HOOFDSTUK XV
Het was klaarlichte dag toen de Saint wakker werd. Hij rekte zich uit en verliet het bed. Hij trok haastig een kamerjas aan, en ging het aangrenzende vertrek binnen. Het was leeg. Er was niets dat erop wees dat Savadel hier geweest was, behalve de kussens van de divan: men kon zien dat er iemand op gelegen had. Verder slechts een vage tabakslucht. In de keuken trof hij Hoppy aan die vrolijk aan het fluiten was; op de tafel stond een whiskyglas.
‘Voorwaar het bewijs van een smetteloos geweten,’ merkte de Saint op. ‘Je hebt kennelijk niets gehoord vannacht? Ik heb bezoek gehad!’
‘Wat, bezoek?’ riep de reus kinderlijk verwonderd uit. ‘Ja, van Savadel. We hebben een zeer instructief onderhoud gehad. Daarna heeft hij, tenminste dat veronderstel ik, de nacht op de divan in de voorkamer doorgebracht.’ ‘Savadel?’ herhaalde Hoppy. ‘Die kerel die ontsnapt is en u moest hebben, baas?’
‘Alhoewel je je zeer onelegant uitdrukt, zit er op het eerste gezicht een grond van waarheid in je woorden.’ ‘Wel allemachtig,’ stamelde Hoppy, zonder zijn verbazing te verbergen. Daar kon zijn verstand niet bij. Dat twee tegenstanders elkaar vermoordden… dat was tenslotte volgens de regels van het spel, maar onder het dak van je vijand slapen… Hij legde er zich maar bij neer. ‘En waar is hij?’
‘Ik heb er geen flauw idee van,’ bekende de Saint. ‘Ik wilde hem naar zijn plannen vragen, maar hij wil zeker liever wat geheimzinnigheid betrachten bij de door hem te ondernemen stappen.’
Hoppy krabde zich in kennelijke verlegenheid achter zijn oren. ‘En wat gaat u doen, baas?’
‘Een bad nemen, me aankleden en ontbijten. Vervolgens ga ik een bezoek afleggen bij m’n oude vriend inspecteur Fernack, over wiens gezondheid ik mij ernstig zorgen maak.’ Maar dit programma werd gewijzigd door de loop der omstandigheden. Op straat was het eerste wat hij hoorde het geschreeuw der krantenjongens. Er was een nieuwe editie, met op de voorpagina een vetgedrukt artikel over zeven kolommen:
SAVADEL DOET ZIJN WOORDEN GESTAND MOORD OP RECHTER ABBOTT
Men wist nog weinig: maar toch genoeg om het nieuws in een sensationele opmaak te brengen. Rechter Abbott, de eerste op de lijst van de door Savadel aangewezen slachtoffers, was deze morgen vermoord. De huishoudster had het lijk onder aan de trap ontdekt.
Nadat er ‘s nachts gebeld was, was de rechter naar beneden gegaan, ondanks zijn achterdocht en ondanks het feit dat hij sinds de vorige dag nadrukkelijk gewaarschuwd was. Hij was toen, zonder dat hij ook maar een poging had gedaan zich te verdedigen, neergeknald. De moordenaar had meerdere malen geschoten. Men had de hulzen gevonden, en op het lijk een stuk papier met de naam Savadel.
De Saint las het artikel tot tweemaal toe, zonder zich verder op te houden met het commentaar van de verslaggever. Er was een harde trek om zijn mond gekomen. Hij begaf zich naar zijn garage, startte de wagen en zocht het schuiloord van Lorraine op. Fernack moest maar wachten. De gebeurtenissen volgden elkaar te snel op.
Ditmaal belde hij. Door de deur klonk de stem van de jonge
vrouw. Toen zij de Saint herkende, deed ze dadelijk open en drukte zich tegen hem aan: ‘Simon, Simon, eindelijk!’ riep ze. Zij omklemde hem krampachtig; haar mooie gelaat liet een panische angst zien. Hij streelde haar lokken die over haar schouders hingen:
‘Kom nu, Lorraine, mijn schone jongedochter, je weet niet meer wat je doet!’
‘Simon, ik houd het niet langer uit. Neem me mee.’ ‘Waar naar toe?’
‘Dat geeft niet! Laten we ons in veiligheid brengen…’
Voor ze hem meenam naar de salon, duwde ze de grendel op
de deur, en verzekerde zich ervan dat hun geen onaangename
verrassingen te wachten stonden. Met haar rug tegen de deur
glimlachte ze kleintjes:
‘Kijk eens hoe ik er aan toe ben…’
‘Jij, die enkele dagen geleden nog je kanonnen in volle stelling had, Lorraine…’
Ze ging dicht naast hem zitten; bevend, sidderend bij het minste gerucht. Zij wierp onophoudelijk angstige blikken naar de deur. ‘Vertel,’ zei hij.
‘Er is niets te vertellen,’ zuchtte ze. ‘Behalve dat Savadel op vrije voeten is, en me ieder ogenblik kan vermoorden.’ ‘Jou?’
Hij keek haar met zijn vlammend blauwe ogen doordringend
aan. Hij had haar waar hij haar wilde hebben. Nu zou hij de
kaart uitspelen waaraan hij sinds die mistige nacht voortdurend
had gedacht. De kaart die alles op zou lossen, die deze-uifputten—
de dagen zou rechtvaardigen.
‘Waarom zou Savadel jou willen vermoorden?’
‘Savadel is veroordeeld voor een misdaad die hij niet begaan
heeft.’
‘Ei, ei,’ mompelde de Saint. ‘En ik denk zo dat de werkelijke schuldige…’
Tom,’ gaf Lorraine zuchtend toe, angstig rond kijkend alsof iemand haar bekentenis misschien zou kunnen horen. De Saint haalde even zijn schouders op en sprak ironisch: ‘Daar leer ik wat nieuws, Lorraine. Ik weet dat Savadel slechts éen wens had: zich op Tom te wreken. Daarom wilde hij zo graag weg uit San Quentin, daarom toonde hij zich zo’n voorbeeldige gevangene: hij hoopte op een strafvermindering; wanneer hij eenmaal vrij zou zijn, zou Tom Clark boeten. Maar Tom is dood… en zelfs dood dank zij jou…’ Ze keek hem aan; haar onderlip trilde en verried haar verwarring. Zij knikte enkele malen. Hij vervolgde: ‘Ik heb dus niet begrepen waarom Savadel ontsnapt is? Om wraak te nemen op Rechter Abbott en de anderen? Dat is op zijn minst genomen vreemd. Dan zou hij toch al veel eerder de benen genomen hebben…’ ‘Simon, heb je het nog steeds niet geraden?’ Zij strekte haar handen uit, greep zijn polsen en hield hem haar bovenlijf als een offerande voor…
En hij viel als een blok terwijl Lorraine een kreet van ontzetting slaakte.
Het eerste wat tot Simons oren doordrong waren erg vage geluiden. Hij probeerde zich op te richten, en zijn bewustzijn weer in werking te stellen. Hij haalde moeizaam adem. Hij hoor-, de hard lopen en vervolgens zware stappen. Er ging een deur open in het vertrek en een andere sloeg dicht. In de deuropening lachte inspecteur Fernack spottend: ‘Ik ben bang dat juffrouw Holms het je niet zal vergeven, Saint! Je hebt het wel weer mooi uitgezocht.’
Simon had zich half opgericht, steunend tegen de kussens van de divan; hij poogde te glimlachen: ‘Laten we voorop stellen dat de intelligentie van Patricia zeer zeker groter is dan die van een eenvoudige inspecteur van politie.’
‘Onze meest onervaren, jongste inspecteur zou niet in zo’n kinderlijk eenvoudige hinderlaag gelopen zijn. Savadel en die vrouw spelen onder éen hoedje, dat kan je met je blote klompen aanvoelen. Nu vraag ik je toch! Dat helpt zo iemand ontsnappen!’ ‘John-Henry, je bent nog goochemer dan ik dacht,’ sprak Simon bewonderend.
‘Het is nog een meevaller - voor jou tenminste - dat Savadel je niet naar betere oorden heeft doen verhuizen,’ bromde de politieman. ‘Kom met ons mee, Saint.’ ‘Arresteer je me?’ vroeg Simon verwonderd. ‘Ik zou het moeten doen… Maar ik zal me tevreden moeten stellen met je in veiligheid te brengen. We hebben besloten al diegenen die op de lijst van Savadel voorkomen bij elkaar te brengen, om hun veiligheid te verzekeren.’ ‘Ja,’ vulde de Saint aan, ‘en tegelijkertijd lokken ze Savadel aan: zoals de geit aan het paaltje de leeuw.’
Hij hees zich moeizaam overeind: hij wankelde een klein beetje. Hij nam een sigaret uit een pakje dat op tafel lag, en bediende zich van de whisky. Fernack sloeg hem gade. De Saint vroeg: ‘Wat heb je hier gevonden?* ‘Niets.’
‘Niets?’ herhaalde Simon. ‘Dat wil zeggen niemand?’ De inspecteur knikte. Lorraine en degene die de Saint had neergeslagen waren verdwenen.
Simon beende het vertrek op en neer; hij dacht na, trachtte zich te herinneren hoe Lorraine zich precies had gedragen. Er zat iets fout. Niets klopte met het idee dat hij zich gevormd had van dit avontuur en de voornaamste medespelers. Hij deed zuchtend alsof hij erin berustte en liep op Fernack toe. Hij was weer goed gehumeurd en bereid tot de strijd; alles scheen hem opnieuw duidelijk en verklaarbaar:
‘John-Henry, jij verdenkt deze vrouw ergens van, maar waarvan?’
‘Als ik dat nu maar wist,’ mopperde de politieman. ‘Sedert het begin heeft iemand er een duivels plezier in ons op een dwaalspoor te brengen… dat ben jij, Saint! Ja, je hebt geen enkele informatie waar je over beschikte aan ons doorgegeven. En dat tegen je eigen belang in. Als ik gewild had zou je nu gearresteerd zijn op beschuldiging van moord: alles zou tegen je zijn en je naar de elektrische stoel verwijzen.’ ‘Een beetje te veel zelfs,’ merkte Simon zuurzoet op. ‘En dat heeft jou er ook van weerhouden!’
Hij keek de inspecteur aan en zijn gelaat ontspande zich; hij glimlachte vriendelijk:
‘Vooruit, ik zal me een goed speler tonen,’ zei hij. ‘Mevrouw Clark heeft haar man laten doden.’ ‘Wat?’ riep Fernack. ‘Wat heb je nu weer uitgevonden?’ ‘De waarheid.’
Hij legde de toedracht van de misdaad uit; hij vertelde van die mistige nacht en de ontvoering waarvan hij het slachtoffer was geworden. Fernack had moeite zich te beheersen. Ruw greep hij Simon bij zijn arm. ‘Kom mee,’ sprak hij.
Hij liet hem voorgaan, riep zijn mensen en gaf hun orders; rechercheurs in burger moesten het huis in de gaten blijven houden. Als Savadel of mevrouw Clark zich vertoonden moesten ze zonder pardon meegenomen worden!
‘En als je hetzelfde met Steve Masco doet heb je de hele familie compleet,’ voegde de Saint er aan toe.
Gedurende de rit deed cte inspecteur er het zwijgen toe. Op het hoofdbureau van politie liepen ze met veel lawaai een groot aantal gangen en vertrekken door voor ze hun doel bereikten. Tenslotte kwamen ze in een vertrek waar meerdere
‘Ik breng Templar mee,’ zei hij nors.
‘Ik denk dat men inspecteur Fernack wel een lintje zal geven,’ merkte Simon lachend op. ‘Hij moest de leeuw meebrengen, en hij biedt u de geit aan. Wat denkt de District Attorney ervan?’
Hij sprak deze laatste woorden tot een man met een glad gezicht en wilskrachtige kin, wiens ogen ijzig rondkeken vanachter een doublé montuur. Grant dwong een even groot respect af bij zijn collega’s als bij de misdadigers: men wist dat hij zeer streng was. En de enige reden waarom hij naar de post van gouverneur solliciteerde was, naar men zei, om een onverbiddelijke rechtspraak uit te oefenen.
‘Het heeft geen zin, Templar, om op te snijden. Jouw manieren maken niet de minste indruk op me,’ antwoordde hij. ‘Jij gooit het veel te vaak met de wet op een akkoordje, en ik ben hier om de wet te laten respecteren. Inspecteur Fernack, wat is uw uitleg?’
De Saint constateerde met grote schrik de nederige houding van de inspecteur tegenover zijn chef. ‘Ziet u,’ zei Fernack, ‘Templar heeft zo juist bekend…’ Hij voelde de spottende blik van Simon op zich rusten en herhaalde krachtig: ‘… juist bekend dat de moord op Clark door diens vrouw Lorraine beraamd is. Templar zelf bevond zich op dat ogenblik, naar hij zegt, in gezelschap van deze vrouw een tiental kilometers hier vandaan. Zij heeft alles op touw gezet om het verzekeringsgeld te kunnen krijgen.’ ‘Heel belangwekkend,’ merkte de District Attorney op, ‘maar ik wil wedden dat Templar ons niet de naam van de werkelijke moordenaar verschaft. Hij zou er niet toe in staat zijn!’ Alle blikken richtten zich op Simon; deze glimlachte ironisch: ‘U vergist u, D.A. De moordenaar van Clark heet Steve Masco.’
Een stilte. Iedereen vergeleek hetgeen hij al wist met deze nieuwe onthullingen. Grant reageerde het eerst: ‘En ik wed dat je Steve Masco ook beschuldigt van de moord op de manager Ronnie Nilder?’
‘Waarom niet?’ antwoordde Simon op beminnelijke toon, ‘aangezien… u ook zo van wedden houdt.’
‘Als je nu eens alles vertelde wat je wist,’ snauwde Grant, ‘zou je daar veel meer plezier van kunnen beleven.’ ‘Zoals u wilt,’ antwoordde Simon met geveinsde hoffelijkheid.
‘In dat geval raad ik u aan Steve Masco in hechtenis te nemen… als u daar tenminste in kunt slagen, inspecteur Fernack. Wat Savadel aangaat, zou ik willen zeggen: laten we het lekkerst voor het laatst bewaren.’
‘En ondertussen kan Savadel vrijelijk zijn gang gaan en vermoorden wie hij wil!’ merkte de politieman ironisch op. ‘Waarom ik,’ sprak president Dole, die tot dusverre niets had gezegd. Het was een enigszins gezette man met een kaal hoofd; hij wierp onophoudelijk onrustige blikken om zich heen alsof hij vreesde dat Savadel ieder ogenblik in hoogst eigen persoon zou verschijnen.
‘Ik sta zelf ook op zijn lijst,’ antwoordde Simon. Fernack vroeg met een ernstig gezicht, waarin het moeilijk was een spoortje van ironie te ontdekken: ‘Ik vraag me af in hoeverre jij je verdienstelijk hebt gemaakt om voor deze gunst in aanmerking te komen.’ Simon proestte in een vrolijk, bijna beledigend lachen uit. Hij ging wat naar de inspecteur toe, en blies hem zijn sigaretterook in het gezicht. Zonder Fernack verder een uitleg te geven, wendde hij zich weer tot de District Attorney: ‘Moet ik mijzelf in staat van arrest beschouwen omdat mijn hoofd niet voldoende weerstand heeft geboden aan de kneuzende kracht die gewoonlijk pleegt uit te gaan van de kolf eens revolvers?’
‘Ga de strop maar opzoeken,’ antwoordde de District Attorney hatelijk. ‘En begrijp goed dat je het alleen maar aan jezelf te danken hebt als…’ ‘Als wat?’ ‘Niets 1’