4

 

Grace Gilder was dusdanig overstuur van haar ontmoeting met Spieren dat zij het geval onmogelijk voor zich kon houden. Laurie, die het de volgende morgen meteen te horen kreeg, bleek er ten zeerste mee in haar schik.

‘Hemelse goedheid, Mama! Je bent er helemaal van in de war! Is die... eh... Sir Galahad werkelijk zó verleidelijk?’

‘Wel, ’t is misschien mal om het te zeggen, maar hij heeft een gestalte als van een Grieks standbeeld.’

Het jonge meisje, met haar intelligent gezicht en ietwat spottende ogen, trok even haar fraai gevormde wenkbrauwen op. Mrs. Gilder scheen geen minuut stil te kunnen zitten. Het feit dat die man haar ‘juffrouw’ had genoemd, had haar zelfvertrouwen een machtig eind opgevijzeld. Laurie zat haar moeder belangstellend op te nemen, en een vaag gevoel van ongerustheid begon haar te bekruipen. Zij hoopte vurig dat het ‘Instituut’ geen halve dolle zou maken van haar moeder.

‘Wat voert die duistere schoonheid uit?’ vroeg zij.

‘Hij is een soort van olie-magnaat. Hij heeft mij wel niet alles uitgelegd, maar hij hoopt binnenkort in Pakistan een grote slag te slaan, en hij heeft mij beloofd mij op de hoogte te houden. Kun je je het verbaasde gezicht van je vader voorstellen als ik hem straks aan z’n verstand kan brengen dat ik óók wel iets van zaken afweet?’

Nog in de loop van de zelfde dag, verschoof Spieren wederom een pion op het schaakbord waarop, door Bones en Slobbo, de stukken zorgvuldig voor hem waren opgesteld. Oe ‘opstelling’ was echter in hoofdzaak uitgedacht door de patroon. Na dat spelletje met de lekke banden had Spieren kans gezien een afspraak te maken met Mrs. Gilder. Dat was evenwel iets dat de moeder van Laurie haar dochter niet durfde vertellen. In stilte, echter, genoot zij er des te meer van. Tot dusver had zij zich-

zelf altijd beschouwd als een vrouw waar een man amper naar omkijkt. Maar nu, tegen alle verwachting in, had een knappe vent een afspraakje met haar gemaakt!

Geslepen als hij nu eenmaal was, had Spieren zorgvuldig alles vermeden wat de argwaan van Mrs. Gilder gaande had kunnen maken. Hij had net gedaan alsof hij slechts belang stelde in haar persoon, onverschillig was voor haar omstandigheden. Zodoende had hij haar naam noch haar adres gevraagd.

Hij had alleen gevraagd wat haar vóórnaam was, en wel met zulk een gloed in de ogen dat zij geen weerstand had kunnen bieden.

Zodra Laurie de woning verlaten had en naar haar vriendinnen gegaan was, was Grace Gilder naar haar kamer gesneld. Zij had zich verkleed en daarna de uiterste zorg besteed aan haar opmaak. Toen zij op het punt stond om uit te gaan, raadpleegde zij voor de zoveelste maal haar spiegeltje. Kennelijk was zij met het resultaat niet tevreden, want zij begon haar opmaak vrijwel van voren af aan, met het gevolg dat zij bijna drie kwartier te laat op haar rendez-vous verscheen. Een en ander bespaarde haar een onmiddellijke ontgoocheling. Het zou, overigens, een ontgoocheling zijn geweest die haar, later, heel wat narigheid zou hebben bespaard.

In de bar, waar Spieren gewoon was met zijn ‘vriendinnen’ naar toe te gaan, had hij inmiddels al een minuut of vijf zitten te wachten, toen hij onverwachts Ada Kloof binnen zag komen. Hij fronste. De jonge vrouw kwam tussen de tafeltjes door naar hem toe, en haar bewegingen deden hem onwillekeurig denken aan die van een logge botter op een lichtelijk woelige zee. Zij wierp zich in de armen van Spieren.

‘Oh, ik ben zo blij je hier te treffen, schat,’ kwijlde zij.

‘’t Spijt me heel erg, Ada, maar ik kan onmogelijk bij je blijven. Ik verwacht elk ogenblik een belangrijk ... eh ... belangrijke zakenrelatie.’

Hij keek nerveus naar de deur. Ada maakte zich ongerust.

‘Is ’t misschien eindelijk die gevolmachtigde van Pakistan?

In dat geval weet ik zeker dat hij je goed nieuws komt brengen. Oh, Spiertje! Wat zal ik blij zijn als ik hoor dat je grote plan geslaagd is! Vergeet je dat ik, om zo te zeggen, je firmante ben! ...

Als in ’s hemelsnaam Mrs. Gilder maar niet net nu binnenkomt, zat Spieren inmiddels angstig te overwegen. Spieren was kennelijk ongerust. Ada bespeurde het, en vroeg:

‘Oh, schat! ’t Lijkt wel of je kwaad op me bent. Misschien denk je wel dat ik je achterna loop.’

‘Ik had je gewaarschuwd, Ada, dat ik vandaag m’n handen meer dan vol heb. Stel je voor, dat die zakenrelatie van mij ons hier samen ziet? Het zou een heel verkeerde indruk kunnen maken.’

Ada stond op. De simpele ziel slikte elk woord van de spreker, als simpele zielen tijdens een preek. Er gleed niettemin een schaduw over haar gezicht. Was het mogelijk dat hij haar nu al bedroog met een andere vrouw? ...

‘Ik kwam toevallig voorbij. Wees nu niet boos op me, Spiertje, schat! Ik ... ik hou zó ontzettend veel van je!’

Ada eenmaal uit zijn gezichtsveld verdwenen, kon Spieren eindelijk herademen. Wat een meevaller dat Grace zo laat was! Hij begroette haar dan ook zonder één enkel woord van verwijt. Integendeel...

‘Mooie vrouwen komen nooit op tijd,’ scherste hij.

Niettemin dacht hij onwillekeurig aan het onheil dat een ontmoeting van die twee vrouwen had kunnen aanrichten. Hij was maar heel krap een ramp ontzeild. Ten koste van alles moest een herhaling van dergelijk risico voortaan vermeden worden. Hij diende er met zijn kornuiten over te spreken. Misschien zelfs met de patroon zelf. Ja, dat laatste verdiende zeer zeker aanbeveling, want de patroon zou beter dan wie ook weten te adviseren wat te doen in een dergelijk geval.

De volgende ochtend zat in de ruime zitkamer van een fraaie villa op de heuvels van Bel Air iemand de krant te lezen. Op zijn gemak achterover geleund in een fauteuil, een sigaret rokend en met een glas whisky binnen handbereik, liet Simon Templar zijn blik waren over de vele en lange pagina’s.

Hij hield er zo zijn eigen manier op na om van het ene nieuwtje op het andere over te springen. Het leek wel alsof een bepaald instinct hem leidde.

Simon richtte zich langzaam op. Een foto liet een gedeeltelijk verbrijzelde auto zien. Het bijschrift luidde:

‘Vannacht om twee uur is op de kruising van Hollywood Freeway en Vine Street een auto op hol geraakt en het trottoir opgevlogen. De inzittende, een zekere Ada Kloof, oud 32 jaar, en wonende op 8315 West Norton Avenue, werd op slag gedood.’

In de ogen van de Saint schenen de zwarte drukletters plotseling licht uit te stralen. Ada Kloof? ... Het was een naam die voorkwam op de in het Instituut gevonden lijst. Ada Kloof had zich in de afgelopen nacht doodgereden!

Simon Templar beschikt over een bepaald zintuig dat hem in staat stelt het naderen van het ongebruikelijke, het ongewone, bij voorbaat aan te voelen, valse noten te onderscheiden in een compositie. Het was een gave die het hem mogelijk maakte op te treden eer een ander op iets verdacht was.

De dood van Ada Kloof viel, zo te zien, slechts te wijten aan één van die in grote steden maar al te veelvuldig voorkomende verkeersongelukken. De Saint, evenwel, rangschikte het geval in de categorie ‘Raadselachtige Sterfgevallen’. Een ogenblik later verliet hij zijn woning, begaf zich naar het centrum van de wereldstad en bracht een bezoek aan het hoofd van de verkeerspolitie.

Luitenant Bellagio, die hem te woord stond, was een grote stevige vent, met een openhartig gezicht en een ferme handdruk. Het was zeker niet de eerste keer dat Bellagio een ontmoeting had met Simon Templar.

‘Hallo, Saint!’ begroette hij hem. ‘Heb je de strijdbijl weer eens opgegraven?’ ‘Misschien, ja,’ antwoordde Simon. ‘Ik ben er nog niet helemaal zeker van, maar er zijn bepaalde gegevens die er op wijzen dat we binnenkort weleens met een vreemdsoortig geval van chantage te maken zouden kunnen krijgen. Iets origineels in die richting.’

De luitenant ging zitten.

‘Kan ik je helpen?’ vroeg hij, en voegde er lachend aan toe:

‘Ik weet wel, je laat niets los voordat ’t je schikt. Dus, wat probeer je hier aan de weet te komen?’

Simon overhandigde hem een lijstje met namen.

‘Bekijk dat eens, wil je,’ zei hij.

De blik van de politieman gleed over de zes namen. Hij fronste. ‘Ada Kloof?’, mompelde hij. ‘Is dat niet de naam van de vrouw die vannacht een auto-ongeluk gehad heeft?’

‘Zo is ’t,’ antwoordde Simon. ‘En die andere namen? Geen enkele associatie? Als je de lijst met namen van vrouwen die in de loop van de laatste maanden verongelukt zijn eens even nakeek?’

Bellagio keek zijn bezoeker peinzend aan. Hij neep zijn lippen samen maar zei niets. Hij bepaalde zich er toe een dossier op te nemen en het snel door te bladeren. Plotseling scheen iets zijn aandacht te trekken.

‘23 augustus van dit jaar. Violet Adscomb, in San Pedro van de kustrotsen gevallen.. .’

De Saint deed er het zwijgen toe. Ook hij zag op die in het Instituut genomen foto weer de naam die voorafging aan die van Ada Kloof; - een naam, bovendien, met een kruisje er voor. ‘Vreemd,’ zei hij eindelijk. ‘Heel vreemd.’

‘Saint, waar heb jij die lijst vandaan gehaald?’

‘Ik heb ’m zelf geschreven, luitenant,’ antwoordde hij.

‘Okee,’ kaatste de politieman terug, ‘maar waar is het origineel?’

Simon gaf geen antwoord. Hij glimlachte... en die glimlach op zijn gebronsde gezicht had iets verontrustends. Zijn ogen schitterden. De luitenant knikte.

‘Zoals, je wilt,’ zei hij, ‘maar haal asjeblieft geen stommiteiten uit. Er wordt al hard genoeg op ons gescholden, onder voorwendsel dat wij niet met voldoende energie tegen de misdaad optreden. Wij moeten rekening houden met een stel politici die het zich in het hoofd gezet hebben Californië van bandieten en verder gespuis te zuiveren.’

Even later voegde hij er aan toe:

‘Twee of drie er van zijn niets meer of minder dan fanatici. Vooral een zekere Rex Ficks, uit Sacramento. Als hij te weten komt dat jij over bepaalde inlichtingen beschikt en ze achterhoudt... dan ontketent hij meteen een daverende perscampagne.’

‘Okee, luitenant. Kun je voor mij een ontmoeting met die politicus organiseren? Dan zal ik hem uitleggen hoe ik doorgaans te werk ga. Misschien slaag ik er zelfs in hem tot mijn zien-wijze over te halen.’

Kort daarna verliet de Saint het bureau. Maar, terwijl hij achter het stuur zat, bleef zijn geest zich toch voortdurend bezighouden met het hangende probleem, probeerde hij verband te leggen tussen de verschillende feiten. Hij dacht weer aan de naam ‘Grace Gilder’ die als laatste voorkwam op de lijst. Hoe kwam het, vroeg hij ach af, dat aan twee cliënten van Spieren & Co een dodelijk ongeluk overkomen was? Aan welke samenloop van omstandigheden viel dat te wijten?

Hij diende in te grijpen, en zonder verder getalm. Die onbekende Grace liep misschien kans een soortgelijk lot te ondergaan? Hij raadpleegde haastig een telefoongids, zocht en vond haar adres, en reed meteen door in de richting van Pasadena. Met belangstelling bekeek hij de woning van de familie Gilder en kon wel gissen hoe de familie financieel gesitueerd was. De kermisatleet, die om de vrouw met het dure bont ronddraaide, wist kennelijk wat hij deed. Simon belde aan. Hij hoefde niet lang te wachten. De deur werd open gedaan door een aantrekkelijk meisje, maar dat hem niettemin met woedende blikken ontving.

‘Alweer? ..vroeg zij driftig.

‘Hoe bestaat ’t,’ mompelde hij spotlachend. ’’t Lijkt wel of ik hier kind aan huis ben.’

‘Het ontbreekt u niet aan brutaliteit,’ gaf zij terug. ‘Vindt u ’t niet voldoende elk ogenblik op te bellen ? En nu hebt u zelfs de onbeschaamdheid hier persoonlijk aan huis te komen? Ik verzeker u...’

‘Dat je me binnen laat, jongedame,’ zei Simon, terwijl hij haar vriendelijk maar ferm opzij schoof, ‘’t Is de hoogste tijd voor een ernstig gesprek, weet je.’

‘Ik heb u niets te zeggen.’

‘Toch wel. En anders praat ik wel voor twee.’

Hij liep de hal door, een ruime zitkamer binnen. Hij ging rechtstreeks naar de veranda en keek naar buiten. Op enige afstand zag hij een zwembassin met een bodem van blauwachtig mozaïek. Het meisje was op de drempel blijven staan.

‘Ik verzoek u nogmaals dit huis te verlaten, Mr... eh... Mr. Spieren!’

‘In geen geval.’

‘Dus u weigert? In dat geval zal ik de politie waarschuwen.’ Zij deed een stap in de richting van de telefoon, op een console aan de muur. Simon bewaarde zijn gelijkmoedigheid.

‘Eén moment,’ zei hij. ‘Ik ben Spieren niet. Mijn naam is Simon Templar... en ik zou graag van u het een en ander over die Mr. Spieren willen horen.’

Hij ging zitten. Het meisje keek hem met haar grote bruine ogen aan, vol verlegenheid zowel als excuus.

‘Dat...,’ hakkelde zij, ‘was wel heel erg dom van mij, en ik ben bang, dat u ’t mij wel heel erg kwalijk zult nemen ook.’ ‘Helemaal niet, maar ik geloof wèl dat u heel hard hulp nodig hebt.’

Zij kwam naar hem toe, een totaal veranderde uitdrukking in haar doorgaans nogal spottende ogen. Zij nam hem met intense belangstelling op en haar blik verried onmiskenbaar een soort van opluchting.

‘Simon Templar?’ herhaalde zij. ‘Bent u dan soms de Saint?’ i Hij knikte.

‘Ik heb mijn aureool in de wagen laten liggen, ’t Hinderde me.’ n ‘En ... u hebt ’t een en ander over Spieren gehoord?'

‘Ik stel machtig veel belang in die Lothario-uit-de-goot, en ik ben bang dat hij rondloopt met niet al te fraaie plannen jegens iemand die... Wat ik zeggen wil... Bent u de dochter van j Mrs. Gilder?’

‘Ik ben Laurie Gilder. En ik maak me grote zorgen over mijn 1 moeder.'

Zij nam plaats tegenover Simon en sprak met een drift die haar het bloed naar de slapen joeg.

‘In ’t begin dacht ik,’ verklaarde zij, ‘dat die instelling moeder van haar complex af kon helpen. Ze is bang om oud te worden, bang ook dat mijn vader niet langer om haar geeft. En ik wantrouw die Spieren. Hij heeft met moeder over zaken doen ; gesproken. Wat, weet ik niet precies. Maar ik weet wel dat zij j hoegenaamd geen benul heeft van zaken en handel.’

Simon knikte peinzend. Vervolgens stelde hij het meisje nog enkele vragen. Inmiddels had hij evenwel een vrq nauwkeuri- ! ge indruk van de situatie. Anderzijds leek de door Spieren en consorten behaalde buit nogal gering in vergelijking met het j er aan verbonden risico. Eindelijk stond hij op.

‘Okee,' zei hij. ‘Ik zal er voor zorgen dat je moeder van nu af I aan zorgvuldig bewaakt wordt, Laurie. Hier heb je mijn tele- i foonnummer. Je kunt me te allen tijde bellen, indien je het nodig vindt. En wanhoop niet.’

'Nu ik weet dat u de zaak in handen hebt genomen, Mr. Tem- 1 plar, voel ik me heel wat geruster.’

Hij gaf geen antwoord, maar hij voelde zich heel wat minder gerust dan het meisje. Hij wist maar al te goed tot welke dwaasheden een door angst voor de ouderdom bezeten vrouw in staat was, en welk risico zij liep als zij in handen viel van een geslepen bandiet zoals Spieren, die natuurlijk met de nodige vleierij op haar ijdelheid speculeerde. En de Saint had weer

eens gelijk. Mrs. Gilder had er inderdaad in toegestemd die avond met Spieren te gaan dineren. Hij volgde de lijn die hij, sedert hun kennismaking en diverse ontmoetingen had uitgestippeld, en waarbij hij niet alleen de indruk wist te geven een groot zakenman te zijn, maar er tevens in slaagde haar wijs te maken dat zij beschikte over talenten die haar echtgenoot tot dusver onder de korenmaat had weten te houden. Een en ander natuurlijkerwijze met het gevolg dat Mrs. Gilder tenslotte te voorschijn kwam met het door Spieren verwachte voorstel. ‘Veronderstel, dat ik me met je associeerde?’ begon zij. ‘Wat zou mijn man opkijken als hij merkte dat ik óók wel verstand heb van business! Tot nu toe heeft hij me altijd voor dom en achterlijk versleten.’

‘Arme schat...’

Met een gebaar als van nog aarzelende tederheid vatte hij haar hand; schroomvallig welhaast. Overigens was het een knap stukje techniek. Spieren was dan ook niet weinig trots op zichzelf.

‘Afgesproken, Grace,’ fluisterde hij. ‘Akkoord.’

‘Dank je, schat,’ zei zij, en haalde haar chequeboekje te voorschijn. ‘Zal ik je een cheque geven op jouw naam?’

‘Liever niet op naam,’ zei hij haastig. ‘Hoe discreter we te werk gaan hoe beter.’

Zij schreef de cheque uit. Hij keek zwijgend toe, en het kostte hem moeite om weerstand te bieden aan de verleiding zich meester te maken van de cheque en er vandoor te gaan. Hij zag er wijselijk van af, want er konden dit maar al te gewillige slachtoffer nog wel grotere bedragen worden af getroggeld. ‘Hier heb je je cheque,’ zei Mrs. Gilder inmiddels. '‘En ben ik blij dat ik die lekke band gehad heb! ... Zonder dat zouden we elkaar immers nooit hebben leren kennen.’ Zij fronste alsof

plotseling een idee haar brein kruiste. ‘Grappig___als je ’t

goed nagaat,’ zei zij. ‘Maar ’t zou mij niets verbazen als mijn man die zakenrelatie van je kende!’

‘Dat bestaat eenvoudig niet!’ slaagde Spieren uit te brengen, en niet zonder moeite, want koude angst deed plotseling zijn maag samenkrimpen. ‘Nee, dat zou wel héél vreemd zijn... tenzij je met hem over mij gesproken hebt.’

‘Oh nee, vast en zeker niet. Het moet een verrassing voor hem blijven, als we straks onze eerste winst opstrijken. En vergeet niet dat hij op de een of andere manier bij vrijwel alle olie-concessies ter wereld betrokken is.'

Een moment lang bewaarde zij het stilzwijgen. Er gleed een bezorgde uitdrukking over haar volgens de regels van het Instituut opgemaakte gezicht.

Eindelijk zei zij: ‘Ik zal toch genoodzaakt zijn hem een dezer dagen in te lichten.’

'Beter dat je er nog even mee wacht,’ ried Spieren haar aan. ‘Pas als we helemaal zeker zijn van die concessie in Pakistan kun je hem in vertrouwen nemen.’

Grace gaf geen antwoord. Zij wist maar al te goed dat het haar de grootste moeite zou kosten er niet reeds diezelfde avond met haar echtgenoot over te spreken, - over haar associatie met Spieren, om mee te beginnen, en verder over iets dat de laatste tijd een hoogst belangrijke factor in haar leven geworden was. Immers, sedert enkele dagen betoonde haar man haar groter attentie dan sedert lang het geval was geweest. Al dan niet een onvoorzien gevolg van de behandeling in het Instituut? Weinig deed het er toe. Grace verheugde zich oprecht over de veranderde houding van haar man, want feitelijk nam die Mr. Spieren toch maar een hoogst ondergeschikte plaats in haar leven en denken in. Bovendien lag het niet in haar aard te liegen of dubbel spel te spelen. Zij vond het niettemin grappig dat zij, dank zij Spieren, haar man ervan zou kunnen overtuigen dat zij wel degelijk verstand van zaken doen had.

Inmiddels volgde haar dochter nauwlettend de verdere gang van zaken, en door haar werd Simon geregeld op de hoogte gehouden. En met zijn gebruikelijke slagvaardigheid kwam hij op een gegeven moment te voorschijn met het volgende plan: ‘Laurie, probeer ’t er op aan te leggen dat je vader met joU over zaken begint. Doe je uiterste best. Vraag nauwkeurige inlichtingen, vooral omtrent die olieboringen in Pakistan ... onverschillig of je er iets van snapt of niet. Ik heb er een bepaalde bedoeling mee. En laat je zo gauw mogelijk weten wat het resultaat is?'

Hij hoefde niet lang wachten. Reeds de volgende dag werd hij door Laurie gewaarschuwd.

‘Ik dacht dat ’t een grapje was, Simon, maar... als je het gezicht van mijn moeder gezien had! Zij keek mijn vader onafgebroken aan terwijl hij zat te praten. Ze heeft overigens geen mond open gedaan, maar wel kreeg ik de indruk dat zij ongerust was. Ze heeft opgebeld.’

‘Wie? Spieren?’

‘Weet ik niet. Maar één ding staat wel vast. Ze heeft zich in haar kamer opgesloten, zodat ik niet heb kunnen horen wat ze zei.’ ‘Is ze ’t huis uitgegaan?’

‘Ze gaat zo meteen, geloof ik. Ze is zich tenminste aan ’t kleden.’

‘Luister, darling...’ begon Simon haastig, en legde haar vervolgens uit wat zij te doen had.

De door Simon op goed geluk af gemikte knuppel had ondertussen in het spreekwoordelijke hoenderhok inderdaad de nodige deining veroorzaakt. Om zich daarvan te overtuigen had hij slechts de momenteel in het hoofdkwartier aan de gang zijnde beraadslaging hoeven bij te wonen. De drie samenzweerders waren inmiddels versterkt met een vierde; - een jonge rijzige knaap, met een niet onknap gezicht en de bijpassende onverschillige manieren. Hij keek zwijgend toe, terwijl Spieren aan het woord was.

’’t Goeie mens begint lastig te worden.’

‘We hebben anders niet te klagen,’ wierp Bones tegen, ‘’t Is waarschijnlijk de vetste vis die we ooit aan de haak geslagen liebben,’ ‘Toegegeven,’ antwoordde Spieren, ‘en ik heb haar stevig aan de haak ook, maar ’t is jullie taak om de vis met behulp van ’t schepnet binnen te halen. En hoe eerder hoe beter, want we lopen de kans dat ze haar mond voorbij praat.’

Slobbo wendde zich tot nummer vier van het kwartet.

‘Wat denk jij er van, Tim?’

Nummer Vier keek van de ene naar de andere. Hij glimlachte enigszins verlegen en uitte dan zijn mening.

‘’t Beste is het advies van de patroon in te winnen ...’

Spieren haalde de zware schouders op. Slobbo schoof onrustig op zijn stoel heen en weer, en woelde met zijn vingers door zijn haar. Bones nam op zijn beurt het woord.

‘Okee.’

Hij vatte de telefoon en draaide een nummer. Hij kreeg met’ een antwoord. Het was een stem met een irriterend geluid. ‘Goggles?’ vroeg Bones. ‘We zitten hier zaken te bespreken. Je weet wel, die concessie ... Er schijnen moeilijkheden op komst uit een bepaalde hoek, van onze stille vennoot, zal ik maar zeggen.’

‘Oh yaah?’ zei Goggles onverschillig. ‘Wel, dat’s vervelend.’ ‘Heel erg zelfs. We zijn het helemaal niet eens over de te nemen beslissing. Tim adviseert de patroon om raad te vragen.’ ‘Gelijk heeft-ie!’

Toen Bones de telefoon weer neerlegde speelde er een gemene grijns over zijn toch al niet fraaie gezicht. Hij ging naar een kast toe en haalde er verschillende dingen uit. Tim nam er één van over. Het was een masker van plastiek, een mombakkes met het gezicht van een Aziaat. Spleetogen en glanzend zwart haar en een verstarde glimlach gaven Mr. Tim een nogal schrikaanjagend uiterlijk.

‘Mijn masker,’ verduidelijkte Bones.

‘En geef mij ’t mijne,’ verzocht Slobbo.

Hij trok eveneens een plastiek masker over zijn gezicht, met de trekken van een levenslustig heer, een bon troont, met weelderige haardos en bolle wangen.

‘Zouden we kans lopen herkend te worden?’ vroeg Bones. ‘Vast en zeker niet,' antwoordde Tim. ‘Hebben ze al vaker dienst gedaan?’

‘Nog nooit. Het is een nieuwe inval van de patroon.’

Tim keek zwijgend toe. Een min of meer scherp waarnemer zou in zijn intelligente blik een seconde lang een vreemde blik hebben kunnen bespeuren. De drie anderen letten evenwel amper op hun collega, want in de organisatie had hij niet veel te betekenen. Hij was de vertegenwoordiger van Goggles, en verder niets.

‘Mooi,’ zei Spieren eindelijk. ‘Ik zal ’t goeie mens even opbellen.’

Vrijwel meteen kreeg hij het nummer van de villa in Pasadena. ‘Nee, er is niemand thuis,’ zei een geprikkelde stem.

Vrijwel meteen zweeg de stem echter, gevolgd door vage echo’s van een woordenwisseling. En dan eindelijk Mrs. Gilder zelf. ‘Doe maar net of je niets gehoord hebt, Spieren! Ik ben zo blij dat je opbelt.’

‘Lief van je, schat,’ zei Spieren, met de bijpassende intonatie. Hij knipoogde in de richting van zijn vrienden, die met moeite hun lachlust in toom hielden, luisterde dan weer naar de stem van Grace Gilder.

‘Ja, ik zal je moeten vragen mij van mijn belofte te ontslaan. Ik zie me genoodzaakt mijn man alles te vertellen. Geloof me, hij zal ’t je heus niet kwalijk nemen, maar ik kan niet anders doen dan...'

‘Maar je hebt er toch zeker nog niet met hem over gesproken?’ vroeg Spieren, er wel voor zorgend dat zijn ongerustheid niet doorklonk in zijn stem.

‘Oh nee! Begrijp me goed... zijn hele onderneming dreigt te mislukken als jij die concessie in handen krijgt.’

Spieren deed alsof hij bakzeil haalde.

‘Okee, afgesproken. Ik moet niettemin de zaak nogeens nauwkeurig met je bespreken, zodat je precies weet waar je aan toe bent. Kan ik je nu meteen even spreken?’

Mrs. Gilder scheen even te aarzelen. Niettemin wilde zij inderdaad graag precies weten waar zij aan toe was alvorens het geval met haar man te bespreken.

‘Goed,’ zei zij. ‘Waar treffen we elkaar?'

Spieren herademde. De maskers kregen de kans hun nut te bewijzen, maar hij had het werkelijk een ogenblik lang benauwd gehad.