Het Schiereiland, mei 1862
'Is dat niet het vreemdste ding wat je ooit gezien hebt?' vroeg Phoebe. Ze stond naast Ted, met haar hand boven haar ogen tegen de zon in te kijken, naar de observatieballon van professor Thaddeus Lowe, de Intrepid, die met lucht werd gevuld.
'Die touwen goed vasthouden, jongens!' schreeuwde de professor. 'Niet loslaten!'
Phoebe en de andere vrijwilligers grepen de geleidingstouwen stevig vast, terwijl twee door paarden aangedreven waterstofgeneratoren warme lucht door de slangen de ballon in pompten. De reusachtige luchtbel zwol op tot een strakke bol, steeg toen op en kwam voor Phoebes ogen tot leven.
'Denk je echt dat dat ding de lucht in gaat?' vroeg ze aan Ted.
'Ja hoor. Ik heb gehoord dat ze nu al een heel tijdje deze observatieballonnen gebruiken. Ze kunnen er van bovenaf mee in de kampen van de Rebellen kijken en zelfs tellen hoeveel soldaten en kanonnen ze hebben.'
'Stap in, generaal. Snel,' riep professor Lowe, terwijl hij generaal Fitz-John Porter wenkte. 'Hij is klaar om de lucht in te gaan.' De generaal klom in de grote mand die met touwen aan de ballon was vastgemaakt. Hij klemde zich uit puur lijfsbehoud vast aan de rand toen de mand over de grond begon te stuiteren en toen eindelijk opsteeg. De geleidingstouwen die Phoebe vasthield, kwamen strak te staan.
'Zou jij met dat ding mee willen?' vroeg ze aan Ted, terwijl ze toekeken hoe de grote ballon de generaal langzaam de lucht in trok.
'Ja, dat lijk mij leuk - zolang hij nog steeds met de grond verbonden is, zoals nu. Ook als hij te hoog is voor deze geleidingstouwen blijft hij nog door dat lange touw daar met de grond verbonden. Hij kan niet ver weg en ze kunnen hem altijd weer terugtrekken.'
De professor beduidde Phoebe en de anderen dat ze de touwen moesten loslaten en de ballon rees nu omhoog tot de toppen van de bomen en dreef toen op de wind in noordelijke richting.
'Is hij niet bang dat de Rebellen op hem zullen schieten?' vroeg Phoebe.
'Ik neem aan dat ze dat al een paar keer geprobeerd hebben. Het is maar goed dat ze steeds gemist hebben.'
Phoebe probeerde zich voor te stellen hoe het zou zijn om zo hoog in de lucht te zweven en dan van bovenaf naar de wereld te kijken. Haar maag kwam even in beweging bij de gedachte. Maar ze zou het toch graag een keer proberen als ze de kans zou krijgen.
Het rare ding steeg steeds verder omhoog en het ankertouw ontrolde zich zo snel als het touw van een vlieger. Maar toen de ballon zich zo'n dertig meter boven de grond bevond, brak het ankertouw plotseling. Phoebe hoorde een gemeenschappelijke kreet van schrik. Professor Lowe en al de anderen zagen met ontzetting hoe generaal Porter, ongehinderd, langzaam naar het noorden, naar Richmond zweefde.
Lange tijd leek iedereen te verbijsterd om iets te zeggen. Toen pakte Ted Phoebe bij de arm en trok haar mee naar professor Lowe. 'Hé, mijn vriend Ike is een eersteklas scherpschutter. Zal hij proberen dat ding voor u neer te schieten?'
'Nee!' Een van de adjudanten van de generaal blokkeerde hun de weg alsof Ted had voorgesteld niet de ballon, maar de generaal zelf neer te schieten. 'We kunnen niet het risico nemen dat hij de generaal raakt.'
'Maar Ike mist nooit,' zei Ted. 'En misschien schieten de Rebellen wel eerst. En zij zullen heus niet op de ballon richten.'
'Ik vrees dat het al te laat is,' zei Lowe die met een treurig gezicht in de lucht staarde. 'De generaal is nu buiten schootsbereik.'
Phoebe was blij dat ze het niet hoefde te proberen. Achter een sluipschutter aan gaan als ze woedend was, was nog heel iets anders dan op een ballon schieten met een generaal van de Unie aan boord. 'Kan dat ding niet bestuurd worden?' vroeg ze, terwijl hij kleiner en kleiner werd in de lucht.
'Ik ben bang van niet,' zei Lowe. 'Ik hoop alleen maar dat de generaal eraan denkt om aan het touw van het ventiel te trekken om de ballon leeg te laten lopen.'
Terwijl ze stonden te kijken, leek het of de ballon iets zakte; hij ging er steeds minder als een bol uitzien. Toen begon hij, steeds verder weg zwevend, geleidelijk aan verder te zakken.
'Het lijkt erop dat hij gaat dalen,' zei Ted wijzend.
'Gelukkig! Generaal Porter moet het ventiel opengetrokken hebben.' Lowe liet zich op een houten krat zakken en zag eruit alsof hij net een stomp in zijn maag had gekregen. De adjudant van de generaal stuurde er snel een groepje mannen op uit om Porter op te gaan halen en iedereen slaakte een zucht van verlichting.
'Dat was het voor vandaag, jongens,' zei Lowe. 'Jullie kunnen nu wel weer naar het kamp teruggaan.'
De opwinding was voorbij en Phoebe liep door het veld terug naar haar tent. 'Misschien had generaal Porter er genoeg van om helemaal door de modder naar Richmond te lopen,' zei ze tegen Ted. Hun schoenen maakten zuigende geluiden in het doorweekte terrein. 'We hebben wekenlang als slakken door de modder gekropen. Hij is waarschijnlijk tot het besluit gekomen dat hij maar beter kon gaan vliegen.'
'Ik wilde wel dat we allemaal naar Richmond zouden kunnen vliegen,' bromde Ted.
Tegen de tijd dat ze het kamp weer bereikt hadden, begon het grondwater al door Phoebes schoenen te sijpelen, waardoor haar laatste paar droge sokken doorweekt werd. Ze kregen te horen dat generaal McClellan bevel had gegeven op te rukken.
Alsof het weer een spelletje met de generaal speelde, verzamelden zich vanuit het westen dikke, donkere wolken zodra hij zijn marsorders had gegeven. Spoedig daarop betrok de lucht en verdween de zon, en tegen de tijd dat Phoebes regiment gepakt en gezakt klaar stond om te vertrekken, begon het weer te regenen.
Phoebe zette de kraag van haar jas op tegen de regen. 'Als God niet aan de kant van de Rebellen staat, dan het weer in ieder geval wel,' zei ze voor de honderdste keer. Ze liep vanuit het veld waarop ze gekampeerd hadden, naar de weg die naar het noorden liep — en zakte meteen tot aan haar enkels in de modder.
'Ik ben nu al zo lang nat,' zei Ted, 'dat ik niet meer weet hoe het voelt om droog te zijn. Mijn tenen zijn net zo gerimpeld als die van een oud mannetje.'
Sinds die verschrikkelijke middag bij Williamsburg, meer dan drie weken geleden, had Phoebes regiment niet meer gevochten. Zij noch Ted spraken ooit nog over die dag, evenmin als over de verlammende angst die ze beiden die nacht hadden gehad. Maar Phoebe wist dat ze nu op weg gingen naar een nieuwe strijd, die minstens zo zwaar zou zijn. Ze hadden berichten gehoord over schermutselingen en sommige mannen in de voorste linies, die de Chickahoming-rivier waren overgestoken, vertelden dat ze zo dicht bij Richmond waren dat ze de klokken konden horen luiden. Phoebe verlangde hevig terug naar het eentonige, saaie leventje dat ze in Washington hadden geleid, voordat ze geweten hadden wat hun te wachten stond. Toen had ze tenminste niet die angst gehad, die nu haar ingewanden samenkneep als ze eraan dacht om weer die schreeuwende, grijze linie van de Rebellen tegemoet te moeten treden.
Op de langzame tocht van het leger naar Richmond, hingen de wolken muskieten even dik als mist om hen heen in de vochtige bossen. Honderden mannen waren al ziek geworden door malaria en hoge koorts en Phoebe maakte zich iedere dag grote zorgen dat ze eveneens ziek zou worden. Nu de meeste wegen overstroomd waren en de omringende bossen te dicht begroeid om erdoorheen te trekken, moesten de genietroepen vele kilometers weg verharden met boomstammetjes om de kanonnen, de artillerie en de legerwagens met voorraden te kunnen vervoeren. Ook Phoebe en Ted werkten regelmatig aan de wegconstructies - bomen omhakken, houten palen in de doorweekte grond slaan, stammetjes aan elkaar binden en dan alles bedekken met een laag klei om een vlakke weg te krijgen.
Door de zware voorjaarsregen was iedere kreek, beek en rivier buiten zijn oevers getreden. De Rebellen hadden alle bruggen opgeblazen toen zij zich naar Richmond terugtrokken en het was vrijwel onmogelijk de grotere, snelstromende rivieren door te trekken. De opmars werd enorm vertraagd doordat werkploegen onder leiding van de genie nieuwe bruggen moesten bouwen, waarvan vele eruitzagen of ze zouden bezwijken voordat iedereen eroverheen getrokken was.
Op die natte, sombere middag kwam Phoebes regiment bij een van die bruggen over een gezwollen rivier aan. Toen ze op haar beurt wachtte om over te steken, zag ze de gammele overspanning onder de honderden marcherende voeten heen en weer zwaaien. Het kolkende water dat zich bulderend een weg zocht, stond zo hoog dat het over het brugdek stroomde en allerlei rommel tegen de steeds dieper wegzakkende palen deponeerde.
'Denk jij dat die brug het houdt?' vroeg Ted. 'Ik kan niet zwemmen.'
'Als je in de rivier valt, hoef je je geen zorgen over zwemmen te maken,' zei ze tegen hem. 'Je zal zo snel meegesleurd worden dat je al terug bent in Fort Monroe nog voor je om hulp hebt kunnen roepen.'
'Nou bedankt. Ik voel me nu een stuk beter.'
Toen Phoebe aan de beurt was, begon het weer te stortregenen. Ze voelde hoe de rivier aan de gladde boomstammen onder haar voeten rukte toen ze haar eerste stappen op de brug zette. Ze wist dat ze behoedzaam moest lopen, maar de heen en weer zwaaiende brug en het kolkende water gaven haar een gevoel van misselijkheid als ze naar beneden keek. Ze hield haar ogen strak op Ted gericht die vlak voor haar liep.
Toen ze nog een paar meter van de andere oever waren, hoorde Phoebe gegil en het leek wel alsof de brug als een vloerkleed onder haar werd weggetrokken. Ze dook naar de oever, Ted met zich meetrekkend, en beiden probeerden ze zich vast te grijpen aan iets wat binnen handbereik was om niet te worden meegesleurd. Maar haar handen vonden niets. Ze voelde de nijdige rivier aan haar trekken om haar te verzwelgen.
De schok van het ijskoude water verdreef alle lucht uit haar longen en in een verschrikkelijk moment wist ze even niet wat ze moest doen. De rivier bulderde in haar oren toen ze onder het oppervlak verdween. De zware ransel en het geweer over haar schouder probeerden haar achterover te trekken en onder water te houden. Ze schopte en worstelde met alle kracht die ze had en vocht tegen het extra gewicht en de stroming van de rivier om weer boven te komen.
God, help me! Bad ze.
Eindelijk kwam haar hoofd weer boven water en ze hapte naar lucht. Ze zag uitgestoken handen en strekte zich ernaar uit. Even later voelde Phoebe dat ze door sterke handen werd vastgegrepen die haar uit het water op de modderige oever trokken. Naast haar trokken ze Ted op de oever. Hij hoestte en proestte en spuwde een grote golf modderig water uit. Naast elkaar in de koude voorjaarslucht zaten ze te rillen en keken toe hoe anderen op de kant getrokken werden — en hoe anderen, die niet zo gelukkig waren, door het water werden meegesleurd met de restanten van de brug.
Iemand legde een vuur aan. Zowel de overlevenden als de redders kropen er zo dicht mogelijk bij en dronken koffie aangelengd met whisky om weer warm en droog te worden. Phoebe wrong met trillende handen het water uit haar deken en de extra kleding in haar ransel. Ze hoopte maar dat de anderen de tranen in haar ogen niet zouden zien, of dat ze, als ze die wel zagen, zouden denken dat het door de rook van het vuur kwam.
Ze was bijna verdronken, evenals Ted. Ze wilde nu dat ze maar geen grapje had gemaakt over het feit dat hij niet kon zwemmen. Rillend en in elkaar gedoken zat hij naast haar. Ze wilde iets zeggen, zich verontschuldigen, maar kon met haar stijve, klapperende kaken geen woord uitbrengen.
Toen iedereen voldoende was opgedroogd om niet meer zo te rillen, namen ze hun doorweekte ransels weer op hun rug en marcheerden verder, door bossen die nat, donker en dichtbegroeid waren. Maar Phoebe moest voortdurend aan de koude, donkere rivier denken die haar gegrepen en bijna levend verzwolgen had. Ze had tot God geroepen om hulp en Hij had haar gered. Ze had God nog nooit eerder om iets gevraagd, maar nadat ze al die weken in het Bijbeltje had gelezen, had ze het gedaan zonder er verder bij na te denken. God had haar gered. Ze leefde nog. En Teel ook.
Later in de middag hield het eindelijk op met regenen. Phoebes regiment kwam uit de bossen en ze liepen nu langs akkers, omheinde velden en een goed onderhouden terrein van een plantage. Toen ze bij een smalle, door bomen omzoomde oprijlaan kwamen, die naar het herenhuis leidde, beval kolonel Drake hen de hoofdweg te verlaten en er met hun wapens in de aanslag naartoe te gaan.
Het witte huis, dat uit twee verdiepingen bestond, stond op een lage heuvel, overschaduwd door eiken en notenbomen en omgeven door weelderige, omheinde velden en boomgaarden. De plantage straalde iets van waardigheid en rust uit, waardoor de soldaten zachter gingen praten toen ze dichter bij het huis kwamen, alsof ze bij een koningin op bezoek gingen.
'Dit is de mooiste boerderij die ik ooit heb gezien,' mompelde Phoebe.
De voordeur van het plantagehuis ging open en er verscheen een man van middelbare leeftijd, ongewapend, die op de veranda tussen de statige zuilen ging staan. Phoebe dacht dat president Lincoln, staande op de trappen van het Witte Huis, er niet edeler en trotser uit kon zien dan deze man. Hij sloeg kolonel Drake en zijn adjudanten, die op hem toe liepen, kalm gade.
'Ik zou het zeer op prijs stellen als u daar zou blijven staan,' zei de man toen ze op een paar meter afstand van hem waren. 'Ik ben William Fletcher, de eigenaar van de Hilltop Plantage, en ik wil u erop wijzen, meneer, dat u zich wederrechtelijk toegang heeft verschaft tot privéterrein.'
Kolonel Drake bleef onder aan de trap staan. 'Als u trouw zweert aan de Verenigde Staten van Amerika, meneer Fletcher, zullen we vertrekken en uw bezit ongemoeid laten.'
'Ik ben alleen trouw verschuldigd aan God en de soevereine staat van Virginia,' antwoordde Fletcher.
Drake's mannen handelden daarop snel. Ze namen de plantage-eigenaar gevangen en confisqueerden het huis voor de officieren om het als hoofdkwartier te gebruiken. Phoebe en de anderen van het regiment kregen het bevel zich te verspreiden en het terrein te doorzoeken op gewapende mensen die tegenstand zouden kunnen bieden, voordat ze een plaats mochten zoeken om hun kamp voor de nacht op te slaan.
Phoebe ging op weg om de plantage te doorzoeken. Ze was te veel onder de indruk van de vredige schoonheid van Hilltop om zich bedreigd te voelen door eventuele Rebellen die er mochten rondhangen. Ze volgde met Ted de weg langs het huis naar de achterkant, waar een keurig schoongeveegd erf lag en verscheidene gebouwen stonden. In een van de gebouwtjes, de keuken, zaten een stuk of tien slaven ineengedoken op de zolder, te bang om eraf te komen. De soldaten lieten hen met rust.
Phoebe liep over de goedverzorgde akkers, langs een schuur met weefgetouwen en een rokerij, een aanplant van peren- en appelbomen en een omheinde groentetuin. Ze kon het niet nalaten om aan de armoedige boerderij van haar familie te denken. Hoeveel jaren, hoeveel zware arbeid zouden er voor nodig zijn geweest om zo'n mooie boerderij te maken; om die honderden akkers te ontginnen tot zulk vruchtbaar boerenland, al het onkruid te wieden en al die afrasteringen te plaatsen? Het ging haar voorstellingsvermogen te boven.
Achter de bewerkte akkers strekten zich de dichte, groene bossen uit. Ze herinnerden haar aan de bossen thuis en ze verlangde ernaar haar ransel af te gooien, haar geweer te laten vallen en haar schoenen uit te trekken om op onderzoek uit te gaan, alleen.
Ze liep met Ted terug naar de voet van de heuvel, waar een vervallen houten schuur stond, een tabaksloods zonder ramen, een maïsopslag en een smederij. Phoebe wist dat de maïs die er nog was, spoedig gebruikt zou worden om de paarden van de Yankees te voederen. Aan de andere kant van de weg waren de anderen van haar regiment al bezig om op een nabijgelegen veld het kamp op te slaan, waarbij ze het pasopgekomen koren vertrapten en de afrasteringen omver haalden om er kampvuren van te maken. Ze rende de weg over en schreeuwde naar haar makkers dat ze moesten ophouden.
'Wat is het probleem, Bigelow?' vroeg sergeant Anderson toen hij haar tekeer hoorde gaan.
'Alstublieft meneer, zeg dat ze een beetje respect tonen voor de eigendommen van iemand anders. Het kost jaren om zulke omheiningen te maken en als we ze vernielen zal het vee ontsnappen en...'
'Kalm aan maar, jongen. Het leger heeft de mannen duidelijk instructie gegeven om er alleen de bovenste planken maar af te halen.'
Ze dacht er even over na en schudde toen haar hoofd. 'Maar iedere plank is de bovenste als eerst de plank daarboven wordt weggehaald. Dan zal het niet lang duren tot de hele omheining verdwenen is.'
Anderson lachte. 'Dat is slim bedacht, Bigelow.'
Phoebe wilde de vernieling niet langer aanzien. Ze draaide zich om en liep de andere kant op, een uitgesleten pad volgend achter de schuur. Ted liep haastig achter haar aan.
'Hé, kom op, Ike. Je moet er niet zo zwaar aan tillen. De eigenaar is een Confederaal. Het is zijn verdiende loon omdat hij zich verzet tegen zijn land. Laten we...'
Phoebe en Ted bleven beiden plotseling staan toen ze twee rijen bouwvallige hutjes zagen die door een groepje bomen vanuit het herenhuis niet te zien waren geweest. Ze zouden gedacht hebben dat de krotten niet geschikt waren voor bewoning als ze niet met eigen ogen gezien hadden dat ze bewoond werden door de veldslaven van de plantage. Een aantal soldaten die de hutten al eerder hadden ontdekt, probeerden de arme zwarten over te halen eruit te komen.
'We doen echt niets. Jullie kunnen er gerust uit komen. Ik weet niet wat jullie meester jullie over de Yankees verteld heeft, maar we zullen jullie echt niets doen. Wij zijn jullie vrienden. We zijn gekomen om jullie te bevrijden.'
Een voor een waagden meer dan vijftig slaven het ten slotte om naar buiten te komen. Ze begroetten de Yankees schuchter en namen wat snoepgoed aan dat de soldaten hun als teken van vriendschap gaven.
'Is het waar wat jullie zeggen?' vroeg een in lompen geklede neger. 'Wij nu vrij?'
'Ja. Jullie worden als oorlogsbuit beschouwd. Jullie behoren nu aan de overwinnaars toe — en dat zijn wij.'
'Bedoel je dat we van Hilltop weg kunnen gaan?' vroeg een vrouw. 'En meester Fletcher kan niet achter ons aankomen en ons geselen omdat we ontsnappen?'
'Ja, jullie mogen vertrekken als je wilt.'
'Waar moeten ze dan heen, Ted?' fluisterde Phoebe. 'Je weet hoeveel we er al in Washington gezien hebben die in de havens werken. Hoe denken deze mensen te kunnen leven? Hoe moeten ze aan eten komen?'
'Alles is beter dan hier blijven en slaaf zijn,' antwoordde Ted.
Phoebe keek even in een van de verlaten hutten, en vergeleken bij wat ze daar zag, leek haar eenvoudige hut thuis een soort paleis. Op de aarden vloer stonden nauwelijks meubels, de vliegen gonsden bij wat etensresten bij de haard en de uit ruwe balken gemaakte wanden zouden de wind en de regen niet buiten houden. Ze kon nauwelijks geloven dat mensen gedwongen konden worden om zo te leven.
Toen de slaven eenmaal over hun angst heen waren, begonnen ze te lachen en te juichen. Ze dansten op de met afval bezaaide weg van blijdschap en verwelkomden hun bevrijders. Een oude negerin met een paar kinderen die zich aan haar rokken vastklampten, strompelde rond en omhelsde iedere soldaat een voor een, waarbij ze steeds weer zei: 'God zegen je, God zegen je, jongen.'
Ze nam Ted in haar armen om hem te omhelzen, maar toen ze weer terugweek en hem aankeek, glimlachte ze breed, alsof ze hem herkende. 'Hé, jij bent een quadroon, hè?'
'Nee, nee. Laat me met rust.' Hij duwde haar handen weg, draaide zich om en liep de weg op om weer naar het kamp terug te gaan.
'Hoe noemde ze je?' vroeg Phoebe, toen ze hem had ingehaald. 'Een cartoon?'
'Ik weet niet wat ze allemaal bazelde.'
Phoebe besloot het er maar bij te laten zitten. Ze voelde zichzelf ook wat in verwarring gebracht en onzeker. Nu ze gezien had hoe de slaven leefden, had ze geen medelijden meer met de plantage-eigenaar en vond ze het niet erg meer dat zijn mooie bezit werd vernield. Dat was allemaal tot stand gebracht ten koste van de slaven. En zo te zien hadden die nooit kunnen genieten van al hun noeste arbeid.
'Ik behandel mijn dieren thuis nog beter dan zij behandeld zijn,' zei ze hardop. Ze bleef plotseling staan en hield ook Ted tegen. 'Weet je wat? Daarvoor vechten we natuurlijk — voor die arme mensen daar. We vechten niet voor generaal McClellan en al die andere hoge omes daar in Washington. We vechten voor de slaven. Zodat ze niet langer zo hoeven te leven.'
Ted knikte alleen maar en staarde zonder iets te zien in de verte.
Toen ze hun tentje op een van de velden opzetten, was Ted stiller dan ze hem ooit had meegemaakt. Ze was bang dat ze iets verkeerds had gezegd waardoor ze hem boos had gemaakt. Ze maakten een kampvuur van dennentakken om hun kleren verder te drogen en de muskieten op afstand te houden en begonnen toen hun rantsoenen klaar te maken. Phoebe wachtte tot Ted naast haar zou komen zitten om te eten, zoals hij altijd deed, maar toen ze om zich heen keek, was er geen spoor van hem te zien.
Na het donker kwam hij ten slotte weer terug. Hij zei geen woord over waar hij was geweest of waarom hij niet had gegeten en Phoebe durfde het hem niet te vragen, bang dat ze hem nog bozer zou maken.
'Ik hoop dat het morgen voor de verandering eens niet regent,' zei ze. 'Misschien kunnen we dan eindelijk weer eens droog worden.'
Ted knikte alleen maar en kroop in de tent om te gaan slapen. Even later volgde ze hem, maar ze bleef lange tijd wakker liggen, luisterend naar het gekwaak van de kikkers in een vijver in de buurt, en denkend aan huis. Naast haar lag Ted onrustig te woelen.
'Alles goed met je?' vroeg ze uiteindelijk.
Hij ademde langzaam uit. 'Nee. Ik moet je iets vertellen.' Hij steunde op een elleboog, met zijn gezicht naar Phoebe, en sprak fluisterend. 'Ik heb dit nog nooit aan iemand verteld, maar jij bent m'n vriend en ik wil het je vertellen. Beloof je dat je het niet verder zult vertellen?'
'Natuurlijk. Ik kan een geheim bewaren.' Ze wachtte af, zonder het flauwste vermoeden wat hij haar te zeggen zou kunnen hebben. Het was volle maan en terwijl ze op haar zij lag en naar hem keek, kon ze duidelijk zijn jongensachtige gezicht zien. Hij had zijn voorhoofd gefronst en keek haar met zijn bruine ogen somber aan.
'Ik heb een grootmoeder die hier ergens in het Zuiden woont,' zei hij. 'Ze is een slavin.'
Phoebe kon niet voorkomen dat haar mond openviel. 'Bedoel je dat ze... dat ze...'
'Een negerin is. Ja.'
Phoebe wist niet wat ze zeggen moest. Ze had altijd aangenomen dat Ted zo bruin was door de zon, maar ze bedacht plotseling dat Ted geen boerenjongen was. Hij werkte de hele dag in de fabriek van zijn oom. En hoewel ze al die wintermaanden in Washington hadden gezeten, was Teds bruine kleur nooit verbleekt. Hij had de volle lippen die zo veel van de zwarte contrabandes hadden, en dik, bruin krulhaar. Maar toch had ze er geen moment aan gedacht dat hij negerbloed zou kunnen hebben.
'De blanke opzichter van de plantage verkrachtte mijn grootmoeder,' vervolgde Ted. 'Ze kreeg een meisje — mijn moeder. Ma is een mulat. Maar ze ziet eruit als een blanke. Mijn grootmoeder leerde een paar Quakermensen kennen, mensen die tegen de slavernij zijn, die haar aanboden mijn moeder naar het Noorden te smokkelen, naar Pennsylvania. Mijn moeder vertrok met hen toen ze vijf jaar was en ze deden net of ze hun blanke dochter was. Ze herinnert zich nog dat ze een slaaf was en in zo'n hutje woonde. Maar ze groeide op als een blanke vrouw en trouwde met mijn vader.'
'Wist je vader dat ze... dat ze..?'
'Ja, dat wist hij. Het kon hem niet schelen. 'Ted draaide zich weer op zijn rug en staarde naar het tentzeil boven hem. 'Ik ben wat die oude vrouw mij vanmiddag noemde — een quadroon, Ike. Dat wil zeggen dat ik drie blanke grootouders heb en één zwarte.'
Ook Phoebe draaide zich weer op haar rug, nog steeds niet wetend wat ze moest zeggen. 'Waarom vertel je mij dit eigenlijk?' vroeg ze ten slotte.
'Ik heb mij er altijd voor geschaamd om het iemand te vertellen. Ma waarschuwde mij ervoor om het nooit tegen iemand te zeggen, want een heleboel mensen willen niets meer met je te maken hebben als ze weten dat je negerbloed hebt. Ma heeft mij op het hart gedrukt om niemand ooit te vertellen dat ik Afrikaans bloed in mij heb.'
'Nou, voor mij maakt het geen enkel verschil of je een Afrikaan of een Indiaan of een Ier bent.'
'Bedankt Ike,' zei hij zacht. 'Dat betekent heel veel voor mij. Weet je, mijn moeder vertelde mij verhalen over hoe verschrikkelijk haar leven als slaaf was en vandaag heb ik het met eigen ogen gezien. Zo behandel je mensen niet. Heb je dat grote, mooie huis gezien? Heb je gezien hoe die rijke blanken daar woonden, hoe goed ze het ervan namen, terwijl ze hun slaven... De koestal ziet er nog beter uit dan hun hutten. Het is verschrikkelijk dat ze als dieren behandeld worden!' Hij was even stil en zuchtte nijdig. 'Die oude vrouw, hè? Ze zou mijn grootmoeder kunnen zijn, Ike. Ik denk dat ik hier heel wat ooms en tantes heb rondlopen die net zo moeten leven... Slaven zijn mensen! We hebben hetzelfde bloed.'
Hoewel Phoebe de waarheid nu wist, kostte het haar toch moeite om aan Ted te denken als familie van de arme mensen in het slavenkwartier of van de haveloze havenwerkers die ze in Washington had gezien. Hij was zo slim en knap en goed opgevoed. Ze had de stad in Pennsylvania gezien waar hij was opgegroeid en dat was een heel andere wereld dan die ze hier gezien had.
En dat moest de droom van zijn grootmoeder zijn geweest, besefte ze — dat haar dochter en kleinkinderen in vrijheid zouden kunnen leven, vrij om ook in zo'n deftig huis als dat van haar meester te kunnen wonen. Maar wat een moeilijke beslissing moest dat zijn geweest om haar kind weg te geven aan vreemdelingen met de wetenschap dat ze het nooit meer terug zou zien. Phoebe vroeg zich af hoe het moest zijn om door iemand zo geliefd te worden dat ze zo'n offer voor je zouden willen brengen. Ze was er vrijwel zeker van dat ze dat gevoel nooit zou kennen.
'Zeg eens iets, Ike. Waar denk je aan?' vroeg Ted.
'Je grootmoeder moet verschrikkelijk veel van je ma gehouden hebben om haar zo te laten gaan, zodat ze een beter leven zou kunnen krijgen.'
'Ja, ik denk het wel. Zo heb ik er eigenlijk nog nooit over gedacht.' Ted haalde een keer diep adem. 'Als we deze oorlog winnen, ga ik die plantage zoeken. Ik wil proberen mijn grootmoeder te vinden om haar dan mee te nemen naar huis, zodat ze bij ons kan wonen.'
'Dat lijkt me een goed plan. Weet je waar die plantage is?'
Hij gaf geen antwoord, maar in plaats daarvan zei hij met kalme stem: 'We zijn vandaag bijna in die rivier verdronken. Als dat gebeurd zou zijn, waren we voor niets gestorven. Ik ben nu niet bang meer om te gaan vechten, Ike, of om te sterven als dat moet. Je had gelijk toen je vanmiddag zei dat je nu wist waarvoor je vocht. Het is voor die slaven zoals mijn grootmoeder. Zodat ze vrij kunnen zijn. Als ik moet vechten om ervoor te zorgen dat zij vrij komen... nou... dan ben ik niet meer bang om dat te doen.'
Phoebe werd bang om wat Ted zei. Stel je voor dat hij door zijn medelijden met de slaven roekeloos zou worden en dat hij stomme dingen zou gaan doen. Dan zou hij gemakkelijk kunnen sneuvelen.
'Luister eens, Ted...'
'Herinner je je die kerkdienst in de openlucht nog waar we in Washington naartoe zijn geweest?' vroeg hij, haar in de rede vallend. 'Weet je nog waarover die veldprediker gepreekt heeft?'
Phoebe was te zenuwachtig geweest om er ook maar een woord van te horen. Het enige wat ze zich nog herinnerde, was dat ze met die jonge dominee had zitten praten, die haar een Bijbel had gegeven. 'Eh... nee, eigenlijk niet,' zei ze. 'Dat is al een heel tijdje geleden.'
'Hij las een Bijbelvers voor waarin stond dat er geen verschil is tussen slaven en vrije mensen, dat we in de ogen van God allemaal hetzelfde zijn. Wij moeten ook in onze ogen gelijk aan elkaar zijn. Zoiets als slavernij mag helemaal niet bestaan. Je had gelijk — we vechten niet voor generaal McClellan. We geven ons thuis en onze families niet op om hem te volgen. We voeren de oorlogen van God. En als ik daarvoor in dit leven alles moet opgeven, ben ik blij dat het daarvoor is.'
Phoebe lag nog lang wakker en dacht na over wat Ted had gezegd. De volgende dag zag ze waar het grootste deel van zijn rantsoen naartoe was gegaan. Ted nam zijn eten mee naar het slavenkwartier en deelde het met de oude vrouw en de twee kinderen waarvoor ze zorgde. 'We zullen jullie vrijheid terugwinnen,' zei hij. 'Je zult het zien.'
Phoebe liet hem daar achter en ging alleen in de bossen wandelen, waarbij ze het uitgesleten pad volgde dat bezaaid lag met dennennaalden. Het weelderige groene woud, de doordringende geur van rottende bladeren en dennenbomen en het gegons van insecten herinnerden haar aan thuis. Ze stak een kreek over en kwam bij een vijver terecht waar kikkers en waterschildpadden op de met gras begroeide oevers aan het zonnen waren. Zelfs de bomen zagen er net zo uit als thuis — laurierbomen, witte eiken en rode ceders.
Ze vervolgde het pad dat ten slotte uitkwam op een open plek in een dennenbosje. De boomstammen om haar heen rezen als pilaren omhoog; de warme, vochtige lucht kwam haar voor als geheimzinnig en eerbiedig. In de diepe stilte die Phoebe omringde, kreeg ze plotseling het gevoel dat ze niet alleen was, alsof iemand in de wind tegen haar fluisterde. Ze ging op een omgevallen boom zitten en haalde haar zakbijbeltje te voorschijn, sloeg de door het water gevlekte bladzijden om tot ze bij het verhaal kwam dat de predikant voor haar had aangestreept. Ze had het al heel wat keren gelezen en kende de naam van de kleine man, die ze niet kon uitspreken, inmiddels uit haar hoofd, de verschoppeling die in een boom was geklommen om Jezus te kunnen zien. Maar ze begon opnieuw te lezen.
Deze keer moest Phoebe er ineens weer aan denken hoe de brug onder haar voeten was ingestort en hoe ze in het kolkende water kopje onder was gegaan en bijna mee was gesleurd. Toen, op het moment dat ze er zeker van was dat ze verdrinken zou, had ze tot God geroepen, en had iemand een hand uitgestoken om haar op de oever te trekken.
Ze las de laatste zin van het verhaal over de verschoppeling opnieuw en wilde wel dat ze echt begreep wat de betekenis ervan was: Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden.