HOOFDSTUK XIX
Het begon dag te worden, een vale, grijzige dag. De gevels der huizen boden in het bleke morgenlicht een trieste aanblik. Toen de Saint en Grant het belegerde gebouw naderden werd hun weldra een halt toegeroepen. Ze legitimeerden zich, doch werden nog tweemaal aangehouden. Fernack had een aanzienlijke politiemacht op de been. Savadel zou niet gemakkelijk uit dit net kunnen ontsnappen.
De ontsnapte gevangene zat ingesloten in een in aanbouw zijnd huis. Gelijkvloers en op de eerste twee etages woonden echter al mensen, wat het werk der politie bemoeilijkte. Fernack had persoonlijk de leiding van deze operaties. Zijn gezicht stond gespannen en grimmig. Toen hij de Saint bemerkte werd zijn gezicht nog donkerder. ‘Jij weer!’ riep hij uit.
‘Ik kon de uitnodiging van mijn goede vriend, de District Attorney, niet afslaan,’ antwoordde Simon, op Grant wijzend die naast hem stond. En deze durfde niet te protesteren. ‘Waar is Savadel?’ vroeg hij.
‘In de kelders van het gebouw,’ veronderstelde Fernack. ‘Maar er staan zoveel kisten, zakken en koopwaar, dat men er zich niet in durft wagen. Het is onmogelijk om precies uit te maken waar hij zit. We zullen traangasbommen gooien, dan zal hij zich wel over moeten geven.’
De inspecteur sprak op scherpe toon. Hij werd kennelijk gehinderd door het vijandige en misprijzende stilzwijgen van de Saint. Deze bekeek het gebouw aandachtig, de winkels beneden, twee woonetages en daarboven betonnen palen en bouw-steigers waar de wind vrij spel had. Daar zat nu iemand ingesloten als een dier in een valstrik.
‘Fernack, waarschuw je mensen, dat ze als Savadel zich niet overgeeft, schieten op het eerste gezicht,’ beval Grant. ‘Zonde,’ sprak de Saint luchtig voor zichzelf. ‘Savadel dood, geen proces! Geen proces, geen triomf, geen gouverneur!’ ‘Templar,’ wond de District Attorney zich op, ‘ik heb verdraaid veel zin…’
‘Pardon?’ vroeg Simon verwonderd. ‘Zei u iets? Oh, ik dacht het. Maar… wat zou u er van zeggen als ik Savadel ging halen?’ Grant zei niets maar keek de Saint aan. Kennelijk was hij ten prooi aan een innerlijke tweestrijd en Simon vermaakte zich zo over zijn verlegenheid dat hij expres bleef zwijgen. Een brigadier salueerde, en wendde zich tot Fernack: ‘Kunnen we de bommen gooien, inspecteur?’ Deze wilde al ja knikken, maar de District Attorney sprak: ‘Een ogenblik. Wat is je plan, Templar?’
‘Precies zoals ik het gezegd heb: u trekt uw mensen terug en ik ga Savadel gevangen nemen.’ ‘Je bent gek! Dat is zelfmoord!’
‘Het is uw laatste kans om tot gouverneur benoemd te worden! Wat betreft die zelfmoord, sta mij toe zelf te kiezen op welke wijze ik dit aardse tranendal wil verlaten.’ ‘Luister, meneer,’ bemoeide Fernack er zich mee. ‘De Saint probeert ons weer een loer te draaien!’
‘Dat is mijn zaak,’ zei Grant kort. ‘Zoals je wilt, Templar.’ ‘Ik verwachtte niet anders van u,’ glimlachte Simon. ‘Maar je draagt zelf overal de verantwoordelijkheid voor,’ voegde de ander hem toe. ‘Fernack, waarschuw je mannen. Haal de wachtposten weg en verplaats de omsingeling naar achteren.’
‘Maar…’ probeerde de inspecteur nog een keer. ‘U hebt gehoord wat ik gezegd heb. Plaats de mensen op, laten we zeggen, vijftig meter afstand van het huis. Denk er aan, Templar: is een half uur lang genoeg?’
‘Ruimschoots.’
‘Goed. Als je dus binnen een half uur niet bent verschenen, gooien we de traangasbommen en openen we het vuur op elk levend wezen dat eruit probeert te komen… jou inbegrepen.’ De Saint lachte droog en sprak:
‘Ik ken iemand die er heel wat voor zou geven dat die dertig minuten om waren.’
‘En ik zal het vuur met plezier openen, Saint…’ antwoordde Fernack.
‘Uitstekend! Tot ziens, heren.’
Hij stapte naar voren. De District Attorney gaf hem een laatste kans, als voelde hij zijn geweten bezwaard. ‘Templar, je daalt regelrecht in de leeuwekuil af.’ ‘Weest u gerust, het is de eerste keer niet en het zal ook de laatste niet zijn. Wat heeft het leven voor zin als men geen wilde dieren kan temmen?’
Inspecteur Fernack lachte vreemd: als trachtte hij een soort
emotie te verbergen: ‘Adieu, Saint,’ zei hij.
‘Adieu, inspecteur. We zien elkaar wel weer in het politiepara-dijs.’
De verschillende veiligheidsgordels werden ingetrokken en men bemerkte slechts hier en daar een paar wachtposten in uniform. Luxe auto’s, overvalwagens en politiemotoren stonden rond het gebouw. Soms hoorde men in de verte nog een politiesirene: versterkingen voor de belegeringsmacht. De Saint liep op het gebouw toe, de neutrale zone van vijftig meter door die de politie had ontruimd. Hij bereikte het huis, keerde zich om en stak zijn arm in de hoogte. Achter zich, in de verte, onderscheidde hij de District Attorney, Fernack en de hele politiestaf. Simon stapte snel over de drempel van de lage deur die naar de kelders voerde. Een gemetselde trap die ergens in de duisternis van de kelder moest eindigen. De hand van de
Saint gleed langs de muur, zoekend naar het knopje van het licht. Toen hij het knopje gevonden had, bleef hij een ogenblik onbeweeglijk staan luisteren.
Alles was donker, alles was in stilte gehuld. Plotseling draaide hij het licht aan. Hij zag een grote opeenhoping van kisten en balen, en materiaal bestemd voor de bouw van het huis. Maar er klonk een schot en de lamp vloog aan scherven. Plat tegen de muur gedrukt lachte de Saint tevreden: ‘Goeiendag, Savadel,’ zei hij. ‘Je laat er geen gras over groeien.’
Hij wachtte. Geen antwoord. Hij verroerde zich niet: ‘Waarom heb je die lamp nou stuk geschoten?’ hernam hij. ‘Je zult hem moeten vergoeden… Nee? Dan moet je het zelf maar weten! Het vervelendste is, dat je genoodzaakt zult zijn in het wilde weg op me te schieten. Ik kom naar beneden.’ Nu verhief Savadel zijn droge, onverstoorbare stem: ‘Ik raad het je af, Saint. Noodzaak me niet je neer te schieten.’
‘Waarom, Savadel?”
De ontsnapte gevangene probeerde in het donker de positie van zijn tegenstander, die zo vast besloten scheen hem te vinden, te bepalen.
‘Ik ben koppig, Savadel,’ hernam de Saint. ‘Dat weet je toch? Zonder mij zou je nog in de strafkolonie van San Quentin zitten. Je hebt tenslotte toch wel iets om me dankbaar voor te zijn. Zonder mij, zou je nog steeds niet weten…’ ‘Ga terug, Saint!’
Vlak achter elkaar twee schoten. Simon zette zijn afdaling voort.
‘Ik heb je alleen maar een paar vragen te stellen, Savadel.’
‘Hier is mijn antwoord!’
Een kogel drong op enkele centimeters afstand van Simons
gelaat in een kist. Hij lachte spottend. De ademhaling van Savadel werd hoorbaar.
‘Mis, kerel,’ spotte Simon ruw. ‘Je verbruikt je munitie voor niets. En wat schiet je er mee op als je me toch niet wil doden.’
‘Je maakt dat ik er hoe langer hoe meer zin in krijg, Saint.’ ‘Ik sla je een weddenschap voor. Je hebt in de gevangenis de smaak daarvoor toch niet verloren? Mooi! Wel, ik wed dat je hier niet gemakkelijk uit zult ontsnappen…’ ‘Dat zullen we nog wel eens zien.’
‘Er valt niets meer te kijken! Ik heb mijn weddenschap van tevoren gewonnen. Het huis is omsingeld. Ze gaan traangasbommen gooien over… over precies tweeëntwintig minuten… en men zal op iedereen schieten die het huis tracht te verlaten. Heb ik niet gewonnen?’
‘Bluf,’ hijgde Savadel. ‘En trouwens, ik heb er lak aan!’ ‘Wel nee, dat heb je niet… want ik ben hier om je iets anders voor te stellen: het middel om mij mijn weddenschap te doen verhezen…’
‘Wat heb je nu nog meer te zeuren?’
‘Ik wil alleen maar verhinderen dat je als een dolle hond wordt neergeschoten, Savadel.’
Simon voelde dat hij vlakbij hem was, en dat Savadel door zijn betoog enigszins was ontwapend. Hij kwam aan het eind van zijn Latijn: Hij moest nu de balans in zijn voordeel doen overslaan.
‘Nee,’ klonk Savadels stem schor, ‘ik zal me er zonder jou uitredden.’
‘Niet de minste kans. Er is maar éen mogelijkheid, namelijk die, welke ik je aanbied. Zo niet… adieu, Savadel!’ Hij zweeg om zijn woorden goed tot de ander te laten doordringen, vervolgens voegde hij eraan toe: ‘En adieu de wraak!’
‘Spreek op!’ beval de in het nauw gedrevene. ‘Maar maak
voort! De trekker jeukt in mijn handen.’
‘We hebben nog zeventien minuten. Luister.’
‘Vooruit. Maar als je voorstel me niet lijkt… ben je er geweest.’