HOOFDSTUK 6

 

 

 

 

HET GING ZO SNEL dat ik nauwelijks de tijd had om met mijn ogen te knipperen. De zilveren punt van een zwaard flitste in het halfduister op me af.

Ik sprong opzij, maar niet snel genoeg. Er ging een stekende pijn door mijn zij, terwijl het zwaard mijn linkerheup doorboorde. Ik draaide me om terwijl ik mijn zwaard trok en ik slaagde er in de slag tegen mijn hoofd af te wenden. De kracht van de slag deed me op mijn knieën vallen. Ik verschoof en gaf een krachtige schop die mijn aanvaller in de knie raakte met een vreselijk gekraak. Hij wankelde achteruit en ik had even tijd om op te springen.

De tranen prikten in mijn ogen terwijl ik me op mijn aanvaller probeerde te concentreren. Hij was lang; hij was een boom van een kerel met dikke armen en handen zo groot als kolenschoppen. De punt van zijn zwaard was bevlekt met bloed, mijn bloed. Hij bewoog met de zekerheid en de gratie van een doorgewinterde krijger. Een dikke leren wapenkoker vol met degens, korte zwaarden en jachtmessen was aan zijn schouder vastgegespt en om zijn lichaam gewikkeld.

Hij was volledig uitgerust voor oorlogvoering. Hij keek me hard aan met kleine, wrede oogjes terwijl ik in gevechtspositie ging staan. Ondanks de duisternis kon ik de koninklijke kleuren oranje en geel van Romilia op zijn tuniek en mantel zien. We waren hun grenzen nog niet eens over, maar de Romilianen waren op bloed uit.

Maar waarom? De Grote Wedloop was toch voorbij. Waarom probeerde deze Romiliaan me te doden?

Voor zover ik wist had Romilia al meer dan vierhonderd jaar geen oorlog meer gevoerd met Anglia, voor het tijdperk van de priesters. Tenzij dit iets heel anders betrof…

Mijn gedachten werden onderbroken door het geluid van mannenstemmen. Het gekletter van metaal klonk door de koele nachtlucht toen mijn kameraden aankwamen en hun wapens trokken. Ik kon de tintelende warmte van mijn genezende krachten in mijn lichaam aan het werk voelen terwijl ze mijn huid weer aan elkaar hechtten.

De Romiliaan hield zijn ogen echter op me gevestigd en keek geen enkele keer de kant van de anderen op. Het was duidelijk dat ik zijn doelwit was. Hij was maar een Romiliaan tegen een heks en zes rebellen. Hij zou wilde zeker graag dood, aan de manier te zien waarop hij tekeer ging. Maar toen kwamen er nog twintig Romilianen uit het woud tevoorschijn. We waren omsingeld en sterk in de minderheid.

“Jij!” snauwde mijn aanvaller. Zijn lippen waren uitgedroogd en zijn ademhaling oppervlakkig. De haat in zijn ogen was genoeg om me te laten verstijven van angst, maar er was geen zwarte plaag in te bespeuren.

“Mijn Madolina en Imilia zijn dood vanwege jou!” Zijn zware accent maakte dat hij enigszins lallend overkwam, alsof hij dronken was.

“Kalm maar, beste vriend,” zei ik terwijl ik mijn hand ophief in een bezwerend gebaar; zo hoopte ik tenminste dat het er uitzag.

“Je vergist je. Ik heb nog nooit een haar gekrenkt van iemand die Madolina heet, noch van Imilia.”

“Je liegt, heksenhoer!”

Ik trok mijn wenkbrauwen op. Dus hij wist wat ik was. Interessant. Hij hield even op en leek op zoek te zijn naar iets in mijn binnenste. Hij was op zoek naar mijn toverkracht alsof ik die als een wollen cape om me heen had zitten.

Leo ving mijn blik op en ik schudde lichtjes mijn hoofd in de hoop dat hij mijn gedachten net zo goed kon lezen als Jon altijd gedaan had.

“Jij bent de oorzaak van de ziekte, de dood van het land en onze gezinnen,” zei mijn aanvaller.

Hij staarde me aan met een staalharde blik. De haartjes op mijn armen gingen overeind staan.

Ik opende automatisch mijn mond om hem te vertellen dat hij ongelijk had, dat ik de oorzaak van de ziekte niet was, maar hij had gelijk. Ik had de ziekte veroorzaakt. Zelfs al was het de zwarte magie van de dodenbezweerders geweest die het land de dood in had gejaagd, toch had ik het Hart van Arcania bemachtigd en in werking gesteld en hun kracht versterkt.

“Je vergist je,” waagde ik een poging. Ik kon zien aan het wit van zijn ogen dat Garrick bang was en mijn keel werd dichtgesnoerd. Het kostte wat moeite om hem te schrapen.

“We zijn maar jagers,” loog ik. “We zoeken naar wilde dieren die nog niet besmet zijn zodat we die naar onze gezinnen kunnen brengen. Dat is alles. We delen alles graag met jullie als jullie je wapens willen laten zakken.”

“Je hebt ons allemaal naar de hel verdoemd!” gromde dezelfde man. Toen liet hij zijn tanden zien met een grijns waar ik knikkende knieën van zou hebben gekregen als er niemand bij was geweest.

“Maar ik zal mijn Madolina en Imilia wreken, zo helpe me de Schepper. Ik ga een einde maken aan je leven en als ik met jou klaar ben zul je wensen dat je dood was gegaan in die verdomde wedloop, heks.”

Voordat ik met mijn ogen kon knipperen gooide hij zich op me met de snelheid en lenigheid van een rode monnik.

Ik voelde een centimeter van mijn keel een luchtstroom aan komen en de verzengende pijn van een snee. Ik sprong achteruit toen mijn aanvaller zich weer op mijn keel wierp. Ik voelde vocht langs mijn sleutelbeen druppelen terwijl ik me omdraaide en mijn zwaard boven mijn hoofd hield. Het gekletter van metaal klonk in de lucht als donder toen ik recht op mijn aanvaller in ging.

Ik draaide me op mijn tenen van hem af, zwaaide mijn zwaard in een korte boog en sloeg zijn zwaard weg. Het bloed pompte door mijn aderen en ik ademde snel en kort. Ik stelde me weer op en hij viel me weer aan. Hij scheen onnatuurlijk snel te zijn en zijn zwaard hakte net een stukje van de rand van mijn mantel af toen ik opzij stapte.

Maar hij kwam weer op me af. Hij viel aan met een oorlogskreet en zwaaide zijn wapen in het rond. Ik pareerde en blokkeerde zijn slag en hield zijn bewegingen in de gaten en wachtte op een opening zodat ik hem af kon maken. Maar hij vocht te goed, het was geen doodgewoon mannetje. Nee, hij was een goedgetrainde krijger, een strijder.

Ik blokkeerde hoog en stak toen laag, maar zijn enorme wapen ging met een zwaai omhoog en blokkeerde mij. Hij draaide in het rond maar ik dook weg en rolde van hem af toen zijn wapen mijn oor er bijna af sloeg.

“Ik hak je in stukjes als een varken.” Hij keek me aan met koude, kwaadaardige oogjes. Het zweet gutste over zijn gezicht en hij hijgde.

Ik verzette mijn voeten. “Dat zou ik wel eens willen zien.”

Ik was niet van plan om me door hem te laten doden. Er waren teveel mensen die op me rekenden. Jon was afhankelijk van me. De gedachte aan Jon deed mijn bloed razendsnel stromen.

De bruut sprong op me af, en zwaaide zijn zwaard met een grote boog in het rond. Het brandde in mijn binnenste. Die gek stond op het punt om me te doden zonder me de kans te geven alles goed te maken. Naar de hel met hem.

Ik liet de boosheid in me razen en pareerde zijn bewegingen een voor een. Ik lachte om de verraste blik op zijn gezicht. Elk gewoon mens zou nu al dood zijn geweest, vooral een zwakke, kwetsbare vrouw. Maar ik was geen gewone vrouw. Ik was een stalen maagd.

Ik bewoog me zo lenig als een kat voort en ik glipte met gemak weg. Niet snel genoeg echter. Voordat ik bijgekomen was van zijn vorige uithaal viel hij me al weer aan, en haalde steeds weer uit naar mijn hoofd zonder enig spoor van vermoeienis. Ik liet me op de grond vallen. Zijn zwaard schampte over de bovenkant van mijn hoofd en sneed een gat in mijn kap.

Rotvent. Dat was mijn favoriete cape. Ik had hem van Rose gekregen en ik had geen andere. Met droge mond en kloppend hart pareerde ik zijn slag en gebruikte zijn eigen gewicht om hem voort te stuwen. Ik rolde me om en gaf hem een enorme schop waardoor hij op de grond viel.

Zonder een seconde te verspillen kwam ik overeind en keek waar de anderen waren. De lucht werd plotseling vervuld van geschreeuw en gegrom, metaal tegen metaal, en staal dat door vlees en gebeente heen ging. Alles scheen tegelijk te gebeuren.

Leo stoof naar voren en sloeg met een bevredigende klap op een Romiliaan in. Will en Max vochten rug aan rug en hakten op hun vijanden in met groot zwaardgezwaai en hielden geen moment stil. Met twee kromme zwaarden in zijn handen schoof Lucas tussen de vijanden in met een dodelijke dans en stak hen met precisie neer voordat ze in de gaten hadden wat er gebeurde. Zijn doelwitten wankelden, werden zwakker en vielen om.

Nugars piercings en tatoeages glommen van het zweet terwijl hij een grote strijdbijl in het rond zwaaide waarbij handen en armen afgehakt werden van de dwazen die het lef hadden binnen zijn cirkel te komen. Met een enorme zwaai scheidde hij een hoofd compleet van een romp en hakte op een ander in. Zijn woeste gewelddadige gedrag deden het maagzuur bij me naar boven komen en ik nam me voor om hem nooit een haarbreed in de weg te staan.

We weerden ons kranig tegen deze verrassingsaanval, in aanmerking genomen dat we sterk in de minderheid waren. Leo en Will hadden een goed team samengesteld.

Behalve Garrick.

Ik kon straaltjes bloed uit een grote wond op zijn voorhoofd zien komen en zijn gezicht was bleek en weggetrokken alsof hij koorts had. Hij wankelde achterover met zijn zwaard in een merkwaardige hoek alsof het te zwaar voor hem was. Hij zag er uit als een onervaren zwaardvechter die nog nooit een echt wapen had vastgehouden; hij hoorde er niet bij, hij leek op een angstig jong hondje. Hij had er niet bij moeten zijn. Onze blikken kruisten elkaar en ik kon zijn zwijgende hulpkreet zien; hij riep mijn hulp in.

Een potige Romiliaan draaide om hem heen omdat hij een makkelijke prooi zag. En met een kwaadaardige grijns hief hij zijn zwaard de lucht in en zwaaide het met enorme kracht in de richting van de jonge knaap. Mijn adem stokte in mijn keel toen door een wonder of stom geluk, Garrick de slag tegen hield met zijn eigen zwaard. Maar hij struikelde en viel in een struik met zijn ledematen in de knoop. Hij zat in de val. Ik kon hem horen snikken terwijl de Romiliaan hem uitlachte en hem naderde om hem zijn laatste slag toe te brengen.

Met een blik vol paniek worstelde Garrick met zijn cape maar de man was bovenop hem voordat hij overeind kon komen. Zijn enorme zilveren zwaard schitterde in het zachte schijnsel van het vuur en heel even leek het alsof het in brand stond. Ik keek vol afschuw toe terwijl hij zich klaarmaakte om het op de hulpeloze Garrick neer te laten komen.

“Nee!” brulde ik. Ik had een metaalsmaak in mijn mond van wanhoop. Niet Garrick. Hij niet.

Garricks aanvaller stopte even en heel even had ik zijn aandacht. Ik kromp in elkaar onder zijn blik, maar meer afleiding had ik niet nodig.

Ik spurtte voorwaarts maar er schoot een gloeiende pijn in mijn rug en ik stortte met mijn hoofd naar voren op de grond. Instinctief rolde ik me om toen ik neerkwam en waar mijn hoofd net nog was stak een zwaard in de grond. Mijn rug brandde van de pijn. Ik wist dat ik diep genoeg geraakt was om door mijn kleren heen te snijden in mijn vlees. Ik keek omhoog in de kleine zwarte oogjes van mijn aanvaller.

“Jij liet mij mijn vrouw en kind doden!” schreeuwde de man.

Er vloog een draad spuug uit zijn mond en snot liep uit zijn neus. Zijn natte ogen glommen met de primaire razernij van een echtgenoot en vader die niets anders wilde dan het verlies van zijn gezin te wreken. Ik had dit soort razernij al eerder gezien. Ik had het zelf gevoeld. Ik begreep het precies.

Mijn vingers trilden terwijl ik mijn zwaard vastgreep en mezelf probeerde te beschermen. Dit was een man die bereid was te sterven in een poging mij te doden, een man die niets meer over had om voor te leven en ik was doodsbang.

‘Het spijt me,” begon ik. Ik was verbaasd dat ik het echt meende. Ik stapte achteruit, centimeter voor centimeter. Garricks angstige gezicht kwam me voor de geest. Waarom had hij zich als vrijwilliger gemeld? Ik kon hem niet meer zien en ik bad tot de godin dat ik nog een kans zou krijgen om hem te redden.

Ik richtte mijn aandacht weer op de dolle man die razend was van verdriet en me wederom aanviel.

“Ik had het niet zo bedoeld,” zei ik.

Ik gleed wat verder uit zijn buurt en greep een handjevol aarde met mijn linker hand. Toen ik vanaf de grond naar hem opkeek leek hij nog veel groter.

“Ik zweer het,” flapte ik er uit. “De priesters hebben dit gedaan. Zij zijn de schuldigen. Luister nou naar me. Het zijn niet eens priesters, het zijn dodenbezweerders. Ze gebruiken kwade toverkracht…”

“Leugenaar!” brulde hij.

Hij boog zich over me heen en ik kon de maltlucht van goedkoop bier op zijn adem ruiken.

“Ze hebben me wel gezegd dat je dat zou zeggen. Leugenachtige teef. Ik…ik heb hen gedood. Je hebt mij mijn gezin laten doden en nu moet je boeten voor wat je me hebt laten doen.”

Zijn ogen schitterden van razernij met de uitzinnige boosheid van een man die alles wat hij ooit gekoesterd had verloren had. Het gekletter van metaal op metaal was nog steeds te horen door de nachtlucht, en ik bad in stilte dat het de anderen beter was vergaan dan mij.

“Voor Romilia,” scandeerde hij buiten adem. “Voor de Schepper. Voor Madolina en Imilia. Ik ga je heksenkeel doorsnijden.”

Mijn machtige vijand trok zijn enorme zwaard uit de grond en zwaaide het naar me toe alsof het niet meer woog dan een veertje.

Maar ik was al in de weer.

Ik gooide mijn handvol aarde in het gezicht van de man en sprong opzij. Hij schreeuwde. Een hand ging naar zijn gezicht terwijl zijn zwaard uit de koers vloog en me volledig miste. Ik kwam achter zijn rug staan en dreef mijn zwaard in zijn rug totdat ik het naast een bot voelde steken. Maar als ik gedacht had dat ik hem toen te pakken had, zat ik er goed naast.

Mijn zwaard gleed uit mijn greep terwijl hij zich met een onnatuurlijke kracht omdraaide met het zwaard nog in zijn rug gestoken. Hij ontblootte zijn tanden als een wild beest en liet een diep gegrom horen. Voordat ik iets kon doen greep hij mijn keel met zijn vrije hand beet. Ik strekte mijn hand uit naar boven en probeerde zijn vingers weg te krijgen, maar het leek wel alsof ze van staal gemaakt waren. Ik schopte woest naar hem maar ik kon er niet bij. Zijn greep op mij verstevigde en hij kneep steeds harder. Ik kon hem horen lachen.

Mijn hartslag donderde in mijn oren. Zou mijn magie me helpen om te overleven zonder lucht? Zou ik weer tot leven komen nadat ik dood was gegaan? Dat dacht ik niet. Ada’s frons kwam me voor de geest terwijl ik mijn leven en het succes van mijn missie voelde wegkwijnen en de druk rond mijn hals versterkt werd.

Het bloed vloog me naar het hoofd. Ik kon niets meer doen. Ik kon niet tegen deze stalen handen op. Mijn magie gaf me dat soort kracht niet.

Ik kon geen adem krijgen. Ik kon niet om hulp roepen. Mijn magie kon me niet redden.