen zijn; maar hij was ietwat wantrouwend geworden door een recent geval van brandstichting, waarvan hij het proces in de kranten had gevolgd. En hij was helemaal verdiept in dit soort kille overwegingen, toen hij het belletje van zijn ‘kantoor’ hoorde klingelen, en het manna uit de hemel viel. De heer Oscar Newdick, dat moet erkend worden, realiseerde zich niet onmiddellijk dat hier hemelse gaven uit de lucht waren komen vallen. Hij dacht eerst dat het een afgevaardigde van de ontvanger der belastingen was, of een aanbieder van een nog te betalen elektriciteitsrekening. Op zijn tenen liep hij naar het groezelige raam, dat uitzag op de weg, met de bedoeling ijlings het hazepad te kiezen wanneer zijn veronderstelling juist zou blijken te zijn.
Edoch de heer Newdick, man van de wereld als hij was, wist heel wel dat brengers van dwangbevelen en huns gelijken zich zelden verplaatsen per fel gekleurde sportwagen wanneer zij hun sinistere broodwinning uitoefenen, en dies opende hij de deur met een gerust geweten, ja zelfs met een vleugje hoop in het gemoed.
Gegroet, waarde heer, zei de Saint.
Eh … gegroet, antwoordde de heer Newdick.
Ik kom eens even langs, om te zien of u me niet een inlichting kunt geven over uw heilige oude Maatschappij, verklaarde Simon.
O … eh… ja, bracht de heer Newdick uit. Wilt u niet eh … binnenkomen?
Zijn aarzeling kwam niet voort uit verlegenheid, noch uit een gevoel van gekwetste eer. Het kon hem namelijk absoluut niets schelen om ‘waarde heer’ te worden genoemd. Hij werd ook door geen enkele instinctieve drang ertoe gedreven de deur te versperren voor een jonge man, in het bezit van een zo dure wagen, die hem zo vertrouwelijk toesprak over zijn ‘heilige oude Maatschappij’. Nee, zijn tijdelijke verwarring kwam voort uit het feit, dat het opeens tot hem was doorgedrongen, welke mogelijkheden zich weer voor hem openden. De Saint trad binnen. Het ‘kantoor’ van de heer Newdick was niet meer dan een grof geconstrueerde kubus, ongeveer zo hoog als een telefooncel, met een tafel erin vol papieren, die weer bedekt waren met een aanzienlijke laag stof.
Wat wilde u weten? vroeg de heer Newdick.
Kijk! zei Simon vriendelijk, terwijl hij hem een platina sigarettenkoker voorhield, het zit zo, dat ik nogal belangstelling heb voor helikopters. Nu heb ik de laatste tijd vrij regelmatig horen spreken over het bedrijfje, dat u hier hebt; en nou dacht ik, omdat het een nogal kleine zaak was, dat er misschien wel plaats zou zijn voor een nieuwe compagnon.
U bedoelt dus, stamelde Newdick, die zijn ogen niet geloofde, dat u een aandeel in de zaak wilt nemen? Simon knikte heftig van ja.
Precies, sprak hij. Als de andere vennoten bereid zouden zijn te verkopen, zou ik dat hele pakket willen overnemen. Ik heb de beschikking over nogal wat vrije tijd, en ik houd van knutselen. Een man moet iets te doen hebben, anders gaat hij maar stommiteiten uithalen. En wat ik nog wou zeggen, ik krijg niet de indruk, dat je hier prettig werkt. Ik zou die ouwe tent wel eens een beetje kunnen opknappen. Een bartje ervan maken, u begrijpt wel wat ik bedoel. Een zaakje, waar je kunt eten, drinken, dansen met een paar leuke meisjes … Wat zegt u?
Ik zei niets, zei Newdick.
Nou, wat denkt u ervan, waarde heer?
De heer Newdick krabde eens aan zijn kin. De hoop op verbetering was nu tastbaar geworden. Die was uit de lucht komen vallen, en die stond daar vóór hem. Er gebeurden dus toch nog wonderen. Eensklaps was de wereld veel leefbaarder, veel lichter geworden.
Een van de dingen die u zei, sprak hij op lichtelijk gekwetste toon, was bepaald bezijden de waarheid. Wij doen hier namelijk zeer goede zaken. Wij hebben orders, voeren besprekingen, krijgen aanbiedingen, sluiten contracten …
En met een veelzeggende beweging van zijn hand, die nu even niet langer langs de kin hoefde te wrijven, wees hij in de vage verte naar een enorme industriële bedrijvigheid, die een niet-ingewijde niet zo gemakkelijk zou kunnen overzien.
Niettemin, voegde hij er snel aan toe, wanneer uw voorstel interessant genoeg blijkt te zijn, is het altijd de moeite waard, een en ander eens nader te bespreken. Simon knikte:
En, mijn waarde, aan wie mag ik dat dan voorleggen?
Aan mij, als u wilt. Ik ben Oscar Newdick.
Aha. Maar hoe zit dat dan met de andere vennoten, Oscar, ouwe jongen?
De heer Newdick wuifde even met de handen.
Dat zijn eigenlijk louter figuranten, legde hij uit. Een paar vrienden, met zeer geringe belangen in de zaak, net voldoende om aan de wettelijke eisen voor naamloze vennootschap te voldoen. In feite behoort de zaak aan mij.
Simon boog even en zei:
Prachtig! Verbluffend! Mooi, mooi, beste ouwe Newdick. En hoeveel denk je, dat hij waard is?
Nominaal vijfentwintigduizend pond in aandelen, zei Newdick doodernstig. Maar natuurlijk zijn die veel meer waard, veel meer… Ik weet zeker dat vijftigduizend pond een redelijke prijs is. Alleen al mijn octrooien zijn meer dan dat bedrag waard. Voor zestigduizend pond zou ik er niet eens aan denken. Zeventigduizend, dat begint een beetje in de buurt te komen. Tachtigduizend.
Daar noemt u me een handvol geld, zei de Saint, aldus het eenzijdig opbieden van de heer Newdick onderbrekende.
Maar Oscar liet zich niet kennen:
U heeft de fabriek ook nog niet gezien … en ook de machines, die al verkocht zijn, niet. U zoudt er toch eens even naar moeten gaan kijken, zelfs al zouden wij niet tot zaken komen.
Bij het uitspreken van die laatste zin, liepen de heer Newdick de rillingen over de rug.
Hij leidde de Saint uit zijn ‘kantoor’ en naar zijn ‘hangar’. Wie hem even te voren bezig had gezien met het trieste laatste onderzoek van zijn spullen, zou hem nu niet herkend hebben, zo stralend zag hij er uit en zo enthousiast kakelde hij over wat er te zien was.
Dit hier, legde Newdick uit, is onze werkplaats. Hier ziet u de onderdelen van onze machines, die worden daar in elkaar gezet. Die houten delen daar, zijn onze speciale langsliggers. En ginds liggen de armaturen.
Alle mensen! riep de Saint bewonderend uit. Ik wist niet, dat er zoveel materiaal nodig was voor helikopters. Die zien er dan zeker keurig uit als ze klaar zijn, hè?
Na enige ogenblikken stonden ze voor de tweede loods. Newdick opende de deuren zo plechtig, dat het leek, alsof hij een nationaal monument moest onthullen.
En dit, sprak hij nadrukkelijk, is de Newdick-helikopter. Simon keek er even onverschillig naar en liet zijn blik toen door de loods waren.
Waar zijn al de arbeiders vandaag? vroeg hij.
Die zijn met vakantie, zei de heer Newdick en hij bedacht, dat hij voor de volgende keer een paar pittoreske monteurs moest laten aanrukken. Dat is een oud gebruik bij de Maatschappij. Ik geef ze altijd allemaal vrij op de dag dat mijn lieve moeder gestorven is.
Hij knipte een traan weg en veranderde van onderwerp:
Zoudt u niet eens een vluchtje willen maken?
Schitterend idee, stemde de Saint in.
De helikopter werd naar buiten gereden en terwijl de motor warm liep, vertelde Simon, dat hij ook piloot was en dat hij een brevet voor helikopters bezat. De heer Newdick complimenteerde hem daarmee. Zij maakten een vlucht van tien minuten en toen zij weer geland waren, bleef de Saint zitten, waar hij zat.
Zou ik het ook eens even mogen proberen? vroeg hij. Ik vraag u niet om met me mee te vliegen.
De machine had geen dubbele besturing, maar hij was verzekerd. De heer Newdick aarzelde ook niet lang; hij wilde veel te graag een goeie beurt maken.Natuurlijk, stemde hij toe. Maak maar eens een proefvluchtje, dan zult u meteen zien, dat het een goed produkt is.
Simon liet de machine klimmen en verdween in noordelijke richting. Toen het vliegveldje van de heer New-wick niet meer te zien was, onderwierp hij de helikopter aan een streng onderzoek … de vliegvastheid verbaasde hem en bevestigde de indruk, die hij al had gekregen, toen Newdick hem bestuurd had.
Toen hij London Air Park onder zich zag, daalde hij in een verticale lijn, zodat hij voor de hangars van de Cier-va terecht kwam. Simon stapte uit en greep een van de testpiloten van die firma bij de mouw.
Zoudt u even een tochtje met me willen maken? vroeg hij. Ik wilde u iets laten zien.
De piloot bestudeerde de Newdick-helikopter met gefronste wenkbrauwen.
Is dat een van onze apparaten? vroeg hij.
Min of meer wel, antwoordde Simon.
Hij lijkt me nogal vreemd in elkaar gezet. Heeft u er moeilijkheden mee?
De Saint schudde ontkennend het hoofd.
U zult, dunkt me, wel vaststellen, dat hij goed gemonteerd is.
In de lucht liet hij zien, wat hij bedoeld had, en daarna probeerde de piloot zelf nog eens een vluchtje. Andere piloten deden dat ook. Ingenieurs krabden zich achter de oren en namen ook eens de proef. Daarna werd er met Londen gebeld. En pas na twee uur zette Simon Templar de kist weer naast de hangars van de heer Newdick en verloste de uitvinder aldus van een dodelijke ongerustheid, die hem de laatste zeven kwartier gekweld had.
Ik was al bang, dat u iets was overkomen, zei de ‘uitvinder’ bezorgd.
In werkelijkheid was de heer Newdick bijna ziek van angst geworden bij de gedachte, dat zijn wonderlijke weldoener het tijdelijke met het eeuwige zou hebben verwisseld, voordat hij hem zijn geld afhandig had gemaakt. Het koude zweet stond de man op de rug. De Saint sprak glimlachend:
Ik ben eventjes naar Reading geweest, daar woont een vriend van me. Die helikopter bevalt me wel. Laten we naar binnen gaan en zaken doen.
Toen hij, veel later op die dag, weer bij Patricia kwam, was hij in een jubelstemming, maar hij deed zeer geheimzinnig. Het grootste deel van de volgende dag bracht hij bij de heer Newdick door, en ook de halve zaterdag, maar hij weigerde tegen de jonge vrouw te zeggen, wat hij in het schild voerde. Enkele dagen verliepen. Op zekere avond, terwijl hij Monty Hayward een glaasje bier inschonk, sprak hij opnieuw over de heer Newdick. En wat hij toen zei benam zijn vriend zowat de adem.
Ik heb de Helikoptermaatschappij Newdick opgekocht, zei hij op onverschillige toon.
Wwwat… heb je? stamelde Monty.
Ik heb de Helikoptermaatschappij Newdick opgekocht, herhaalde de Saint, en wel voor veertigduizend pond. Patricia en Monty staarden hem met open mond aan en wisten geen woord uit te brengen, terwijl hij doodleuk verder ging met het inschenken van het bier.
Wanneer heb je dat dan gedaan? vroeg Monty.
De laatste bijzonderheden van de koop hebben we vandaag geregeld, zei de Saint. En ik verwacht Oscar hier ieder ogenblik voor het tekenen van de papieren. Monty spoelde snel het bier door zijn keel, alsof hij opeens grote behoefte aan innerlijke afkoeling voelde.
Wil je mijn aandelen soms ook kopen? stelde hij voor.
Die koop ik zeker, zei de Saint. Noem je prijs maar. Het kapitaal, dat ik nu van Oscar overneem, verschaft mij al de meerderheid, maar ik kan die altijd nog vergroten, nietwaar? Zoals Patricia me bevolen heeft, ga ik dan nu in zaken. Het bedrijf zal worden omgedoopt in ‘Templar Helikopters’. Nu zal ik dan de geschiedenis ingaan als de man die heel Engeland heeft laten vliegen. Het geluid van de bel onderbrak deze uiteenzetting en Simon liep de kamer uit, voordat zijn vrienden ook maar één van de vragen naar voren hadden kunnen brengen, die bij hem waren opgekomen.
Daar stond de heer Newdick voor de deur, geagiteerd en druk als een vos, die achter zijn prooi aanzit. Simon nam zijn hoed en paraplu aan en bracht hem de huiskamer binnen.
Vrienden, zei hij vrolijk, mag ik jullie onze gast van vanavond voorstellen: de heer Oscar Newdick. Dit is juffrouw Holm, Oscar, ouwe jongen. En ik geloof, dat je de heer Hay ward al kent…
De uitvinder verstijfde van schrik en zijn glimlach verdween als bij toverslag. Hij werd bleek en zijn blikken schoten vuur.
Wat is dat voor een geintje? vroeg hij met rauwe stem.
Helemaal geen geintje, ouwe rakker, zei de Saint onschuldig. Gewoon toeval. De heer Hayward wil me ook zijn aandelen verkopen. En als je even wilt tekenen op die stippellijntjes hier …
Ik weiger! gromde Newdick. Het is een val!
Simon deed een stap achteruit en keek hem ietwat spottend aan.
Een val, Oscar? In ‘s hemelsnaam, waar heb je het over? Je hebt een prachtige helikopter en daar hoef je je toch niet over te schamen? Vooruit, wees nu flink. Toon dat je een man bent, Newdick. Het zal je wel verdriet doen, van je geesteskind te moeten scheiden, maar huilen moet je dan maar later doen. Even een paar handtekeningen op het stippellijntje, en alles is voorbij. En dan wacht jou een cheque van veertigduizend pond …
Hij drukte de uitvinder een vulpen in de hand en Newdick, half gehypnotiseerd, tekende. De Saint vloeide de handtekeningen zorgvuldig af en stopte de contracten in een lade, die hij op slot deed. Daarna overhandigde hij Newdick een cheque. De uitvinder nam hem bijna met tegenzin aan en bekeek de cijfers en het geschrevene, alsof hij verwachtte dat het onder zijn ogen zou verdwijnen. Hij was er van overtuigd, dat zijn hersens hem in de steek hadden gelaten.
Da … da … dank u wel, stamelde hij, over zijn hele lichaam trillend. Hij wilde nog maar één ding: hier vandaan gaan, weg van die mensen, en dan op de stoep van een bank gaan zitten, met zijn hoofd in de handen en wachten tot de volgende ochtend, tot het moment, waarop hij de cheque zou kunnen afgeven om dan de bankbiljetten in zijn handen te kunnen voelen, als bewijs, dat hij niet volslagen gek was geworden.
Eh, nou, ik moet weg, zei hij vlug. Maar de Saint hield hem tegen.
Nog niet, Oscar, zei hij zachtjes. Je zit ons helemaal niet in de weg. Je bent eigenlijk onze eregast. Hoe belangrijk is het niet, een uitvinder in huis te hebben. Toen ik, wat jij gemaakt had, aan de monteurs van de Cierva liet zien, trokken ze bijna de haren uit het hoofd van spijt.
Newdick keek hem onbegrijpend aan en knipperde met de oogleden.
Wat bedoelt u? stamelde hij.
Ik bedoel, dat jij het voor elkaar gekregen hebt, een helikopter te laten stijgen en dalen, in volkomen verticale lijn. Geen van de gewone apparaten kan dat. Ze zouden door de beweging van de schroefbladen om hun as gaan draaien, als ze niet tegelijkertijd iets naar voren gingen. En dat succes kun jij alleen maar hebben bereikt door een klein ‘foutje’ te maken bij het eigenhandig in elkaar zetten van de machine, die helemaal volgens model van het Cierva-fabrikaat gemaakt werd. Het is jammer, dat je zo snel tegen de heer Hayward gezegd hebt, dat al je uitvindingen al door iemand anders gedaan en vastgelegd waren, Oscar, want als je even verder had gekeken dan je neus lang is, zou je ontdekt hebben, dat dit niet het geval is.
Simon Templar glimlachte breed en klopte de verbijsterde man vriendschappelijk op de schouder.
Maar alles is nog goed terecht gekomen hoor, beste ouwe vogel. Want als ik je vertel, dat de jongens van de Cierva me al honderdduizend pond hebben geboden voor de uitvinding, die jij zopas aan me verkocht hebt, dan weet ik zeker dat jij vanavond bij ons blijft om dit heuglijke feit met een goed glas bier te vieren.
De heer Newdick wankelde lichtelijk en schraapte zijn zeer droge keel.
Ik… ik geloof niet… dat ik blijven kan, zei hij. Ik voel me niet goed …
Neem dan morgenochtend maar flink wat zuiveringszout, zei de Saint op conversatietoon, daar zul je van opknappen.
En minzaam leidde hij de heer Newdick naar de deur.