Epiloog

  

Halfvier 's middags Djamila zit op de onderste tree. Ze huilt tranen met tuiten. Zonder terughoudendheid, zonder schaamte.

Het is afgelopen. Nooit meer zal hij haar in zijn armen nemen. Nooit meer zal hij zijn boeiende leugens in haar oor fluisteren.

Nooit meer. Haar haat is verdwenen, opgelost in het verdriet. Ze vindt het allemaal zo erg, dat ze er alles voor over zou hebben om hem het leven terug te geven.

Fabre leunt zwaar tegen het hek. Aangeslagen door de mislukking, het onbegrip. De tegenspoed die hen, en vooral Benoit, heeft getroffen.

Thoraize heeft niet meer de moed om naar zijn overleden vriend te kijken, die gehavend is door weken van ontbering en opsluiting. Ineens ziet hij het bericht dat op de muur staat geschreven.

Je zult nooit weten waarom. Zij ook niet. Dat staat vast. De officier van justitie arriveert op het stille slagveld. Daarna kan het onderzoeksteam elk moment binnenvallen voor het uitgebreide sporenonderzoek. En dan is de dodenwake alweer voorbij.

De lijkschouwer loopt naar Benoit toe, zet zijn tas op de grond en trekt rubberen handschoenen aan.

Na een paar seconden wendt hij zich tot de politiemensen. Geeft zijn oordeel. Hard en koud.

`Hij is twee a drie uur dood, Langer niet...'