HOOFDSTUK VI

Nadat ze zich weer onder de menigte hadden gewaagd, die hoe langer hoe dichter werd, probeerden ze nogmaals de dansvloer. Maar Simon vond dat er te veel dansers waren en nam Lorraine mee naar de bar. Op dat ogenblik kwamen ze de man tegen. Hij keek hen doordringend aan, en het was in het bijzonder Simon die zijn belangstelling gold. Hij zei echter niets, en was na enkele seconden weer verdwenen. Bij de mahoniehouten bar gekomen, vroeg de Saint Lorraine: ‘Zag je die man?’ ‘Nee,’ antwoordde ze.

‘Lieve, lieve Lorraine, waarom probeer je te liegen? Dat is heel onaardig. Denk aan het uur dat we samen hebben doorgebracht in die boshut, terwijl men Tom voor je uit de weg ruimde… Je zegt “neen”, zonder dat je weet over wie ik het heb. Dat bewijst dat je hem kent. En ik zou willen wedden dat ik hem eveneens ken.’

‘Wed dan,’ moedigde ze aan, terwijl ze het champagneglas greep dat een bediende haar toeschoof.

‘Oh!’ weerde de Saint af, ‘ik ken zijn naam niet, maar ik ken zijn stem: een zware stem vol dreiging… Een stem die ik al drie keer gehoord heb: de nacht van de moord op Tom… door de telefoon… en daarnet, toen ik op je wachtte onder aan de loopbrug.’

Plotseling gleed een uitdrukking van angst over de trekken van de jonge vrouw. De Saint verloor zijn kalmte niet, hij knikte: ‘Maar zeker, daarnet… Je wordt bewaakt, Lorraine.’ Hij dronk zijn glas leeg en liet een ander aanrukken. Hij zat tegenover haar als een kat die loert op het ogenblik dat de muis de voor hem noodlottige fout zal begaan. En het was de

angst die Lorraine tot deze fout bracht. Ze viel in de hinderlaag:

‘Ga hem zoeken,’ sprak ze kort.

‘Ik verwachtte niet anders van je,’ verklaarde hij met een glimlach waarin een lichte dreiging doorschemerde. Hij baande zich een weg door de menigte. Hij had een dergelijk gezag, zijn manieren boezemden zozeer respect in, dat niemand bezwaar maakte. Trouwens, zijn strakke blik en zijn blauwe ogen waarin vurige sterren schitterden, waren voldoende om niemand op dit onzalige idee te brengen. De Saint legde zijn hand op een arm waarvan de spieren zich samentrokken. Dadelijk draaide de man zich om. Zijn rechterarm-gleed snel tussen de jas van zijn smoking. ‘Wel nee,’ weerde de Saint glimlachend af, ‘we zijn toch geen loodhandelaars. De minste beleefdheid die men iemand kan bewijzen, bestaat toch wel hierin, dat men elkaar niet in het openbaar doodt.’

De aangesprokene grijnsde op een vreemde manier terug. Si-mon moest aan een kat denken. Hij was knap, een mannelijke schoonheid, een en al kracht en zelfverzekerdheid. Een prachtig type.

‘Lorraine wacht op ons,’ verklaarde Simon. Hij draaide zich om en ging de ander voor. Hij had geen woord gezegd. De Saint voelde dat de ander hem volgde, maar hij liep met zijn gewone kalmte door. Toch waarschuwde een innerlijke stem hem: ‘Pas op, die man is gevaarlijk!’ Maar met een schouderophalen zette hij deze bezorgdheid van zich af. Met een lichte buiging bleven ze voor Lorraine staan. Deze had weer geheel en al haar koelbloedigheid teruggekregen: ‘Ik heb wat te drinken besteld,’ deelde ze monter mee. ‘Misschien zou je ons even aan elkaar kunnen voorstellen, Lorraine?’

Op het verzoek van de Saint wisselde Lorraine een snelle blik

met de onbekende, deze knikte stroef, waarna Lorraine zich er bij neerlegde.

‘Wat jou betreft, Simon, dat is overbodig… Maar ik stel je Steve voor.’

‘Moet ik me tevreden stellen met een voornaam?’ ‘Ik heet Masco, Steve Masco.’

Eindelijk had hij zijn mond opengedaan. Het was inderdaad de stem die de Saint verwachtte, een zware stem vol dreiging. Nu, in deze vrolijke menigte te midden van gelach en muziek, overgoten door licht, die stem weer te horen, gaf hem een wonderlijke sensatie.

‘Steve Masco,’ herhaalde hij langzaam alsof hij de lettergrepen woog, ‘dat doet me ergens aan denken.’ Plotseling had hij het. Toen hij bovendien zag dat zijn tegenstander de vuisten in de zakken van zijn smoking balde en dat zijn hele houding vijandigheid en wrok te kennen gaf, wist hij dat hij zich niet vergiste.

‘Masco… een kleine onbeduidende tenor… als het tenminste geen bariton was… Heeft men hem een jaar of drie geleden niet opgeborgen?’

Lorraine legde haar slanke hand op zijn arm en drukte die pijnlijk hard met haar vingers. ‘Simon, pas op. Je herinnering doet je vaak van het rechte pad afdwalen.’

‘Werkelijk?’ antwoordde hij koel. ‘Maar ik mag me toch wel herinneren dat mijn arrestatie nog steeds in de lucht hangt?’ ‘Dat is nu iets waar ik de hele tijd aan denk,’ beet Masco hem grimmig toe.

‘Aardig van je om je zo om mijn lot te bekommeren. Misschien ga je me zelfs wel pakjes sturen als ik in de nor zit? En natuurlijk zul je me wel een aanbevelingsbrief geven voor bepaalde kennissen?’

Masco deed een stap naar voren. De Saint bleef glimlachend staan. Hij wendde zich tot Lorraine:

‘Het staat wel vast dat je vriend Masco me niet erg mag. Dat is niet aardig van hem.’

De jonge vrouw nam hen om beurten op: er lag een raadselachtige uitdrukking in haar blik. De Saint begreep wel wat er de reden van was: Lorraine aarzelde nog. Ze scheen een schatting tussen hen beiden te maken. Een keuze tussen de medeplichtige van gisteren en de mogelijke bondgenoot van morgen. Aan Simon om ervan te profiteren, hij moest nu trachten de balans in zijn voordeel te doen overslaan. ‘Zou ik je een vraag mogen stellen, Lorraine?’ Hij wachtte. Deze vraag bevatte de sleutel van het avontuur. Van het antwoord zou zijn gedrag afhangen, zijn lot wellicht eveneens.

Hij zag duidelijk Marco’s borst snel ademend op en neer gaan. Een intens meeslepend drama te midden van deze ongeïnteresseerde, dansende, lachende massa.

Lorraine’s hand, die nog steeds op zijn arm lag, maakte opnieuw een kalmerend gebaar. Haar sensuele lippen openden zich enigszins, hij las in haar ogen een onuitgesproken verzoek. Ze sprak: ‘Simon je weet toch dat ik het ben…’ Hij keek haar aan zonder iets te zeggen. Plotseling voerde hij Lorraine vastbesloten mee naar de dansvloer. Marco had zich niet verroerd, maar kon toch een zucht van verlichting niet bedwingen.

Zij dansten dicht tegen elkaar aan, Lorraine hield haar hoofd naar achteren om Simon beter aan te kunnen kijken. Ook hij bleef haar voortdurend aankijken, zich niet storend aan de omgeving en de andere dansparen. Eindelijk vroeg hij zacht: ‘Wat was precies het bedrag van Tom’s levensverzekering?’ De stralende ogen van Lorraine knipperden. Zij sloeg haar oogleden neer, die enkele ogenblikken haar blik verborgen. Was het mogelijk dat deze prachtige vrouw een misdadigster kon zijn? Terwijl de muziek hen omhulde, bekende zij:

‘Vijftigduizend dollar.’

Het was bijna dag toen de Saint de jonge vrouw naar haar auto begeleidde. Ze ging achter het stuur zitten en bedelde: ‘Breng je me thuis, mooie jongen?’ Glimlachend schudde hij van nee:

‘Ik zou veel te bang zijn je in opspraak te brengen… En denk eens aan Tom, die je pas dat mooie cadeau heeft gegeven!’ ‘Welk cadeau?’

‘De verzekeringssom, en bedenk bovendien dat de politie

zich stellig in de nabijheid van jouw huis ophoudt.’

Hij boog zich over de hand die zij hem aanbood, en beroerde

die vluchtig met zijn lippen. Hij keek de wagen na die zich

snel verwijderde. Een andere auto naderde en een bekende hese

stem vroeg:

‘Stapt u in, baas?’

‘Nee. Maar volg die wagen daar, Hoppy. Kom daarna maar naar huis.’

Hij bleef op de trottoirband staan en zocht naar een sigaret, zich niet bekommerend om het gedrang rondom hem. Juist op het moment dat hij een lucifer wilde pakken, vroeg een stem: ‘Vuurtje?’

Een mannenhand bood hem een vlammetje aan. Masco? Neen. Fernack.

‘Zou je je willen compromitteren door een glaasje te gaan drinken met een beruchte avonturier?’ vroeg Simon glimlachend. Fernack haalde zijn massieve schouders op: ‘Ik heb allang geen reputatie meer… behalve die van een bulldog.’

‘Dan kunnen een bulldog en een Ierse terrier best samengaan.’ Ze verwijderden zich samen. Een krantenjongen schreeuwde met de laatste uitgave van Stars and Stripes. De Saint kocht een exemplaar.

In de bar waar hij Fernack heen bracht was niemand behalve twee eenzame drinkers. Simon ging op hen af en gromde: ‘Ik wens geen enkele ruzie met dronkelappen!’ Verschrikt gingen zij er vandoor. De Saint koos een tafel uit. Fernack had nog steeds een vijandig strak gezicht. Simon bladerde de krant door die nog nat was van de drukinkt. Hij liet aan Fernack een artikel zien waarvan het opschrift met vette letters gedrukt was:

DE SAINT NOG ALTIJD OP VRIJE VOETEN

‘Wij maken ons belachelijk,’ mopperde Fernack. ‘Als men ons ooit hier zou zien, zou ik mijn ontslag wel kunnen aanbieden.’

‘Dan zou ik je een plaats aan mijn zijde aanbieden,’ hernam de avonturier. ‘Wij zouden goed werk kunnen doen, zo gauw jij niet meer aan de leidraad zou lopen van al die idiote politie-voorschriften.’

De inspecteur ledigde het glas bier dat de barman enkele ogenblikken geleden voor hem had neergezet. Met een soort woede vroeg hij:

‘Wat wil je van me?’

‘Je een paar vragen stellen. Ieder op zijn beurt, nietwaar?’ De Saint kon zijn vrolijkheid moeilijk verbergen: de situatie had ook wel iets vermakelijks. Hij die nota bene achtervolgd werd, dwong de politie tot werkeloosheid en stelde haar zelfs vragen.

‘Wie was Tom Clark? Nee! niet dat wat de kranten in geuren en kleuren vertellen, maar de waarheid.’

‘Een kerel waar weinig goeds over te zeggen valt. Hij had de hand in heel wat vieze zaakjes. Maar hij is ons steeds tussen de vingers door geglipt, want hij wist zich steeds gedekt te houden. Hij wedde op alles.’

‘Dat vertelt Sam Samuel in Stars and Stripes ook.’ ‘Maar hij vertelt niet dat Tom Clark het lot hielp wanneer hij bang was dat dat hem niet gunstig zou zijn. Vooral, indien de inzet de moeite waard was.’

‘Toch hebben jullie hem nooit op heterdaad betrapt.’

‘Zo zijn er wel meer,’ gromde Fernack terwijl hij hem recht

in de ogen keek.

Simon barstte in een hartelijk lachen uit. De barman schrok op en keek verontrust naar zijn twee klanten. Maar aangezien er niets gebeurde stelde hij zich weldra gerust. Simon moest denken aan een bepaald toneeltje dat zich niet zo lang geleden in een soortgelijke bar had afgespeeld. ‘Dronk Clark veel?’

‘Niet meer dan een ander… Maar het staat vast dat hij op die dag ruzie heeft gehad met zijn vrouw. Maar, stel je er niet te veel van voor, Saint: een ruzietje zonder betekenis. Het dienstmeisje heeft verklaard dat het een meningsverschil was, zoals elk pasgetrouwd paar wel eens heeft. Dat verklaart natuurlijk waarom hij die avond een stuk in zijn kraag had.’ ‘Was hij al lang werkzaam?’ ‘In mijn sector drie jaar,’ antwoordde Fernack. ‘En zij?’

Simon riep het raadselachtige, hartstochtelijke gezicht van Lorraine weer voor zich. Het was hem te moede alsof hij haar weer voor zich zag, in deze kale bar. Fernack sprak stroef: ‘Valt niets op aan te merken… Een vrouw… zoals alle vrouwen. Alleen wat haar schoonheid betreft steekt ze boven de anderen uit. Een wervelwind. Clark was gek op haar.’ ‘En zij?’

‘Er valt niets op aan te merken,’ herhaalde de inspecteur. ‘Toen men een onderzoek naar de antecedenten van Clark instelde, heeft men zich natuurlijk met zijn vrouw beziggehouden. Maar zij had er niets mee te maken. Gewoon een vrouw

die bij haar man hoort. Met de tastbare bewijzen daarvan natuurlijk: sieraden, bontmantels, japonnen, heel de installatie.’ ‘Trouw?’

De inspecteur keek de Saint half glimlachend aan, vervolgens

haalde hij zijn schouders op, en bediende zich nogeens van zijn

‘Valt niets op aan te merken,’ wat, naar zijn gevoelen, een

eind maakte aan alle vragen.

Simon stelde zich er echter niet mee tevreden:

‘En Masco?’

Fernack liet de barkeeper nog eens inschenken. Met een schouderophalen en een vreemde keellach, antwoordde hij: ‘Masco? een bijloper. Men heeft hem gesnapt in een chantage-zaakje. Hij is pas uit de ijskast gekomen.’ ‘Masco en Clark deden samen zaken?’ hield Simon aan. De inspecteur haalde opnieuw zijn schouders op om zijn onwetendheid te kennen te geven: men wist het niet. Men veronderstelde dat de beide mannen door hun vuile zaakjes wel met elkaar in verbinding stonden, maar er was geen enkel bewijs:

‘Sedert Masco uit de bak is gekomen houdt hij zich rustig,’

verklaarde hij.

‘Hij woont bij de Clarks?’

‘Nee, maar men zag hen vaak in eikaars gezelschap.’

‘En sedert de dood van Tom wijkt hij geen haarbreed van de

zijde der weduwe,’ merkte de Saint op.

‘Ze is het ook wel waard,’ gromde Fernack. ‘In de eerste plaats om haar geld, en in de tweede plaats om haar zelf. Maar jij ziet haar geloof ik ook nogal vaak…’

Er viel een stilte. Simon dronk met kleine teugen van zijn bier. Na enige tijd stond hij op:

‘Bedankt, inspecteur. Zoals mijn oude grootmoeder placht te zeggen, wanneer zij in het kippenhok de eieren had opgeraapt: “Het genoegen was geheel aan mijn kant”.’

Fernack trachtte niet het gesprek voort te zetten. Peinzend volgde zijn blik de lange gestalte van de Saint die de bar verliet en opging in de massa. Plotseling stormde een man opgewonden de bar binnen en kwam recht op de inspecteur af, hij scheen overstuur.

‘Inspecteur, Templar neemt zo juist de benen!’ ‘Weet je het zeker?’ was Fernacks enige reactie. Hoppy was reeds thuis toen Simon zijn appartementen betrad. Onderweg had de Saint de aanwezigheid van verscheidene door de politie uitgezette engelbewaarders opgemerkt. Zo men hem al zijn gang liet gaan bij zijn onderzoek, dan was men toch wel vastbesloten hem geen moment uit het oog te verliezen. Hoppy was druk bezig een tonijnpannekoek te bereiden, waarin hij twaalf eieren en een pond tonijnvlees verwerkte. Zijn gehele houding straalde grote vreugde uit. Hij had net een whiskyfles ontkurkt om zijn koningsmaal nog meer luister bij te zetten. Zodra hij Simon bemerkte keek hij glimlachend van zijn werk op: ‘Ze hebben me laten rijden,’ verklaarde hij. ‘Zij?’ vroeg de Saint.

Hoppy vervolgde de toebereiding van zijn meesterwerk, onderwijl verslag uitbrengend: nadat hij de achtervolging van de auto die Lorraine meevoerde had ingezet, had hij weldra bemerkt dat de wagen langzamer ging rijden, en tenslotte niet ver van een viersprong stopte. Enige ogenblikken later hield daar een taxi halt. Er stapte een man uit die in de wagen van de schone weduwe stapte waarna de auto vertrok. ‘Een mooie vént,’ preciseerde Hoppy. ‘Zonder twijfel Masco.’

Terwijl de ene wagen de andere volgde, hadden ze zich naar het westen van de stad begeven. Op dit punt van zijn relaas draaide de heer Uniatz zich om, nam de pannekoek van het vuur en onderwierp deze met zijn neus aan een zorgvuldig onderzoek. De Saint maakte zelf het verhaal af:

‘En je hebt ze uit het oog verloren… Jullie waren op een weg die door een bos liep. Je had de keus tussen verschillende wegen.’

‘Ja, baas.’

Simon scheen het echter zijn trouwe helper helemaal niet kwalijk te nemen. Hij dacht aan het kleine huis waar Lorraine hem in die mistnacht naar toe had gebracht. Maar Hoppy liet hem niet de tijd om lang na te denken:

‘En dan is er die ander nog, baas, die ik achterna gegaan ben terwijl u danste.’ ‘Welke andere?’ ‘Joe, de bokser.’

Om eerlijk te zijn was Simon het onverwachte bezoek van de manager, die zijn medewerking kwam vragen, helemaal ontschoten. Hoppy’s gezicht drukte innige pret uit: ‘Heerlijk, baas. De kerel had er kennelijk niet het minste idee van dat hij gevolgd werd. Hij heeft me zonder gekheid uit te halen regelrecht naar de zaal gebracht waar zijn troetelkind aan het oefenen was. Joe met de slappe Nageltjes, noemen ze hem daar. Hij brengt Sammy Krakowsky uit, de middengewicht die tegen Willie Higgens uitkomt.’

‘Hoeveel zet men op Krakowsky? Heb je er nog aan gedacht

dat te vragen?’

‘In het algemeen 20 tegen 1.’

Hoppy zag er kans toe te eten terwijl hij praatte. Templar dacht na, terwijl hij langzaam heen en weer wiegde en zachtjes floot.

Wat een geschiedenis! Vanaf het moment dat hij de bar waar Harry vertoefde was binnengegaan, was hij in een vicieuze cirkel van wedders beland. Iedereen zei hetzelfde: ‘Ik wed dat…’ en, nu, midden in dat vreemde avontuur met Lorraine en Masco, deed iemand voor wie weddenschappen zekere aantrekkelijkheden hadden een beroep op hem.

Maar hij vermande zich. Wat schoot hij er mee op zich met Joe

met de slappe Nageltjes te bemoeien zolang de dreiging van

Lorraine en haar bondgenoot onverminderd van kracht bleef?

‘Wek me om zes uur,’ zei hij tegen Hoppy.

Voordat hij de kamer verliet bleef hij nog staan:

‘Bel Sam Samuel van de Stars and Stripes op. Zeg hem een

beetje rustig aan te doen. Laat ze stoom afblazen. Ik heb rust

nodig.’

‘Waar gaat u naar toe, baas?’ ‘Slapen!’