Hoofdstuk 5
Langzaam verdwijnt de ochtendschemering en breekt de nieuwe dag aan.
Benoit zal de ijskoude douche niet zo snel vergeten. Maar hij voelt zich nu beter. Schoner, en vooral waardiger.
Hij draagt alleen zijn overhemd, de trui bewaart hij voor de koudere uren, want zijn jas heeft ze niet aan hem teruggegeven. Hij ligt op zijn deken. Hij droomt. Van een warm bad, van de armen van Gaelle. Maar voornamelijk van een biefstuk met patat.
Omgekomen van de honger. Zeg dat wel. Hoe lang kun je zonder voedsel?
Een dag of veertig, naar het schijnt. Als je water hebt en je je niet beweegt.
Hoe dan ook, spoedig zal hij zich niet meer kunnen bewegen.
Vanavond zal ze terugkomen. Dat weet hij. Misschien zal ze de hele nacht blijven en naar hem kijken, hem langzaam zien wegkwijnen terwijl ze tegen hem praat.
Iemand heeft me gedood.
Niet helemaal! Jammer voor hem, want ze is nog steeds in leven.
Wat heeft ze daarmee willen zeggen? Iemand heeft haar pijn gedaan, maar dat kan ik niet zijn. Dus waarom bijt ze zich dan zo vast in mij? Alleen omdat ik een smeris ben?
Alle moordenaars die nog vrij rondlopen, die jullie nooit hebben opgepakt.
Misschien heeft ze een naaste bloedverwant verloren en heeft de politie de moordenaar niet gearresteerd...
Misschien had ik de leiding over het onderzoek... In dat geval zou ik haar absoluut kennen. Dat klopt dus niet.
Nee, het komt allemaal doordat ze simpelweg getikt is. Is ze me tegengekomen op het politiebureau en heeft ze bij zichzelf gedacht: He, als ik die vent eens om zeep help in mijn kelder? Als ik hem eens laat doodgaan van de honger? Krankzinnig. Pijnlijk krankzinnig.
De deur boven aan de trap kondigt het avondbezoek aan. Benoit opent zijn ogen in het schijnsel van het peertje aan het plafond. Hij ziet haar benen de trap afdalen. Vanavond draagt ze een rok. Met zwarte kousen.
Maar het interesseert hem geen zier. Haar gedaante verschijnt achter de tralies. Hij gaat een beetje rechtop zitten en leunt tegen de muur.
`Goedenavond, Benoit. Ik zie dat je je hebt geschoren, goed zo! 0, maar het lijkt wel of je je hebt gesneden!'
Haar ontgaat werkelijk niets! `Heb je een douche genomen?' `Waarom? Wilde je samen met mij onder de douche?' `Merkwaardig dat je het nog steeds probeert!' `Wat?'
`De rol van Don Juan te spelen! Heb je niet door dat dat bij mij niet werkt? Of het is de enige verdediging die je hebt gevonden.'
`Wat wil je, mijn beste Lydia, ik vecht met de wapens die ik nog heb. Jij hebt een revolver en de sleutels van dit rothek. Maar wat heb ik?'
Niets meer.' Ja, bijna niets meer. Maar ik heb nog wel mijn hersens om na te denken, een beetje hoop en een stuk of tien maten die hun nachten opofferen om me te zoeken! Ik heb ook nog een vrouw en een zoon die van me houden en op me wachten. Je ziet, ik heb nog behoorlijk wat. En jij, Lydia? Wacht er iemand op jou? Is er iemand die aan jou denkt?'
Hij heeft haar opnieuw gekwetst. Dat is heel even van haar goddelijke gezicht of te lezen. Maar ze herstelt zich snel. `Denk je dat je vrouw lang de diepbedroefde weduwe zal spelen, Benoit? Ik ben er niet zo zeker van. Ze is jong en aantrekkelijk. Volgens mij zal ze snel troost zoeken in de armen van een andere man, die de vader van je zoon zal worden. Hij is zo klein, hij zal zich jou niet echt kunnen herinneren!'
Ze heeft haar doel bereikt. 'Ik zal Gaelle terugkrijgen, zodra ik hier uitkom!' `Heb je het nog niet begrepen? Je zult hier nooit uitkomen. Het enige wat je kunt doen is zo lang mogelijk overleyen. Zo lang mogelijk lijden. Je bent sterk en kerngezond, je houdt het wel een tijdje vol, denk ik.'
`Langer dan je denkt... Totdat mijn manschappen hier arriveren, de deur openen en je opsluiten in de nor. Ik beloof je dat ik je kom opzoeken in de bezoekruimte. Om een praatje te maken. Misschien kom ik wel naar je cel voor een klein onderonsje. Maar dan zal ik degene zijn die de sleutels heeft, Lydia. Dan heb ik de sleutels en mijn handen vrij...' `Nog steeds dreigementen? Nog even en ik zal alleen nog maar smeekbeden horen. Het lijkt of je niet eens meer de kracht hebt om op te staan.'
'Ik heb nog genoeg kracht, maak je geen zorgen. Maar ik zit zo lekker op mijn deken!'
'Ik heb iets te eten voor je meegebracht.' Hij heeft even hoop. Nee, niet dromen, Ben. Het is alleen maar een extra kwelling.
Ze pakt een plastic tasje dat ze op de stoel had gelegd en haalt er een in cellofaan verpakte sandwich uit. Het water loopt hem in de mond, of hij wil of niet.
'Wil je hem hebben?' `Wat moet ik dan doen? De vogeltjesdans? Of op mijn handen lopen?'
'Dat zou wel vermakelijk zijn. Maar je moet iets beters verzinnen!'
Ze gaat zitten, het cadeautje op haar knieen. jij moet raden wat ik leuk zou vinden.' Ze neemt een hap van de sandwich met ham. Benoits maag kronkelt van pijn en verlangen. Nu is hij er in elk geval zeker van dat het voedsel niet vergiftigd is.
`Verrukkelijk. Echt waar!' Zijn hersens beginnen te koken. Wat wil ze dat hij doet? Wil je misschien dat ik je over mijn leven vertel? Of dat ik mijn spijt betuig over her bedriegen van mijn vrouw?' Je leven ken ik al. Je ontrouw interesseert me geen lor!' Tweede hap. Zijn portie wordt kleiner.
`Wil je dat ik je vlei? Dat ik zeg dat je mooi bent?' Ze haalt haar schouders op. Derde hap.
`Wil je dat ik je smeek, is dat het?' Ga verder met raden.'
Hij zwijgt. Vierde hap. Ga maar smeken, Ben. Wat kan het je schelen? Als je daardoor in leven kunt blijven. Misschien krijg je in geen dagen meer kans om te eten.
Vijfde hap. Het lukt niet. Hij krijgt de woorden niet over zijn lippen. Hij heeft zijn ogen op de kostbare sandwich gericht, die geleidelijk aan in het keelgat van de vijand verdwijnt. Hij doet een poging en loopt naar het hek.
`Wacht!' Ze glimlacht. `Lydia... Alsjeblieft...' Zesde hap. Blijkbaar is 'alsjeblieft' met genoeg. `Lydia, ik smeek je, alsjeblieft!'
Haar ogen fonkelen van een ietwat obscene vreugde. Zevende hap. Er blijft niet veel over. Het lijkt of ze zichzelf dwingt het brood zo snel mogelijk op te eten.
`Rotwijf!' schreeuwt Benoit plotseling. 'Ik lijk wel gek om het te proberen. Je zult me niets geven. Je bent een gek. Een verdomde gek!'
`Wind je niet zo op, Ben. Je verspilt je krachten!' Ze geeft hem wat er nog over is van de sandwich. Hij aarzelt een paar seconden.
`Hier, pak aan. Je hebt het verdiend. Na al die inspanningen...'
Hij heeft zin om haar in het gezicht te spuwen. Maar de honger is echt te sterk.
Hij grist het brood uit haar handen, loopt achteruit naar
de muur, gaat weer op de deken zitten en stort zich op zijn karige maal. Hij heeft zo'n honger, dat hij bijna vergeet te kauwen. Twee happen, meer niet. Beter dan niets.
Ze staat naar hem te gluren, alsof hij een aap in een dierentuin is. Straks zal ze nog pinda's naar hem toe gooien. Haar strakke blik wordt onverdraaglijk. Hij kan niet vluchten en zich nergens verschuilen. Hij is verplicht het te verdragen. De katachtige ogen die hem loerend aankijken en tot in zijn ziel doordringen.
Die zijn huid verbranden, hem levend villen. Hij draait zich om naar het kelderraam, in een poging het monster te negeren dat een paar meter bij hem vandaan op zijn ondergang loert.
`Stoort het je dat ik naar je kijk, Benoit?' Aangezien hij niets meer zal krijgen, heeft hij geen reden meer om antwoord op haar vraag te geven.
`Wil je dat ik je warm kom maken?' Snel draait hij zijn hoofd om. Waar denkt ze nou weer aan? Een vlammenwerper, misschien?
Lydia loopt langs de kooi en gaat achter hem staan. Ze heeft iets in haar handen.
Twee handboeien. Zijn handboeien. Handig, hij heeft haar het hele pakket geleverd. Revolver, handboeien...
Wezenloos kijkt hij naar de handboeien. `Kom dichterbij!'
Dat gaat de verkeerde kant op. Hij had gedacht vannacht een beetje te kunnen slapen. Het ziet er niet best uit.
Ze zwaait dreigend met de revolver. Dat verwachtte hij al. Vooruit, kom hier zitten, Benoit.'
`Wat ga je met me doen?'
In deze simpele vraag klinkt duidelijk zijn angst door. `Kom hier, Benoit. Anders zal ik je moeten verwonden.' Hij beweegt zich niet. Ze richt de revolver. Hij springt overeind en deinst terug, zijn schouderbladen raken de blinde muur.
`Weiger je te gehoorzamen?' `Hou op met je flauwekul, Lydia.' Hij spert zijn ogen wijd open. Ze is bezig oordopjes in haar oren te stoppen.
`Hou op, verdomme!' Het oorverdovende geluid scheurt zijn trommelvliezen, en wordt eindeloos weerkaatst door de betonnen wanden. Benoit bruit en grijpt zijn hoofd vast. Daarna doet hij zijn ogen weer open, verbaasd dat hij nog in leven is. Ongedeerd. De kogel is een paar centimeter naast hem ingeslagen. Geschokt kijkt hij naar de inslag van de kogel in het beton. `En, Benoit, kom je? De volgende zal niet in de muur gaan, weet je!'
Hij hoort bijna niets meer, maar ze is harder gaan praten. `Ga zitten, met je rug tegen het hek. Steek je handen tussen de tralies door naar buiten.'
Verdomme! Ze gaat me vastketenen... Hij kent haar idiote plannen nog niet, maar alles is goed behalve een blauwe boon!
Hij laat zich zakken en leunt tegen het hek. Al snel sluiten de handboeien zich om zijn polsen. Nu zit hij vast. Misschien is hij dood.
`Ik ga de sleutels zoeken,' fluistert ze in zijn oor. `Verroer je niet. Ik ben zo weer terug!'
Ze verdwijnt. Hij hoort het bonzen van zijn hart. Angst maakt zich van hem meester. Het is bijna paniek.
Zijn oren suizen en zijn gehoorgangen doen pijn.
Ze is inderdaad snel terug. Haar voetstappen op de betonnen trap, achter zijn rug, gedempt door de tijdelijke doofheid.
De sleutel in het slot, de deur gaat open. De deur van de kooi, die hij in zijn dromen zo vaak heeft zien opengaan. Ze komt binnen. Hij kijkt haar ontredderd aan.
`Ben je bang? Ben je bang voor een vrouw, Benoit?' Zijn keel knijpt samen van angst, zodat hij niet meer kan slikken.
Ze gaat boven hem staan, een voet aan elke kant van zijn opgetrokken benen. Ze laat zich langzaam zakken tot ze op hem zit. Ze probeert hem te kussen. Hij wendt zijn hoofd of om dat ondraaglijke contact te vermijden.
Ze neemt alle tijd om zijn hemd los te maken. Het lijkt een beetje op zijn droom, maar het is veel minder prettig dan hij had verwacht. Het is zelfs een van de ergste dingen die hij ooit heeft meegemaakt. Ze brengt haar mond naar zijn oor. Te midden van de oorsuizingen hoort hij een wrede stem, die zijn hoofd volpropt met gruwelijkheden.
Je zult boeten. Lijden. Langzaam kapotgaan. Creperen. Hij begrijpt dat de marteling nu pas begint. Dat de nacht afschuwelijk zal zijn.
Ze doet een aanval op de knopen van zijn spijkerbroek. `Nou, Benoit, je zei dat je een goede minnaar bent. Ik heb het idee dat je deze keer geen grote prestatie zult leveren. En zeg nou niet dat het komt omdat je mij niet aantrekkelijk vindt. Dat zou me ontzettend kwetsen!'
Ze lijkt zich erg te amuseren. Benoit verbijt zich. Hij kan wel huilen, maar hij houdt zich in, vernederd als nooit tevoren.
`Stel je je voor wat ik allemaal met je zou kunnen doen?' Liever niet. Ook al moet zijn verbeeldingskracht beperkter zijn dan die van deze gestoorde...
`Met een schaar, bijvoorbeeld. Of een scherp mes!' Dat kan hij zich beter voorstellen. Hij weet niet of hij moet schreeuwen, instemmen of net doen of het hem koud laat. Je zult hem toch niet meer gebruiken.'
Ze is geen gestoorde. Nog veel erger. Een razende gek. Een sadist van het ergste soort. Verdomme, waarom ben ik gestopt langs de kant van die weg?
Hij heeft het benauwd, ondanks de kou en zijn open overhemd. Ze drukt zich tegen hem aan, het lijkt of hij door een anaconda wordt gewurgd. Maar ze gaat niet verder. Alleen haar handen dwalen over zijn huid. Maar dat is al zo pijnlijk! Haar perverse glimlach, haar vuurspuwende blik.
Probeer het, Benoit. Voor mij...' Ze eist het onmogelijke.
'Ik heb geen kracht meer.' Je stelt me teleur! Je stelt me zo teleur...' Hij overweegt haar weg te duwen met zijn benen of haar een kopstoot te geven. Maar dat zou weinig zin hebben en haar alleen maar bozer maken. Hij trekt een beetje aan de handboeien, om ze te controleren. Geen schijn van kans, ze zijn goed gesloten. Dan geeft hij zich gewonnen en blijft roerloos liggen.
Ze staat weer op en kijkt hem nog even aan. 'Ik heb gezien wat ik wilde zien,' zegt ze. Niets in je broek! Net wat ik dacht!'
Ze verlaat de kooi, doet de deur weer op slot en gaat achter hem staan.
`Geen sport vannacht, Ben. Je kunt niet meer heen en weer lopen om de kou te bestrijden.' Ze kan zijn gezicht met zien, toch houdt hij nog steeds zijn tranen in.
'Ik 'moet je wel straffen, he? Omdat je niet eens een stijve voor me hebt gekregen.'
Met een boosaardige lach loopt ze eindelijk weg. Het licht gaat uit.
Ziezo, nu kan hij janken. Waarom overkomt me dit? Wat heb ik gedaan dat ik zoveel haat verdien?
Begreep hij het maar... Wist hij het maar. Wist hij maar waarvoor ze zich wil wreken, wat ze van hem verwacht.
Wilde ze hem alleen maar vernederen? Of hem echt doden? Hij begint te snikken, met zijn voorhoofd op zijn knieen. Hij huilt om zijn vroegere leven. Misschien zelfs om zich zelf.