HOOFDSTUK IV
Simon liep doodgemoedereerd vlak langs de op wacht staande detective heen. Brutaliteit is de beste vermomming, was een van zijn slagwoorden. Hij zag er zo vreedzaam en zelfverzekerd uit, dat niemand acht op hem sloeg.
Op die manier bereikte hij de deur van mevrouw Clark. Hij belde. Een huisknecht deed de deur een kiertje open. ‘Wat wilt u?’ vroeg hij op ruwe toon. ‘Een bezoek brengen.’ ‘Aan wie?’
De stem werd zo mogelijk nog onaangenamer. De Saint daarentegen hoe langer hoe beminnelijker.
‘Aan een dame,’ antwoordde hij. ‘Om precies te zijn: aan mevrouw Clark.’ ‘Zij ontvangt niemand.’
De man maakte een beweging met zijn schouders en voegde eraan toe:
‘U weet misschien niet dat meneer Clark is gestorven. En als u iemand van een of andere krant mocht zijn: weet dan dat we daar hier niet op gesteld zijn. Haal je voet weg, zeg ik je!’ Ditmaal nam hij een openlijk dreigende houding aan. Wat kon hij beginnen tegenover een Saint die vastbesloten was zich het koste wat het kost toegang tot het huis te verschaffen? De druk nam toe: langzaam maar zeker week de deur steeds verder naar achteren, ondanks de tegenstand die de huisknecht bood. Simon glimlachte zonder iets te zeggen, doch in zijn ogen danste een staalblauw lichtje en hij bleef de man strak aankijken. ‘Je piept wel anders als ik de politie roep!’ gromde deze. ‘Wat is dat allemaal voor een kabaal?’ vroeg een welluidende stem.
Een deur in de hal ging open. Lorraine verscheen op de drempel, in een zijden déshabillé gehuld dat haar bezienswaardige vormen slechts ten dele omhulde. Zij glimlachte op een eigenaardige manier. ‘Zo ben jij het, mijn beste…’ En tegen de bediende: ‘Laat maar, ik heb je verder niet nodig.’
De man wierp Simon een boosaardige blik toe, stak dan de handen in de zakken van zijn voorschoot, en sjokte weg. Zijn houding was echter zo nijdig-demonstratief, dat Simon hem, als een steen, naslingerde: ‘Vooruit, maak een beetje voort!’
Dan wendde hij zich met een lichte buiging tot Lorraine: ‘Het verheugt me zeer je al weer zo spoedig terug te zien, lieve kind.’
Zij hield de deur van de kamer voor hem open; terwijl hij langs haar heen stapte ving hij een wolkje van haar zo bijzondere parfum op; hij voelde hoe de geur hem bedwelmend naar het hoofd steeg.
‘Je zult me de wijze waarop ik je huis binnengedrongen ben wel willen vergeven, hoop ik,’ zei hij. ‘Ik stond erop het talentvolle wezentje weer te zien, dat met éen hand het stuurwiel bedienen kan en met de andere een revolver.’ Zij wees hem een stoel tegenover haar, doch hij ging niet zitten. Hij zette zijn handen in zijn heupen, wiegde licht voorover, en keek haar aan. Zij zag er bijzonder aantrekkelijk uit in haar geraffineerde déshabillé. Zij had haar hoofd opgeheven en hield haar blik strak op hem gevestigd. ‘Wat kom je bij me doen?’ vroeg ze.
‘Verheug je je niet over mijn komst?’ vroeg hij glimlachend. Zij leken twee duellisten die eikaars krachten aftastten voor zij de degens in ernst zouden gaan kruisen. Beiden glimlachten gemoedelijk, bijna hartelijk zelfs; het leek alsof er een soort verstandhouding tussen hen was ontstaan. Simon voelde zijn stemming nog stijgen.
‘Nieuwtjes bereiken mij altijd vrij vlug,’ verklaarde hij. ‘Meestal zeer vlug! Ik ben dol op verrassingen.’ ‘Ik ook,’ bekende Lorraine, terwijl ze een sigaret nam en hem opstak. ‘Ik moet eerlijk toegeven dat ik een van de grootste verrassingen van mijn leven kreeg toen ik vanochtend de kranten las.’ ‘Hoezo?’
Zij nam de sigaret uit haar mond waarop haar lippen een paar rode vegen hadden achtergelaten en blies een rookwolkje uit. ‘Dat ik mij zo in de nesten gewerkt heb met de Saint… Als ik geweten had…’ Hij proestte in lachen uit:
‘Had je daar dan helemaal geen idee van, Lorraine?’ ‘Niet in het minst,’ antwoordde ze met een strak gezicht. ‘Typisch, ik had er zelf al zo’n vermoeden van. Daarom ben ik trouwens ook naar je toe gekomen: we laten de weddenschap vervallen?’
Hij ging zitten en kruiste nonchalant zijn benen. Al zijn manieren hadden iets luchtigs, alsof er reden tot vrolijkheid was, alsof hem geen arrestatie, - aanwijzingen immers genoeg - boven het hoofd hing.
‘Vergeet niet dat ik van spelen houd, Lorraine,’ merkte hij luchtig op.
‘Ik ook,’ antwoordde ze rustig. ‘En misschien nog wel meer dan jij! Daarom, we gaan door, mooie jongen… Het is wel jammer dat jij het nu juist bent, maar daar kan ik verder ook niets aan doen: je hebt jezelf erin gewerkt.’ Ze slaakte een schijnbaar gemeende zucht: ‘Ja, ik zou aan een ander de voorkeur gegeven hebben… Dat zou ook ongetwijfeld veel gemakkelijker geweest zijn. Jammer! Maar wat moest je ook daar in de buurt rondhangen?’
‘Ik hoop dat je het me niet kwalijk neemt. Maar Lorraine, stel je nu eens voor, wat zou er gebeuren als ik de smerissen vertelde dat die arme Tom Clark een vrouw had voor wie een moordaanslag niets bijzonders is.’
Ze nam hem een ogenblik op. Hij had plotseling het hem wel bekende gevoel alsof duizenden mieren een wedren over zijn ruggegraat ondernamen. Het gevaar kristalliseerde zich hoe langer hoe duidelijker - onontkoombaar.
Omdat hij zich verveelde, omdat de mist New York gevangen hield, was de Saint in een hinderlaag gevallen: een valstrik die al enige dagen was uitgezet, en die des te gevaarlijker was omdat hij niet voor hem bedoeld was. Lorraine had rustig, in koud overleg gehandeld: ze had alles berekend, alle troeven uitgebracht. Weloverwogen had zij twee mannen opgeofferd: Tom Clark, haar man, en hij die de schuld van de misdaad zou moeten dragen!
Aan de andere kant koesterde de Saint een oprechte bewondering voor de tegenstandster van formaat die hij voor zich had. Want hij zag dat er tranen aan het eind van haar wimpers parelden. Lorraine bette haar ogen, maar zij kon niet beletten dat een traan zijn weg over haar wang zocht. ‘Ik ben een ontroostbare weduwe,’ bracht ze met aangrijpende stem uit.
Hij trok zijn wenkbrauwen op en juichte in stilte: wat een prachtige komedie! ‘Je verdriet roert me onuitsprekelijk, Lorraine,’ sprak hij met lichte ironie. ‘Wat kan ik voor je doen?’ ‘Nog enkele ogenblikken hier blijven om de politie de gelegenheid te geven je hier te verrassen, terwijl je bezig bent mij te bedreigen. Nog niet tevreden dat je mijn lieve Tom gedood hebt, probeer je mij te laten bloeden. Je bent een monster Si-mon, de heren inspecteurs zullen niet talmen je te arresteren.’ Hij verroerde zich niet, maar zei, met nog steeds een glimlach om zijn lippen:
‘Een arrestatie die de aandacht zou trekken, Lorraine.’
‘Ik ben er zeker van dat zij vele vrienden van je in verrukking
zou brengen.’
‘Daar ben ik zelf ook van overtuigd. Maar toch geloof ik dat het ogenblik er nog niet voor gekomen is.’ Ze zwegen enkele ogenblikken. Lorraine had haar slanke hand op de telefoon gelegd, maar het was duidelijk dat zij aarzelde de hoorn op te nemen en het nummer van de politie te draaien. Hij sloeg haar gade als een verzamelaar die een bijzonder zeldzaam stuk tegenkomt. Nog nooit in zijn lange loopbaan had hij zich in een dergelijke situatie bevonden: door stom toeval schuldig aan een misdaad die hij niet had begaan. Maar de valstrik was niet berekend geweest op iemand van zijn reputatie, en hij die dat alles beraamd had was bang om op de ingeslagen weg voort te gaan. ‘Simon,’ mompelde ze, ‘als je zou willen…’ ‘Als ik wat zou willen?’ ‘Ik ben bereid je te helpen.’
Hij antwoordde niet, maar nam haar op. Plotseling kreeg hij het gevoel dat er nog iemand was: hij keek naar het gordijn dat de salon van het aangrenzende vertrek afsloot. Het gordijn bewoog enigszins, toch was er niet de minste tocht. Verborg zich daar iemand? Was het de butler, wiens houding een zekere haat en ongerustheid verried?
Lorraine volgde Simon’s blik. Langzaam begon ze te glimlachen en stond op. Met de gratie van een sierlijke vogel die zich van de aarde verheft. Terwijl ze voor Simon langs liep, boog ze haar gezicht naar hem toe en bracht haar sterk zinnelijke lippen dicht bij zijn gelaat. Terwijl ze zijn wang heel even aanraakte, fluisterde ze: ‘Kom, mooie jongen.’
Ze schepte een groot behagen in deze, de Amerikaanse vrouwen zo vertrouwde betiteling.
Hij volgde haar.
Wat deden de risico’s er toe! Wat gaf het als hij opnieuw in een val gelokt werd. ‘t Was te mooi om er mee op te houden. Net toen zij de deur naar de andere kamer bereikten, greep hij Lorraine bij de schouders:
‘Ik heb je gewaarschuwd,’ fluisterde hij, ‘ik houd van spelen.’ Ze duwde de deur achter hen dicht. Ze bevonden zich in een klein boudoir. Lorraine wierp een blik om zich heen en verzekerde zich ervan dat zij alleen waren. Met hese stem vroeg ze: ‘Simon, denk je nooit met spijt terug aan de tijd dat je je eigen baas was? Echt je eigen baas? Kortom, toen je buiten de Wet leefde?’
Hij verroerde zich niet, luisterde, wachtte. Ze boog zich naar hem over, bij de minste van haar bewegingen bedwelmde hem een sterke parfumlucht. Hij voelde zich dronken van zijn nieuwe avontuur. Hij vergat bijna helemaal de gevaren, de moord van de vorige dag, de hem belastende bewijsstukken en de po-politie die hem op de hielen zat… Hij dacht slechts aan deze minuut vol charme en betovering.
‘Simon,’ fluisterde ze, terwijl ze hem strak in zijn stralend blauwe ogen keek, ‘ik kan niet geloven dat jij een vriend van de smerissen bent geworden, jij, de Saint… Ik begrijp dat je tegenover hen veinst, maar blijf alsjeblieft jezelf. Je hebt toch zeker wel een ander ideaal… Dat van vroeger: het Avontuur, de strijd, de vechtpartijen, het spel…’ Zij herhaalde hartstochtelijk:
‘HET SPEL! Het leven tegemoet te treden in een eeuwige weddenschap…’
Hij zei nog steeds niets, maar luisterde naar haar woorden, die hem betoverden zonder dat hij er iets aan kon doen. Zeker, hij herinnerde zich de uren van strijd, de grote worsteling tegen de Aartshertog en dokter Marius, de beslissende seconden waarin zijn leven slechts had afgehangen van zijn snelle oogopslag…
De Saint versus inspecteur Eustace Teal… De Saint die zelf recht deed… Lorraine riep dat alles weer bij hem op. Gisteren, toen de mist New York in zijn greep gevangen hield, had hij er zelf ook niet zonder weemoed aan teruggedacht. De mist… de dood van Tom Clark… Simon opgejaagd door de politie… door inspecteur Fernack, die, na al zo vaak te zijn beetgenomen, vurig naar revanche verlangde… ‘Als je zou willen…’ fluisterde Lorraine.
Hij boog zich naar haar over en het was hem te moede alsof hij een zwaar geurende, giftige, doch schone bloem benaderde.
Nuchter stelde hij vast:
‘Maar je zou toch niet de bewijzen kunnen vernietigen die je zo zorgvuldig hebt verzameld…’ Zij glimlachte zwakjes:
‘Nee. Maar ik zou kunnen zeggen waar je op het ogenblik van de moord was…’
Zij keek hem aan. Twee zwarte kijkers richtten zich recht op zijn blauwe ogen. Zonder iets te zeggen stonden,ze beiden tegelijk op. Zij legde haar handen op zijn mannelijke schouders, dwingend, maar ook enigszins vragend. Simons adem ging vlug op en neer… Hij was in de war. Hij wist het allemaal niet erg goed meer… Hij zocht haar uitnodigende mond. Op dat ogenblik klonk er beneden in de straat een langgerekt sirenegeloei. Lorraine schrok en draaide zich om. Ze ging voorzichtig naar het raam en wierp een blik naar buiten, ze keek Sinjen aan:
‘Dat is zijn werk,’ sprak ze met een harde klank in haar stem. ‘De politie?’ informeerde Simon zonder de minste angst te tonen.
‘Ik ben er zeker van dat hij ze gewaarschuwd heeft. Ik zal het
hem betaald zetten.’
‘Over wie heb je het, Lorraine?’
Ze antwoordde niet, maar beval: ‘Kom mee.’
Ze duwde hem de kamer door, een gang in, waar ze hem in een donkere hoek deed plaats nemen. Daarop deed ze de keukendeur open en riep tegen het zwarte dienstmeisje: ‘Adèle, zoek eens wat bloemenvazen op.’
Een dikke vrouw, die sterk naar heliotroop rook, ging vlak langs hem heen, zonder hem te zien. Plotseling voelde hij hoe Lorraine hem bij de pols greep en hem meetrok naar de keuken, waar ze hem de diensttrap aanwees:
‘Hij komt via een andere deur op de straat uit,’ fluisterde zij snel. ‘Vooruit, smeer hem!’ Maar toch talmde hij nog even: ‘Wat zeg je tegen de politie?’
‘Ik weet nog niet,’ antwoordde ze glimlachend. ‘Ik zal wel wat vinden.’