Hoofdstuk 13 

Zaterdag 25 december

Ze heeft de hele nacht over Benoit gewaakt. Tegen middernacht heeft ze hem nog een injectie gegeven, toen hij opnieuw verkrampte. Daarna is hij in een coma geraakt waaruit hij nog niet is bijgekomen.

Lydia is triest, haar ziel is verward. Het ochtendgloren verrast hen in hun pijnlijke intimiteit. Zijn hoofd rust op haar knieen, haar hand ligt op zijn voorhoofd.

`Ik kon hem niet doden zonder dat hij gezegd had waar ik je kon vinden,' verontschuldigt ze zich zacht. `Als ik nu dreig dat ik opnieuw zal beginnen, zal dat ongetwijfeld voldoende zijn om hem te laten bekennen.'

Ze heeft urenlang geluisterd, terwijl hij ijlde, hopend op een bekentenis. Maar hij heeft alleen maar de voornaam van zijn vrouw genoemd. Hij heeft niets over die vervloekte 6 januari onthuld.

Die koude dag waarop hun lot veranderde.

Als de zon de kelder beschijnt, opent Benoit zijn ogen. Het plafond, zoals op de eerste morgen.

Hij probeert zijn hoofd, zijn vingers en een been te bewegen.

Onmogelijk. Er is niets meer wat aan de bevelen van zijn brandende hersenen gehoorzaamt.

Is hij dood? Of erger... levend begraven? Die nachtmerrie heeft hij al sinds zijn kinderjaren: wakker worden in een gesloten lijk-kist. Uiteindelijk een voorspellende droom?

Lydia komt in zijn gezichtsveld en buigt zich over hem heen. Hij ziet haar amberkleurige ogen, haar flamboyante, rode haren, haar frisse gezicht.

`Kun je je mij nog herinneren?' vraagt ze. Ja, dat doet hij. Als ze vlak bij hem is, betekent dat dat de kooi open is. Dat hij een kans heeft om te ontsnappen en terug te keren naar Gaelle en Jeremy.

Hij tilt langzaam zijn rechterarm op, in een bovenmenselijke poging. Hij grijpt haar bij de keel en probeert die dicht te knijpen.

Geen kracht meer. Zijn arm valt terug op zijn borstkas. `Het heeft geen zin, Benoit. Je kunt je niet meer bewegen. Dat komt door het tegengif. Ik zal je nu alleen laten om te rusten. In de loop van de dag kom ik terug.'

Ze legt de deken over zijn gevoelloze lichaam. `Ik kom terug om te luisteren naar wat je me te zeggen hebt. Als je weer kunt praten...'

Ze doet de deur dicht, Lorands hart bloedt. `Trouwens... Gelukkig kerstfeest, Ben!' Nu eens bij bewustzijn en dan weer niet beseft Benoit niet dat de uren voorbijgaan. Het ene na het andere.

Hij wordt pas wakker als het schemerlicht op het kelderraam tikt.

Hij heeft een kwartier nodig om tegen het hek te gaan zitten. En nog een kwartier om overeind te komen. En nog eentje om de wastafel te bereiken en een halve liter water te drinken alvorens naar zijn trouwe deken terug te keren. Zijn lichaam is stijf als een plank, ondanks de vele ontspanningsmiddelen. Hij heeft brandende ingewanden, en hij wankelt op zijn benen.

Hij herinnert zich alles van het vreselijke lijden en de woorden van de gifmengster.

Hij weet ook dat hij niet heeft bekend. Als ik beken, ben ik dood.

Het licht gaat aan. Lydia verlicht de gevangeniscel met haar stralende aanwezigheid. Haar lichamelijke omhulsel maskeert perfect haar innerlijke wreedheid. Zoals giftige planten met bedwelmende geuren.

Voel je je wat beter, Ben?' Ze blijft natuurlijk aan de andere kant van de tralies. Maar hij zou niet eens de kracht hebben om een vlieg dood te slaan.

Ze drukt zich tegen de tralies, bijna tegen hem aan. `Ik denk dat je nu bereid bent te bekennen, is het niet?' `Ik ben onschuldig.'

Die nieuwe leugen maakt haar even sprakeloos. Ze had dat niet verwacht. Dan welt er woede in haar op.

Wil je dat ik opnieuw begin? Dat ik je dwing nog een beetje strychnine door te slikken?'

`Nee... Ik wil dat het stopt. Ik wil terug naar huis!'

Ze werpt hem een afgrijselijke glimlach toe. Je zult nooit meer naar huis terugkeren, klootzak! Prent dat maar goed in je hoofd. Je bent slechts een moordenaar! Een verkrachter en een moordenaar!'

`Nee! Hij begint plotseling te huilen. Eerst in stilte. En dan barst hij in luid snikken uit.

Ze zwijgt om te luisteren en volop te genieten van elke seconde van dit langverwachte moment.

`Huil maar, Ben. Het is alles wat je nog kunt!' Vergeten zijn de gevoelens van spijt of de aarzelingen van deze nacht. Ze is weer tot de tanden toe gewapend, gestimuleerd door de zwakte van de vijand.

Je bent geen man!' schreeuwt ze. Je bent een waardeloze vent, een lafbek, een slapjanus!'

Hij zakt letterlijk ineen voor het schaamteloze en verheugde oog van zijn kwelgeest.

`Waar is nu die superpolitieman?' zegt Lydia met een spotlachje. `Nou? Waar is hoofdinspecteur Lorand die zichzelf als een held beschouwde?'

Verdwenen. Levend begraven. Zondag 26 december, drie uur 's nachts `Toen Aurelia werd ontvoerd, woonden we hier.' Benoit, die ineengedoken in een hoek van zijn cel zit, heeft geen andere keus dan te luisteren. Luisteren naar zijn cipier, die midden in de nacht de onbedwingbare behoefte heeft om te biechten.

`Dit is mijn ouderlijk huis, waarin ik ben opgegroeid. Mijn ouders hebben het een paar maanden na de verdwijning van Aurelia verlaten. We zijn in de stad, in Besancon, gaan wonen. Ze konden het niet opbrengen om hier te blijven. Snap je dat?'

Ja, dat begrijp ik.' `Nou, toen zijn we vertrokken. Nu zie ik mijn ouders niet meer. Zij en ik, we houden niet meer van elkaar. Ze denken dat ik ziek ben. Dat ik krankzinnig ben geworden door de dood van Aurelia. Zij hadden haar willen vergeten, maar dat kan niet. Ze hebben er het recht niet toe. Aurelia was vaak somber. Ik heb nooit geweten waarom dat zo was. Alsof ze wist wat haar te wachten stond. Alsof ze bij haar geboorte al had geraden dat ze jong zou sterven. Zo jong...'

Lydia steekt een sigaret op. Het vlammetje van de aansteker verbreekt heel even de totale duisternis van de cel. Benoit kan een glimp opvangen van haar rode, glanzende haren en haar roomblanke gezicht. Dan wordt het weer donker.

Denk je dat je dat vanaf je geboorte kunt weten?' Ik...Misschien. Ik heb vaak gedroomd dat ik uiteindelijk levend zal worden begraven. Die nachtmerrie heb ik zo vaak gehad.'

`Echt waar? Dat wil dus zeggen dat het lot bestaat. Misschien kende Aurelia het hare. En verwachtte ze jou te zullen ontmoeten om haar lotsbestemming te bereiken.'

'Maar ik heb haar niet vermoord,' zegt Benoit met een vermoeide stem. 'Ik ben onschuldig, Lydia.'

Ze lijkt hem niet te horen. Gaat verder met haar terugblik, alsof ze tegen zichzelf spreekt.

`We waren de hele tijd samen. We waren altijd bij elkaar. We werden "de onafscheidelijken" genoemd! Maar die dag... Die dag maakten we ruzie. Dat gebeurde vrijwel nooit. Maar die dag... We waren samen op weg gegaan. Zoals we toen vaak deden. Het was woensdagmiddag, we moesten naar een vriendin. En toen... Alles vanwege een jongen! We waren verliefd op dezelfde jongen, dat houd je toch niet voor mogelijk?'

Hij glimlacht in het duister. Het verhaal raakt hem, al weet hij niet waarom. Het meisje dat hem gaat doden, zijn beul, slaagt erin bij hem binnen te dringen en zijn ziel te beroeren. Vooral wanneer de herinneringen haar stem een kinderlijke klank geven.

'Nou, en toen zijn we uit elkaar gegaan. Aurelia vervolgde haar weg, vastbesloten haar vriendin te bezoeken. En ik maakte rechtsomkeert en ging naar huis.'

Plotseling merkt hij dat ze huilt. Dat maakt hem triest. Maar hij zou juist blij moeten zijn haar op haar beurt te horen grienen.

`Als... als ik bij haar was gebleven, zou ze nu misschien nog in leven zijn! Misschien zou je ons niet hebben durven aanvallen, omdat we met z'n tweeen waren. Geef antwoord, Ben.'

Ik...Ik denk dat als je bij haar was gebleven, degene die Aurelia heeft vermoord ook jou zou hebben vermoord.' 'Dat was beter geweest.'

`Dat mag je niet zeggen!' Jawel. Geamputeerd zijn van de helft van jezelf is veel erger dan de dood, geloof mij maar. Ja, ik zou er de voorkeur aan hebben gegeven dat je ons samen had vermoord.' 'Ik heb haar niet vermoord.'

Ze luistert niet echt. `Toen ik 's avonds zag dat ze niet thuis was gekomen, was ik... zo bang en had ik zo'n pijn. Alsof mijn lichaam door een explosie was uiteengereten! Een ongekende pijn, ondraaglijk. Ik had het idee dat ik doormidden werd gezaagd. Maar ik wilde erin geloven. Ik dwong mezelf opnieuw te gaan hopen. Maandenlang verwachtte ik dat ze weer zou verschijnen. Ik heb er veel langer dan wie ook in geloofd. En toen, op een dag, kwam ze terug.'

Benoit spert zijn ogen wijd open in het duister. `Kwam ze terug?' herhaalt hij.

'Ja. Op een nacht zag ik haar. Ze stond in mijn kamer, aan het voeteneinde van mijn bed. Ze sprak tegen me, ze kwam zeggen dat ze me vergaf dat ik haar alleen aan de kant van de weg had achtergelaten.'

`Dat was een droom, Lydia.' `Nee. Ik sliep niet. Trouwens, ze is er altijd. Ook zij kijkt naar jou. Ze ziet je door mijn ogen en beoordeelt je.'

Wil je zeggen dat ze in je is?' `In me, ja. En om me heen. Voortdurend. Zij is mij, ik ben haar.'

Hij wordt zich bewust van het leed dat al zo lang aan haar knaagt, en van de put van de waanzin waarin ze is gevallen. Terwijl ze nog maar een kind was. Je kunt dus van de ene op de andere dag je houvast in het leven verliezen en naar beneden storten, in een kloof...

Benoit vraagt zich of waarom hij naar haar luistert, waarom hij meevoelt met haar trieste lot.

Hij, die in haar klauwen is gevallen. Gevangene van haar moordzuchtige waanzin.

Maar haar begrijpen is misschien zijn Iaatste kans om levend uit het donkere hol te komen, waarin hij op zijn beurt is gevallen.

Levend, maar niet ongedeerd. `Wie was de oudste?' vraagt hij plotseling. 'Aurelia of jij?' Hij hoort haar de betonnen trap op lopen.

'Ik heb slaap, ik ga naar bed.' Je hebt nog geen antwoord gegeven,' houdt Lorand vol. `Omdat je een domme vraag stelt, Ben.'

'Ik zou niet weten waarom.' `Aurelia en ik... dat is hetzelfde.' Ja, dat moet het zijn. Lydia heeft dit verzonnen in de kronkels van haar zieke geest, zodat ze een geldig motief aan zichzelf kon geven om hem in deze kooi op te sluiten.

Hij heeft dat al eens meegemaakt: seriemoordenaars die fabeltjes verzinnen om hun moorden te rechtvaardigen. Die mysterieuze anonieme briefschrijver bestaat niet. Want niemand heeft kunnen wensen dat Benoit Lorand zo eindigt. Dat hij zo lijdt.

Nee, niemand.

Wat heeft ze daarmee willen zeggen? Aurelia en ik... dat is hetzelfde. Benoit pijnigt zijn versufte hersenen, maar hij begrijpt het nog steeds niet.

Een zonnestraal streelt zijn zwakke been. Het moet rond het middaguur zijn.

Bestaat Aurelia echt? Misschien ben ik ook gek aan het worden!

Een andere essentiele vraag kwelt hem al dagen. Wie? Wie heeft hem de schuld in de schoenen willen schuiven?

Wie heeft dat medaillon in zijn schuurtje verstopt? Misschien helemaal niemand. Misschien heeft Lydia het zich allemaal maar verbeeld. Is ze zo geschift dat ze het verhaal over moord, verdwenen zus, verstopt sieraad uit haar duim heeft gezogen.

Ze heeft hem, Benoit, bij toeval gevonden. Omdat ze hem aantrekkelijk vond, omdat hij er leuk uitzag.

Een lekker hapje voor een psychopate.