City Point, Virginia, juli 1864

Julia stond met het personeel van de Gezondheidsdienst aan de reling van het stoomschip toen ze afmeerden bij City Point, hun nieuwe basishospitaal bij de samenvloeiing van de James-en de Appomattoxrivier. Dit was de derde keer dat het evacuatiehospitaal werd verhuisd sinds mei toen ze het leger van Grant waren gevolgd verder Virginia in. De eerste verhuizing had hen over de Rappahannockrivier van Fredericksburg naar een nieuwe basis in Port Royal gebracht. In juni waren ze over de Pamunkeyrivier naar White House Landing vertrokken waar Julia twee jaar eerder samen met zuster Irene dienst had gedaan. Nu waren ze overgebracht naar het depot-hospitaal bij City Point vlak bij Petersburg.

Na Cold Harbor was Grants leger 's nachts van het slagveld weggeglipt om naar Petersburg op te rukken, waarbij ze over een reusachtige pontonbrug de Jamesrivier waren overgestoken. De genietroepen van de Unie hadden de zeshonderd meter lange overspanning in slechts acht uur gebouwd en het had het reusachtige leger dagen gekost om eroverheen te trekken. Maar de vier dagen durende strijd om Petersburg in te nemen, waar de Rebellen zich hadden ingegraven, had geen resultaat gehad en nu werd de stad belegerd. Julia was met het medische personeel het leger van Grant per schip gevolgd.

Terwijl het schip afmeerde, bekeek ze haar nieuwe omgeving. De huizen en kerken van City Point lagen op een hoge, steile oever die over beide rivieren uitkeek. De witte legertenten die het aantal huizen verre overtroffen, strekten zich aan weerszijden van het dorp uit zo ver als ze kon zien. Beneden op de oever stonden groepjes pas gebouwde magazijnen en werkplaatsen. Ze zag bij de werven zo veel legerwagens met huiven van zeildoek in de rij staan dat ze zelfs geen poging deed om ze te tellen.

'Dit was voor de oorlog begon alleen maar een ingeslapen dorpje,' hoorde ze een van de verpleegsters zeggen. 'Nu lijkt het wel een grote havenplaats.'

De scheepsmasten rezen als de bomen in een bos omhoog. Overal lagen stoomboten, barken, roeiboten en sloepen. Julia telde acht scheepswerven die over een mijl verspreid op de oever lagen; het krioelde er van soldaten in blauwe uniformen en zwarte havenarbeiders. Barken vervoerden bergen vaten en kratten en balen hooi voor de legerpaarden. Op de kade van de haven tot de oever stond een lange rij nieuwe munitiewagens en affuiten voor de veldartillerie. Van een zeewaardige stoomboot die naast hun boot lag afgemeerd, gingen twee compagnieën verse troepen en tientallen paarden aan wal. Ze was verbaasd toen ze zag dat er op een andere kade een grote stoomlocomotief van een bark aan wal werd gebracht op de spoorbaan die zich langs de oever slingerde. Met al die mankracht en al dit materieel moest de overwinning toch spoedig komen.

Julia liep met de vier andere verpleegsters van de Gezondheidsdienst de loopplank af en stuitte op een rij door muildieren getrokken vrachtwagens. 'Zijn jullie de verpleegsters van de Gezondheidsdienst?' vroeg een van de voerlui.

'Ja, dat zijn we,' zei de hoofdverpleegster.

'Otis Whitney,' zei de man. 'Ik heb opdracht gekregen om jullie en jullie voorraden naar Agency Row te brengen.'

Terwijl een groepje contrabandes de medische voorraden van de Gezondheidsdienst op de wagens laadde, wachtte Julia op de oever. Boven het gefluit en het geschreeuw van de arbeiders uit hoorde ze het geluid van het water dat tegen de kade klotste, het gebalk van de muilezels en het gejank van een houtzagerij in de verte. De verschroeiende julizon scheen helder en warm en door het weerkaatsende licht leek de rivier op een stroom van brons. Er stond geen zuchtje wind en de lucht voelde aan als heet metaal.

Toen het werk bijna gedaan was, slenterde Otis Whitney naar de wachtende vrouwen toe. Hij was een krachtig gebouwde man van midden dertig, met lang, vettig haar en een slecht verzorgde baard. Julia vond dat hij eruitzag als een bandiet of een ontsnapte gevangene. Hij zette zijn pet af, wreef het zweet van zijn voorhoofd en zette zijn pet weer op. Hij stond vlak bij Julia. 'Jullie verpleegsters worden al maar mooier en mooier,' zei hij, haar nu bijna aanrakend. 'Hoe heet je?'

Ze was zo verbaasd dat ze op zo'n familiaire toon door een gewone voerman werd aangesproken dat ze zo gauw geen weerwoord had.

'Mijn naam is Otis,' zei hij. 'Ik en mijn broer zijn de eigenaars van deze transportonderneming. We hebben ook nog een eettentje waar we oesters en dergelijke dingen aan de soldaten verkopen. We verkopen ook drank als de politie even de andere kant op kijkt.' Hij knipoogde en stootte haar met zijn elleboog even aan. 'Ik moet zeggen dat we goede zaken doen sinds de oorlog begonnen is. Tegen de tijd dat hij voorbij is zijn we rijk, denk ik zo. We klimmen aardig omhoog in de maatschappij'

Ze slaakte een zucht van opluchting toen hij wegliep om toe te zien op het laden van de laatste kisten. Maar toen de wagens vertrokken, was ze ontzet toen ze merkte dat Otis Whitney het zo geregeld had dat de andere verpleegsters in drie andere wagens meereden waardoor zij alleen met hem zou meerijden. 'Je mag hier vlak naast mij komen zitten, liefje,' zei hij op de zitplaats naast hem kloppend.

Julia wilde protesteren maar het was te laat. De andere wagens waren al weggereden en alleen die van hem was overgeschoten. Hij schopte een kistje naar haar toe dat ze als opstap kon gebruiken en nam toen haar hand om haar plaats te laten nemen. Toen ook hij opstapte, ging hij dicht tegen haar aan zitten. Ze hoopte vurig dat het geen lange rit zou zijn.

'Hoe ver is het hoofdkwartier van de Gezondheidsdienst hiervandaan?' vroeg ze. Ze ging wat verzitten en streek haar rok glad als een excuus om wat verder van hem vandaan te gaan zitten, maar het hielp weinig. Hij leunde tegen haar aan toen ze de heuvel op reden en wreef met zijn schouder tegen haar aan. Hij stonk naar zweet, paarden en whisky.

'Net even buiten de stad, liefje. Niet meer dan een mijl. Het ligt recht tegenover het depot-hospitaal. We noemen het Agency Row omdat daar een heleboel agentschappen gevestigd zijn. Ze zitten allemaal in tenten. Een knap grietje als jij zou toch eigenlijk een huis moeten hebben. Je moet tegen die Commissie van jou zeggen dat ze gewoon een knap huis van een van die Rebellen voor je moeten versieren, zoals een aantal officieren ook gedaan heeft. Dan ben je in ieder geval niet blootgesteld aan weer en wind. Je kunt natuurlijk ook bij mij komen logeren.' Hij stootte haar weer met zijn elleboog aan.

'Ik ben wel gewend aan een tent. Dank u.'

De muilezels briesten en hijgden toen ze met de wagen de steile weg van de rivier omhoog gingen en langs een stapel lugubere doodskisten reden. Julia zag beneden op de werf een aantal arbeiders doodskisten aan boord van een schip brengen.

'Is dit je eerste bezoek aan City Point?' vroeg Otis.

'Ja. Ik had er geen idee van dat het zo'n drukke plaats was.'

'Ik heb gehoord dat er iedere dag zo'n tweehonderd schepen komen en gaan. Ik ben er rijk door geworden. Ik hoor dat knappe grietjes als jij op rijke mannen vallen.' Hij knipoogde naar haar alsof ze oude vrienden waren.

'Ruik ik brood?' vroeg ze, wanhopig proberend van onderwerp te veranderen.

'Ja. Het leger heeft daarginds een grote bakkerij. Ze bakken meer dan honderdduizend broden per dag. Het brood is nog warm als de mannen in de loopgraven het krijgen.'

Ze passeerden een rij winkeltjes en eethuisjes waar verkopers eten en drinken aan de soldaten verkochten. 'Kijk, dat is mijn eethuis,' zei Otis, naar een van de krotjes wijzend. 'Wat denk je ervan als ik je vanavond eens op een maaltijd trakteer?'

'Dank u, maar ik heb het te druk met mijn werk. Ik heb gehoord dat het depot-hospitaal erg groot is.'

'Meer dan duizend tenten, zegt iedereen. En er is ook nog een apart hospitaal voor de negers. Heb je gehoord dat ze nu ook zwarten als soldaten gebruiken? Er zitten er hier nogal wat. Ik denk dat ik er nooit aan zal wennen om die zwarten met een geweer te zien. Als je het mij vraagt, kunnen we maar beter gescheiden blijven. In mijn restaurant laat ik geen enkele neger toe.'

Voor zich uit zag Julia rijen hospitaaltenten en de andere drie wagens kwamen tot stilstand. Ze was opgelucht dat ze er waren. Otis sprong als eerste van de wagen en stak zijn hand uit om Julia van de wagen af te helpen. Ze wilde hem niet aanraken, maar het was te ver om zelf te springen en hij had geen kistje als afstap neergezet. Ze voelde een grote afkeer toen hij haar bij haar middel pakte en op de grond zette.

'Weet je zeker dat je vanavond niet bij mij wilt komen eten?' vroeg hij, zijn handen nog steeds om haar middel. Ze trok zich haastig los.

'Nee, dank u, ik heb nog veel te doen.'

'Je bent een verschrikkelijk mooi grietje. Ik heb je mijn naam genoemd; hoe heet jij?'

Julia aarzelde, verbijsterd door zijn brutaliteit. Ze overwoog weer te liegen en hem te vertellen dat ze getrouwd was, maar ze was bang dat de andere verpleegsters haar zouden horen. 'Hoffman... zuster Hoffman.'

'Je hebt toch zeker wel een voornaam?'

'Julia,' zei ze aarzelend.

'Heb je wel eens oesters gegeten, Julia? Ik kan je een heel maal komen brengen.'

'Ja, ik heb ze wel eens op, maar ik geef er niet zo veel om. Maar in ieder geval bedankt.' Ze haastte zich naar de andere verpleegsters toe om te horen waar ze zouden worden gehuisvest. Maar terwijl de goederen van de Commissie werden afgeladen, bleef Otis Whitney al die tijd rondhangen en bleef hij uit de verte naar Julia kijken toen haar een tent werd toegewezen.

Toen ze op het punt stonden om weer te vertrekken, kwam hij weer naar haar toe om nog een laatste keer met haar te praten.

'Ik heb nog nooit zo'n mooie meid als jij gezien, Julia. We zouden samen best een goede tijd kunnen hebben. Alle alleenstaande meisjes die ik hier ontmoet heb, hebben hun eigen bedrijf, als je begrijpt wat ik bedoel.'

Zolang ze verpleegster was geweest, was Julia nog nooit bang geweest voor enige man met wie ze had samengewerkt. Otis Whitney was de eerste. Hij was precies het soort man waarover Nathaniel zich zorgen had gemaakt — en wat de belangrijkste reden was geweest waarom hij niet wilde dat ze weer als verpleegster zou terugkeren.

'Zo'n soort vrouw ben ik niet, meneer Whitney,' zei ze met bevende stem. 'Ik ben hier alleen maar om voor gewonden te zorgen. U wilt mij nu wel excuseren, ik heb nog veel te doen.'

Julia wilde zo graag aan het werk gaan dat ze niet de tijd nam om haar spullen uit te pakken. De locatie van het depot-hospitaal boven op een hoge rots, die uitkeek op de Appomattox rivier, was ondanks de ernstige aard van haar werk vredig en sereen. Overal stonden schaduwrijke bomen en 's avonds waaide er vanaf de rivier een koel briesje. Ze kreeg te horen dat de dokters de gewonden behandelden op eerstehulpposten bij de loopgraven en dat ze dan vervolgens per ambulancetrein over nieuw-aangelegde spoorbanen naar het depot-hospitaal werden vervoerd. Het hospitaal had zijn eigen aanlegsteiger waar herstellende patiënten aan boord konden gaan om naar de hospitalen in het noorden vervoerd te worden.

De meeste patiënten die ze verzorgden, hadden schot- en granaatscherfwonden. Beide legers bestookten elkaar nu met granaten en kogels vanuit een netwerk van loopgraven, terwijl het beleg van Petersburg voortduurde.

'Als je 's morgens wakker wordt, weet je nooit of je nog in leven zult zijn als de zon ondergaat,' zei één van de soldaten tegen haar. 'We zijn er zo aan gewend geraakt de kogels over ons heen te horen fluiten dat we niet eens meer wegduiken.'

'Is dat met u gebeurd, kapitein?' vroeg ze toen ze behoedzaam het verband van zijn schouder haalde. 'Bent u vergeten weg te duiken?'

'Nee, mevrouw, ik werd door een granaatscherf geraakt. Je ziet ze komen maar er is geen plaats om je te verschuilen.'

Julia controleerde de wond op bloedvergiftiging en koudvuur zoals dokter McGrath haar dat had geleerd, besprenkelde die toen met carbolzuur en verving het verband. 'Zag u die granaat aankomen?' vroeg ze.

De kapitein knikte. 'Bij granaten zie je eerst een rookwolkje achter de vijandelijke linies. Een paar seconden later hoor je het kanonschot en dan zie je een zwart stipje omhooggaan. Hebt u wel eens een granaat door de lucht horen huilen, mevrouw?'

'Ja. Bij Bull Run is er één vlak bij mij ingeslagen.'

Hij knarste met zijn tanden toen ze verder werkte. 'Dat is een verschrikkelijk geluid, vindt u ook niet? Tegen de tijd dat je erachter komt dat hij recht op je af vliegt, ben je te laat.'

Julia had de wond nu verbonden en liep naar de volgende patiënt. 'Ik zie helemaal geen verwondingen,' zei ze na hem te hebben bekeken.

'De zon heeft mij te pakken gekregen,' zei hij. 'Je kunt nergens schaduw vinden in die loopgraven. Ik was aan het graven toen ik plotseling duizelig werd en niet goed meer kon lopen. De sergeant dacht dat ik dronken was tot ik op de grond viel en bewusteloos raakte.'

'Kan ik iets voor u halen?' vroeg Julia.

'U kunt ons allemaal een dienst bewijzen door hem tegen luizen te behandelen,' zei de kapitein in het bed naast hem. 'Hij is ervan vergeven.'

'Dat helpt niets,' antwoordde de man. 'Zodra ik weer terug ben, krioelen ze weer over me heen. Weet u wat ze zeggen, mevrouw — we hebben ongedierte voor ons en we hebben ongedierte op onze rug.'

Julia moest lachen. Haar volgende patiënt glimlachte ook, hoewel hij er nogal ziek uitzag. Ze zag aan zijn gezwollen benen, zijn bleke huid en gezwollen mond meteen dat hij scheurbuik had. 'Ik ben hier een paar dagen geleden met de Gezondheidsdienst aangekomen,' zei ze tegen hem. 'We hebben vers eten bij ons. Wat zou u graag willen hebben?'

'Alles behalve die half verrotte groenten die het leger ons geeft.'

Julia glimlachte. 'Die gedroogde groenten bedoel je.'

'Nee, mevrouw. Tegen de tijd dat wij die groenten krijgen, zijn ze verrot. De dokter heeft me aardappels in azijn, komkommers in azijn en kool in azijn gegeven. Ik kan geen azijn meer zien.'

'Ik zal eens zien wat ik voor je vinden kan,' zei Julia. 'Ik ben zo weer terug.'

Ze liet hen achter en liep over het terrein van het hospitaal tussen de rijen tenten door toen ze plotseling een bekende figuur uit een van de tenten zag komen. Het was onmogelijk je te vergissen met een vrouw van die lengte en dat blonde haar. Ze droeg dezelfde blauwkatoenen jurk die Julia voor haar had laten maken.

'Phoebe Bigelow!' riep Julia verrast. Ze rende naar haar toe om haar te omhelzen. 'Wat doe jij hier? Ik dacht dat je een jaar geleden naar huis gegaan was.'

'Ik ben nooit terug naar huis gegaan,' zei Phoebe een beetje schaapachtig. 'Ik hing nog steeds in Washington rond toen dokter McGrath mij vroeg om voor hem als verpleegster te gaan werken.'

'Heeft hij je dat gevraagd?'

'Ja. Hij ging weer terug naar Fredericksburg als veldchirurg en hij vroeg mij met hem mee te gaan.'

'Hij zei tegen mij dat vrouwen niet op het slagveld thuishoorden.'

'Dat is ook zo. Maar hij wist dat ik al frontsoldaat was geweest. Om je de waarheid te zeggen, ik denk dat hij bang was dat ik weer dienst zou nemen. En daarom heeft hij mij maar meegenomen, dan hoeft hij in ieder geval geen granaatscherven meer uit mijn lijf te halen.'

'Zou je weer dienst genomen hebben?'

Phoebe haalde haar schouders op. 'Ik wist eerlijk gezegd met wat ik doen moest. Maar ik vind het geweldig dat ik nu verpleegster ben.'

Julia was bijna bang om haar de volgende vraag te stellen. 'Is dokter McGrath hier in het depot-hospitaal?'

'Ja. Zal ik je naar hem toe brengen?'

'Nee, nee. Ik hoef hem helemaal niet te zien. Ik ga hem liever zo veel mogelijk uit de weg. Het is maar goed dat het een groot hospitaal is.'

Phoebe keek haar even nieuwsgierig aan en zei toen: 'Ik hoorde dat je in Fredericksburg was.'

'Hoe ben je dat te weten gekomen?'

'Je vriend dominee Greene heeft het mij verteld. Hij heeft mij alles over jullie verloving verteld en zei dat jij het uitgemaakt had.'

'O nee, hè? Vertel mij niet dat Nathaniel ook hier is.' Julia keek angstig om zich heen alsof ze verwachtte dat hij net als Phoebe plotseling uit het niets zou komen opdagen.

'Ik weet niet zeker waar hij is. Ik heb hem sinds Cold Harbor niet meer gezien. Ik zei hem dat hij naar Fredericksburg moest gaan om het weer goed te maken met jou, maar ik denk dat hij nogal koppig is.'

'Nathaniel heeft mijn laatste brief nooit beantwoord. Ik wist niet eens of hij mijn brief wel gekregen had. Maar als hij je verteld heeft dat onze verloving verbroken is...' De tranen sprongen Julia in de ogen en ze kon haar zin niet afmaken. Phoebe legde haar hand op Julia's arm.

'Hij werd boos toen hij het mij vertelde. Hij zei dat het kwam omdat hij niet wilde dat je nog langer verpleegster zou zijn en jij wilde dat wel. Het spijt me echt, Julia. Ik weet hoe moeilijk het is om iemand kwijt te raken van wie je houdt.'

Ze kon alleen maar knikken. Ze stond nog steeds naast Phoebe en probeerde zich weer te herstellen zodat ze weer aan het werk kon gaan toen ze iemand haar naam hoorde roepen. Ze keek op - en zag met afschuw dat Otis Whitney naar haar toe kwam lopen met een houten kistje.

'O nee,' kreunde ze.

'Hallo, Julia. Ik heb iets voor je meegebracht.'

Hij hield haar het kistje voor. Er zaten een stuk of tien citroenen in. Otis zag eruit of hij net zijn haar gewassen had, maar verder zag hij er nog even onguur uit.

'Ik denk dat je patiënten die wel kunnen gebruiken, hè?'

'Ja, dat kunnen ze zeker. Dank u wel, meneer Whitney.'

Hij grinnikte. Zijn voortanden waren puntig als die van een wolf. 'Ik vroeg je toch mij Otis te noemen.'

'Dank je wel, Otis. Ik ken een soldaat die hier grote behoefte aan heeft. Goedendag.' Julia haastte zich weg. Ze was dankbaar dat Phoebe besloot haar te volgen en Otis niet.

'Dat lijkt mij nogal een ruwe kerel,' zei Phoebe. 'Wie is hij?'

'Hij heeft een vervoersbedrijf dat de Commissie alle voorraden brengt. Hij komt mij bijna iedere dag een cadeautje brengen. Ik heb er een hekel aan dat hij hier rondhangt, maar de directrice heeft mij gevraagd aardig voor hem te zijn. Ze is bang om hem tegen ons in het harnas te jagen omdat hij dan de vervoersprijzen wel eens zou kunnen verhogen — of er misschien helemaal vanaf zal zien om ons onze spullen te brengen.' Julia bleef even staan toen ze bij het eind van de rij tenten gekomen was. 'Otis Whitney maakt mij zenuwachtig, Phoebe. Ik ben bang voor hem.'

'Daar heb ik alle begrip voor. Misschien moet je hem vertellen dat je getrouwd bent - zoals je ook al die mensen in Washington wijsgemaakt hebt.'

'Daar is het te laat voor. Hij weet dat ik vrijgezel ben. Ik wilde niet meer liegen — maar nu heb ik er spijt van dat ik het niet gedaan heb.'