Sharpsburg, Maryland, september 1862

Ted zag de wagen in een wolk van stof naderbij komen. Hij verfrommelde zijn pet - de pet met het kogelgat erin - in zijn handen toen de wagen tot stilstand kwam. 'Iets van Ike gehoord?' vroeg hij, nog voor sergeant Anderson van de wagen was geklommen. De onderofficier schudde zijn hoofd.

'Het spijt me, jongen. We zullen hem als vermist moeten opgeven.'

'Hij leefde nog toen de hospikken hem wegdroegen,' zei Ted, die voor de honderdste keer probeerde de mogelijkheid dat ze gestorven zou zijn, uit te sluiten. 'Ik heb in het veldhospitaal overal naar hem gezocht, maar ik kon hem nergens vinden. Dat betekent dat hij geëvacueerd moet zijn voordat ik daar kwam.' Hij liep achter Anderson aan die naar de achterkant van de wagen liep en er een postzak af trok.

'In geen enkel hospitaal stond Ike's naam op de lijst van gewonden,' zei Anderson. 'Maar hij stond ook op geen enkele dodenlijst. Daar kunnen we hoop uit putten.' Anderson leek echt bedroefd. Ted wist dat de sergeant een groot respect voor Ike had. Dat hadden alle mannen in de compagnie. Toen de sergeant weer sprak, klonk zijn stem schor. 'Luister... ze zeggen dat het aantal gewonden en gesneuvelden deze keer niet in de duizenden loopt... het loopt in de tienduizenden. Ik kan dat niet begrijpen. Jij wel? Meer dan tienduizend man gewond, gesneuveld of vermist. Dat zijn meer mensen dan er in mijn hele stad wonen.' Hij zuchtte, tilde de postzak van de wagen af en zette hem op de grond. 'Misschien stuurt hij ons over een paar dagen wel bericht dat alles met hem in orde is. Ike weet waar hij ons kan vinden.'

'Ik moet hem spreken,' zei Ted. 'Ik was kwaad op hem en ik wil tegen hem zeggen dat het me spijt.'

Anderson legde zijn hand op Teds schouder. 'De avond voor de slag heb ik nog met hem gesproken. Hij zei dat je nog steeds zijn beste vriend was.'

Ted knikte en schraapte zijn keel. Hij zou niet huilen. De slag was nu al vijf dagen voorbij, het was vijf dagen geleden dat hij achter de stapel hout had zitten huilen. 'Wat moeten we nu met Ike's spullen doen?' vroeg hij schor.

Ted had Ike's ransel al helemaal doorgespit, aanvankelijk wat verlegen om datgene wat hij vreesde erin aan te zullen treffen. Wat hij gevonden had, verbaasde hem: extra sokken en een overhemd, de gebruikelijke etensspullen en toiletartikelen, een beetje geld - en dat was alles. Al het andere wat Ike het afgelopen jaar in haar ransel had meegesjouwd, zoals de braadpan en de flessen tonicum, waren van Ted geweest. Ze had niet alleen zijn leven gered — maar ze had ook nog eens zijn spullen gedragen.

'weet je waar we zijn familie kunnen vinden?' vroeg sergeant Anderson.

'Hij had geen familie. Hij zei dat zijn ouders overleden waren en dat zijn broers allemaal in het leger zaten.' Gezien Ike's andere leugen, vroeg Ted zich nu af of dat wel waar was.

'Nou, kijk zijn brieven dan eens na. Misschien kun je ergens een adres ontdekken.'

'Ike kreeg nooit brieven. En hij schreef zelf ook nooit. 'Ted wist wel waarom.

Zou hij sergeant Anderson de waarheid vertellen, hem zeggen dat de man die ze Ike Bigelow noemden, in werkelijkheid een vermomde vrouw was geweest? Ted had meer dan een jaar lang met Ike opgetrokken. Stel dat ze zouden denken dat hij het al veel langer had geweten. Zou hij dan problemen krijgen omdat hij al die tijd met haar was opgetrokken en niets tegen hen had gezegd?

Maar Ike had Ted gesmeekt niets te zeggen. Ze had zijn leven gered. Het minste wat hij voor zijn vriend kon doen, was haar geheim bewaren.

'Nou, jij stond hem het naast, jongen. Doe maar met zijn spullen wat je het beste lijkt.' De sergeant draaide zich om en schreeuwde nijdig naar zijn mannen, alsof hij zich ervoor schaamde dat hij tegenover Ted zijn emoties had getoond. 'Oké, laden jullie die wagen eens uit. Er is post.'

De sergeant stak opnieuw zijn hand in de wagen en haalde er een opgevouwen krant uit. Hij gaf hem aan Ted. 'Hier. Misschien word je hier wat vrolijker van.'

Ted vouwde de krant open en las de kop: Lincoln geeft slaven de vrijheid. Hij staarde verbijsterd naar de woorden. Hij was zich niet meer bewust van het gedrang van de mannen om hem heen, die inmiddels naar de wagen waren gekomen. Hij wachtte ook niet op zijn eigen post. Hij drong zich door de menigte heen en liep al lezend terug naar zijn tent. Toen hij de proclamatie van de president las, voelde hij zich voor het eerst sinds Ike verdwenen was, weer blij worden.

Op de eerste dag van januari, in het jaar onzes Heren 1863, zullen alle in slavernij gehouden personen binnen iedere staat, of toegewezen deel van een staat, waarvan de inwoners zich in opstand bevinden tegen de Verenigde Staten, vanaf dat moment en voor immer in vrijheid worden gesteld.

Het was de dure overwinning van de Unie bij Sharpsburg geweest die Lincoln tot dit besluit had gebracht, las Ted. Het offer dat Ike en al die anderen hadden gebracht, zou de slaven vrijheid brengen. Ted dacht aan zijn grootmoeder en aan de slaven met wie hij bevriend was geraakt op de plantage Hilltop. Hij dacht eraan terug hoe Ike, nadat hij die dag het slavenkwartier had gezien, hem terzijde had getrokken en gezegd: Weet je wat? Dat is de reden dat we vechten - we vechten voor de slaven. Zodat ze niet langer zo hoeven te leven.

Ike's offer had, naast dat van Ted, talrijke andere levens gered. Ted wist als nooit tevoren dat hij een reden had om te vechten. En een reden om te overwinnen.

Julia's hele lichaam deed zeer toen ze op weg was naar de boerderij. Ze was zo stijf omdat ze nu vijf nachten achtereen naast haar patiënt op de grond had geslapen en ze vroeg zich af hoe de soldaten erin slaagden om maanden achtereen op de koude, harde grond te slapen. Het was een heldere, frisse herfstmorgen en er hing een geur van rijpe appels in de lucht. Ze wilde wel dat ze tijd zou hebben om van het prachtige landschap van Maryland te genieten, maar het lijden — ook dat van haar tentgenote — en de verwoesting overal om haar heen had alle lieflijkheid overschaduwd.

Er waren op zijn minst nog twee andere dokters geweest die samen met dokter McGrath in de boerderij operaties hadden uitgevoerd, en Julia hoopte dat ze één van hen zou kunnen vinden. Met een beetje geluk zou James nog op bed liggen om zijn roes uit te slapen en zou ze hem niet tegen het lijf lopen. Toen ze één van de dokters op de trap van de veranda zag zitten, blazend in een mok koffie, was ze opgelucht. Maar net toen ze bij de veranda aankwam, kwam dokter McGrath door de deur. Hij zag er deze keer niet beroerd uit, maar uitgerust en met zijn gekamde haar maakte hij een bijna innemende indruk. Maar ze negeerde hem niettemin en richtte zich tot de dokter die koffie zat te drinken.

'Neem mij niet kwalijk, dokter, maar als u vanmorgen even tijd hebt, zou u dan naar één van mijn patiënten willen kijken?'

'Wat is het probleem?'

'De wond geneest niet goed en toen ik vanmorgen het verband verwisselde, dacht ik dat ik iets... iets zag glinsteren.'

'Het zou een granaatscherf kunnen zijn, maar weet u zeker dat u geen bot zag?'

'Ik weet het niet. Ik zou graag willen dat u er eens naar keek.'

'Is het toevallig de patiënt die ik naar je tent heb laten brengen?' vroeg dokter McGrath.

De andere dokter draaide zich om en keek naar hem op. 'In haar tent? Wat bedoel je, James?'

'Het was een vrouw, vermomd als man,' zei hij terwijl hij op de trap ging staan. 'Ik heb een paar dagen geleden een paar granaatscherven uit haar schouder gehaald. Het leek mij beter haar niet bij de mannen op bed te leggen.'

'Lieve help!' riep de dokter uit. 'Hebben die lui van de rekrutering dan geen ogen in hun hoofd? Hoe is het mogelijk dat er een vrouw tussendoor geglipt is? En hoe komt ze erbij om zich bij het leger aan te melden?'

'Is zij de patiënt, mevrouw Hoffman?' vroeg James.

De twee dokters keken Julia aan. Ze knikte.

'Ik ga wel,' zei James. 'Als het een scherf is, ben ik degene die hem over het hoofd heeft gezien. Ik zal mijn tas even halen.' Toen hij naar binnen liep om die te gaan halen rolde hij zijn mouwen al op.

Julia bleef niet op hem wachten. Ze liep zonder hem terug naar haar tent, maar zag erg op tegen de eerstkomende minuten. Ze besloot niet haar verontschuldiging aan te bieden voor haar opmerking van een paar avonden terug. Ze zou helemaal niets zeggen over het incident — en ze hoopte vurig dat hij dat ook niet zou doen. Buiten de tent bleef ze op hem wachten, niet bereid om dicht bij hem in de buurt te komen. Phoebe was al eerder bewusteloos geraakt toen ze wat jodium op de wond had aangebracht. Ze was nog steeds bewusteloos.

'Ik heb licht nodig,' zei dokter McGrath toen hij bij haar kwam. 'Ik wil haar niet verplaatsen, dus laten we een paar tentstokken uit de grond trekken en het tentzeil terugslaan.'

Julia deed wat haar gezegd werd en keek van enige afstand toe hoe hij naast de patiënt knielde. Even later keek hij op naar Julia met zijn gebruikelijke frons op zijn gezicht.

'Waarom assisteer je mij niet, mevrouw Hoffman? Ik heb je hulp nodig.'

Ze haalde een keer diep adem. 'Wat wilt u dat ik doe?'

'Kom hier en laat mij zien wat je gezien hebt.'

Julia keek met weerzin naar de grote, gerafelde wond in Phoebes schouder, maar ze knielde naast de dokter neer en haalde het verband weg dat ze er losjes op had gelegd. 'Ik probeerde wat vuil en dood weefsel weg te halen. Toen dacht ik dat ik iets zag... hier ongeveer...'

'Oké. Ik zal moeten sonderen.' Hij maakte zijn tas open en gaf Julia een fles met chloroform. 'Zorg dat ze buiten bewustzijn blijft,' zei hij. 'En kijk uit dat je zelf niets inademt.'

Julia goot een scheutje chloroform op een doek.

'Ik wil niet dieper binnendringen dan strikt noodzakelijk is,' zei hij, terwijl hij wachtte tot Julia de doek tegen Phoebes gezicht had geduwd. 'Als een wond veroorzaakt is door een kogel, weet ik dat ik slechts naar één ding moet zoeken - de Rebellen verspillen geen munitie. Maar dit was een kartets — honderden stukjes metaal die uit een granaat vliegen. Ontzettende rotzooi.'

De dokter haalde een dunne, gebogen naald uit zijn tas en Julia keek snel opzij. Er verliepen verscheidene minuten terwijl hij zwijgend aan het werk was. 'Daar...' zei hij ten slotte. 'Ik geloof dat ik iets voel. Geef mij de tang alsjeblieft aan.' Ze haalde er een uit zijn tas en reikte hem die aan. 'Spons alsjeblieft.' Ze gaf hem aan. Even later was hij klaar. 'Je hebt goede ogen, mevrouw Hoffman. Wil je dit onding als souvenir bewaren?' Hij hield de bebloede tang omhoog met in de bek een stukje metaal ter grootte van een dubbeltje.

'Nee, dank u wel.'

Hij verzorgde de wond verder zelf, bracht jodium en een nieuw verband aan. Toen onderzocht hij Phoebe, controleerde haar pols en luisterde met zijn stethoscoop naar haar borstkas. Toen hij klaar was, zuchtte hij. 'Nou, het ziet er allemaal niet zo best uit. Haar schouderblad is beschadigd en wie weet wat allemaal nog meer. Maar ga gewoon verder met wat je voor haar deed. Je doet alles wat gedaan kan worden.'

Hij was aardig en professioneel. Hij had geen woord over hun laatste ontmoeting gezegd. Julia was zo opgelucht dat ze de moed vond hem een vraag te stellen. 'Ik kan haar er niet toe krijgen iets te eten, dokter. Het duurt nu al een paar dagen. Ze blijft maar zeggen dat ze dood wil.'

Hij sloot zijn tas en ging staan. 'Zelfs als ze eet, wordt haar wens misschien vervuld. Maar als ze niet eet, gaat ze zeker dood.'

'Hoe kan ik haar ertoe overhalen iets te eten?'

'Hmm. Ik begrijp waar je probleem zit, mevrouw Hoffman. Gewoonlijk hoefje alleen maar een beetje met je patiënten te flirten om van hen gedaan te krijgen wat je wilt. Ja toch?'

Ze staarde hem aan, bang om iets te zeggen. Ze was wreed tegen hem geweest en ze verdiende zijn kwaadaardigheid nu. Maar zijn volgende vraag verraste haar volkomen.

'Hoe heb je gehoord dat ik een man gedood heb?'

Zijn stem klonk zo kalm, zo intens, dat er een rilling over Julia's rug liep. Ze wist dat hij niet zou weggaan voordat ze zijn vraag beantwoord had.

'Ik ontmoette een man uit Connecticut,' slaagde ze erin te zeggen. 'Hij had erover gelezen in de krant.'

'O.' Hij staarde haar lange tijd aan. 'Ben je niet bang om samen te werken met een moordenaar?' vroeg hij op dezelfde kalme toon.

Deze keer kon ze geen antwoord geven. Ze was bang om zich te bewegen, bang om adem te halen, alsof ze door een roofdier werd beloerd dat bij één verkeerde beweging op haar af zou springen.

'Nou,' zei hij, 'ik denk dat je mijn vraag wel beantwoord hebt.' Hij glimlachte droevig en liep weg.

Phoebe deed haar ogen open en keek om zich heen. Ze was in haar tent. Het was licht buiten en iemand knielde naast haar neer. 'Ted?' fluisterde ze. De naam kwam er niet goed uit. Haar mond was droog en had een bittere smaak.

'Goedemorgen, Phoebe. Hoe voel je je?' Het was de stem van een vrouw, niet die van Ted.

Toen herinnerde ze zich waar ze was. Door de pijn in haar schouder wist ze het weer. De pijn hield nooit op. Ze sloot haar ogen en hoopte weer door het duister, dat haar verlichting gaf, verzwolgen te worden.

'Nee, niet gaan slapen. Ik heb iets te eten voor je gehaald.' De vrouw zette iets naast Phoebe neer dat heerlijk rook. 'Alsjeblieft, je moet iets eten.'

'Waarom?' Phoebe wist dat ze ging sterven. Waarom het dan nog uitstellen? Waarom niet gewoon haar ogen dichtdoen, zodat alles voorbij zou zijn?

'Omdat... doe het... doe het maar voor Ted.'

'Wat?' Phoebe deed snel haar ogen weer open en staarde de vrouw verrast aan.

'Je vroeg voortdurend om Ted. Ik dacht dat hij je misschien erg dierbaar is. Ik hoopte dat je weer beter wilde worden ter wille van hem.'

'Ik weet niet waar je het over hebt,' loog Phoebe.

'Is er misschien iemand anders die we een brief van jou kunnen sturen? Iemand van wie je graag wilt dat hij naar je toe komt om voor je te zorgen? Die misschien iets bijzonders van thuis voor je mee kan brengen?'

Ze schudde haar hoofd. 'Laat me maar sterven. Het doet er niet toe. Het zal niemand iets kunnen schelen.'

'Ik geloof je niet, Phoebe. Er moet iemand zijn.'

De verpleegster was jong en erg knap. Phoebe voelde zich bij haar lelijker dan ooit. Zelfs de naam van de vrouw — Julia — was mooi. Phoebe wilde maar dat ze weg zou gaan.

'Nou, er is echt niemand die het iets zal kunnen schelen. Geloof me maar.' Ze sloot haar ogen weer en verlangde ernaar te sterven, zodat de pijn eindelijk zou ophouden.

'God geeft om jou,' zei Julia zacht. Ze streelde Phoebes voorhoofd en veegde haar haar weg. 'God houdt van je.'

Phoebe geloofde er niets van. Als God ook maar iets om haar gaf, zou Hij haar niet zo lelijk gemaakt hebben. En Hij zou haar dan in ieder geval één persoon in deze hele wijde wereld gegeven hebben die van haar hield.

'God geeft ook niets om me,' zei ze tegen Julia.

De verpleegster deed haar ogen even dicht en beet op haar lip. Toen ze ze weer opendeed, zei ze: 'Ik wil je iets vragen. Neem eens aan dat er iemand bereid was om voor jou te sterven. Stel je eens voor dat hij zich tussen jou en die granaat had geworpen, zodat hij die verwonding had opgelopen en jij zou blijven leven — ook al zou dat betekenen dat hijzelf zou sterven. Dat zou er toch duidelijk een bewijs van zijn dat die persoon van je zou houden, niet soms?'

Het was precies datgene wat ze voor Ted had gedaan. Ze had zichzelf boven op Ted laten vallen en was gewond geraakt opdat hij zou kunnen blijven leven. Dat moest betekenen dat ze van hem hield. Phoebe Bigelow hield van Ted Wilson. Ze stemde die waarheid voor de eerste keer toe. Maar ze had dan ook nog nooit eerder van iemand gehouden, en ze had er geen idee van wat voor gevoel dat was. Was het liefde als je altijd bij iemand wilde zijn en als je je verloren en eenzaam voelde als hij niet in je buurt was? Betekende het dat je genoot van de manier waarop hij zich bewoog en lachte en afkeurend keek - en dat je 's nachts wakker bleef alleen maar om zijn gezicht te zien als hij sliep? Was dat liefde? Betekende het dat je zo graag wilde dat die ander bleef leven dat je bereid was je eigen leven daarvoor op te offeren en dat je voor hem zou willen sterven?

De tranen gleden over Phoebes wangen. Ze kon zé niet wegvegen. Haar gewonde arm wilde niet bewegen en ze lag op de andere. Julia veegde haar tranen af.

'Dat is wat Jezus deed,' zei Julia. 'Hij gaf Zijn leven en stierf in onze plaats zodat wij zouden leven.'

Phoebe kende het paasverhaal — hoe de Zoon van God aan het kruis gestorven was. Maar ze had er eerder weinig van begrepen. Ze had nooit geweten wat het betekende om zo veel van iemand te houden dat je voor hem zou willen sterven. Misschien had ze zich daarom voortdurend afgevraagd wat die woorden betekenden: Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden.

'Jezus is niet de Enige Die van je houdt,' zei Julia. 'God stond het Zijn Zoon toe de hemel te verlaten en naar deze aarde te komen. Hij gaf Zijn enige Zoon opdat wij zouden leven. Zoveel houdt God van je.'

Phoebe dacht aan Teds grootmoeder die zo veel van haar dochter had gehouden dat ze haar had laten gaan, zodat toekomstige kinderen vrij zouden zijn. Phoebe had gewild dat er iemand zo veel van haar zou houden.

'Als je voor iemand anders sterft, Phoebe, zou je dan niet willen dat die ander zou leven? Wil je niet dat jouw offer betekenis heeft?'

Phoebe sloot haar ogen en zag in gedachten Teds gezicht. Hij leefde. Ze had hem gered omdat ze wilde dat hij zou leven.

'God trekt het Zich aan als je sterft,' zei Julia. Ze tilde Phoebes hoofd een beetje op en hield een lepel voor haar lippen. 'Alsjeblieft, probeer eens wat te eten.'

Eindelijk deed Phoebe haar mond open en at.