Hoofdstuk 4

Donderdag 16 december

Deze keer heeft hij niet kunnen slapen. In zijn slaap zou hij misschien aan de kou zijn bezweken. Een sportieve nacht. Niet het soort sport dat hij 's nachts gewoonlijk beoefent. Hij heeft rek- en strekoefeningen en buik-spieroefeningen gedaan. En heel veel gelopen. Kilometers! De nieuwe dag is nog maar net aangebroken. Doodop leunt Benoit tegen de vochtige muur. Hij begint meteen te klappertanden.

Zijn kleren en zijn deken liggen op vijandelijk terrein. Ze dagen hem in stilte uit.

Die andere gek ligt waarschijnlijk rustig te pitten, lekker warm onder haar dekbed!

Er komen tal van criminele gedachten bij hem op, waar hij niet vrolijker van wordt. Hij stelt zich voor dat hij bezig is haar te wurgen, haar met een kussen te verstikken. Maar het is beter niet aan een kussen te denken.

Hij moet zich vooral niet door de slaap laten overmannen. Hoeveel graden is het in dit hol? Tien of lager? Nee, vast en zeker hoger. Anders zou hij al zijn gestorven. Ja, een temperatuur die voldoende is om rust te vinden, minstens een uur...

Maar het lukt hem niet. Hij slaagt er niet meer in om zijn krampen de baas te worden, om zijn kaken stil te houden. En zijn maag die weigert hem met rust te laten, terwijl hij slechts koud water heeft om hem te vullen.

Maar hij heeft zin in alles, behalve in koud water. Zelfs niet in drinkwater, als dat er is!

Hij denkt aan de revolver die op hem gericht was... Nee, ze zal me niet vermoorden. Als dat haar doel was, zou ze het al hebben gedaan. Maar... Ze is wel in staat om een knie of een arm kapot te schieten, dat rotwijf!

Als ik het er levend vanaf wil brengen, moet ik me gedeisd houden. Of juist het tegenovergestelde. Want als ik zwicht, zal ze misschien niet meer willen spelen en me vermoorden. Benoit slaat zijn armen om zijn lichaam en beweegt zijn benen om te ontdooien.

Hij probeert na te denken. Niet gemakkelijk als je onderkoeld bent!

Ik moet begrijpen wat ze van me wil. Tenminste, als er iets te begrijpen valt. Maar zelfs de grootste waanzin heeft zijn mechanisme, zijn logica.

Ik moet gissen naar haar beweegreden. Me een weg banen door de gedachtekronkels van mijn tegenstander, een bres slaan in dat onneembare bolwerk. Er binnengaan, als een paard van Troje, om het van binnenuit op te blazen.

Een goede strateeg en tegelijkertijd een geniaal psychiater worden is een moeilijke opdracht voor een eenvoudige smeris, die ook nog eens opgesloten zit en alleen maar een on-derbroek draagt.

Hoe het ook zij, dat rotwijf zal ervoor moeten boeten. Als ik hieruit kom, zal ik haar laten boeten.

Ik moet de haat cultiveren. Haat kan helpen veel dingen te doorstaan. Een buitengewoon stimulerend middel, nog efficienter dan vitamine C, speed of coke.

De deur piept, het licht gaat aan. Het monster is vroeg vandaag! Ze heeft haast om de schade op te nemen die een ijskoude, slapeloze nacht bij haar slachtoffer heeft aangericht. Ze verschijnt met een dampende kop koffie in haar hand. Mooi als altijd, al aangekleed en opgemaakt.

Plotseling beseft hij dat hij haar al eens eerder heeft gezien. Ergens anders, niet in deze kelder.

Maar als ze hem al weken volgt, is dat niet verbazingwekkend. Hij kan haar overal zijn tegengekomen: in een kroeg, op straat of in de weerspiegeling van zijn achteruitkijkspiegeltje. Hij probeert het zich te herinneren, terwijI zij naar hem glimlacht. Een zachte, maar gemene glimlach.

`Dag, hoofdinspecteur.' Hij klemt zijn kiezen op elkaar, om te voorkomen dat hij gaat klappertanden. Hij hoopt dat de koffie voor hem is. Ze gaat zitten en neemt een slok koffie, hem uitdagend met dat simpele gebaar. Maar hij houdt stand. Beledigt haar niet, smeekt haar niet.

`Je ziet er niet uit, Benoit! Je minnaressen zouden je een stuk minder verleidelijk vinden als ze je zo zouden zien!' Ze neemt nog een slok koffie.

`Wil je ook? Het is lekkere koffie...'

`Daar twijfel ik niet aan.' Hij spant zich in om zijn stern onder controle te houden, die de neiging heeft te beven door de bijtende kou.

`Maar eerst moet je me je excuses aanbieden voor gisteren...'

`Mijn excuses? Waarom?' `Omdat je me hebt beledigd! je kunt de pot op, krijg de kolere. Al die vriendelijke woorden die je niet tegen een vrouw zegt als je een hoffelijke man bent.'

Hij weigert wat dan ook aan te bieden. Ze loopt naar de tralies, het kopje is duidelijk te zien.

`Nou, Benoit, kom het maar halen.' Hij draait zijn hoofd om naar het kelderraam. Je wilt je niet tot zoiets verlagen, he? Je bent te trots. Maar over enkele dagen, misschien over enkele uren, zal ik ervoor hebben gezorgd dat je trots verdwijnt. Er zal niets meer van over zijn. Geen greintje.'

`Is dat je plan? Me vernederen? Denk je misschien dat ik ga kruipen?'

`Vast en zeker... slapjanussen kruipen.' `Slapjanussen, ja. Maar ik niet. Het spijt me, liefje. Nog een slok.

`Dit is echt heerlijk. Weet je zeker dat je geen koffie wilt?' `Stop het maar in je reet!'

Je bent grof, Benoit.' `Neem me niet kwalijk! Maar dat overkomt me vooral als ze aan mijn kop blijven zeuren!'

`Ik kan je overlaten aan de kou of de honger. Je leven hangt van mij af.'

`Nou, laat me maar doodgaan. Geen probleem! Ik sterf liever dan dat ik bij jou voor hond speel!'

`Het lijkt of je het lesje van gisteravond al bent vergeten.

Wil je dat ik je revolver pak, Benoit? Daar ligt hij, achter me. Binnen handbereik.'

Hij sluit zijn ogen en loopt snel achteruit. Als hij gewond was, zou hij niet lang in leven blijven.

`Goed, ik bied mijn excuses aan omdat ik je heb beledigd. Omdat ik je heb uitgescholden voor takkewijf en zo.'

Dat klinkt absoluut niet oprecht! Een beetje meer moeite doen, hoofdinspecteur!'

Hij vindt de kracht om op zijn beurt te glimlachen. Hij komt moeizaam overeind. Ze trekt zich niet terug. In elk geval zal hij niet proberen haar beet te pakken. Hij heeft begrepen dat de sleutels daar niet zijn. Dat de oplossing daar niet is.

Ze staan tegenover elkaar, hun handen zouden elkaar kunnen aanraken, ze houden dezelfde tralies vast.

Lydia, ik heb het idee dat ik je ken. Heb ik je al eens eerder gezien?'

`Op de dag waarop we elkaar voor het eerst hebben ontmoet, natuurlijk... Dat is al drie maanden geleden.'

Bespioneert ze me al drie maanden? En ik heb niets gezien, niets vermoed! Ik ben beslist geen goede politieman. Of zij kan heel goed schaduwen!

'Ik kwam naar je politiebureau om aangifte te doen. Mijn auto was gestolen.'

`Heb ik je wen geholpen? Nee, dat zou ik me vast wel herinneren. Je bent zo knap dat iemand je niet kan vergeten!' `Ga je nou de charmeur uithangen?'

`Nee, ik vind dat echt.' Inderdaad, jij bent niet degene die me heeft geholpen. Het was een vrouw. Een jonge vrouw, een beetje nors. Inspecteur Fashani, geloof ik. Maar je kwam het bureau binnen op het moment dat ik het verliet. We hebben elkaar heel even gezien...'

`Aha. En toen besloot je me te gaan vermoorden? Was ik vergeten je te groeten? Of... is het omdat mijn collega je auto niet heeft teruggevonden?'

Ze raakt zijn nek aan. Haar hand glijdt naar beneden, terwijl ze hem diep in de ogen blijft kijken.

Hij protesteert niet. Het geeft hem een prettig, warm gevoel. Merkwaardig!

Je bent koud als de dood, Benoit. Maar ik zie je liever zonder baard. Ik verafschuw mannen die slecht zijn geschoren!' `Geef me een scheerapparaat en ik beloof je het euvel te zullen verhelpen.'

'Ik zal erover nadenken.' `Heb ik recht op mijn koffie?' Ze raakt hem nog steeds aan. Hij heeft zin om haar vingers te breken. Of om haar te verslinden. De enorme honger die hem blijft kwellen.

Hij heeft ook zin in iets anders. Onverklaarbare aantrekkingskracht.

Lydia pakt het kopje en geeft het hem. Het is leeg.

`Fijne dag, lieverd!' Crisisberaad op het politiebureau. Inspecteur Djamila Fashani heeft de leiding. De leden van het team doen verslag van hun naspeuringen.

Wat heeft het buurtonderzoek opgeleverd, adjudant Thoraize?' vraagt Djamila op autoritaire toon.

Eric Thoraize, een van de trouwe handlangers van hoofdinspecteur Lorand. Zijn dierbaarste medewerker. En vooral, zijn beste vriend.

`Helemaal niets,' zegt hij. `Niets interessants... Roddel-praatjes, dat is alles!'

`Hebt u iedereen kunnen ondervragen? Bent u er zeker van dat u niemand bent vergeten?' vraagt Fabre ongerust. Thoraize kijkt hem koud en minachtend aan. Denkt die vent dat hij ons ons vak moet leren? Ziet hij ons aan voor beginnelingen?

Ja, hoofdinspecteur, iedereen,' antwoordt hij beleefd. `Nou ja, bijna iedereen...'

`Hoezo bijna?' De adjudant lacht in zijn vuistje: meneer de Allesweter is in de val gelopen.

`Er is een oude dame die we niet hebben kunnen ondervragen,' zegt hij onder de geamuseerde blik van zijn team-genoten. `De buurvrouw van de familie Lorand. Maar dat komt doordat ze in het ziekenhuis ligt!'

`Waarom gaat u haar dan niet opzoeken?' dringt de Parijzenaar aan.

`De vrouw bevindt zich op de intensive care, ze ligt op sterven. Ze is lang voor Bens verdwijning opgenomen. Maar als u erop staat kan ik naar haar toe gaan, en proberen haar wakker te maken en haar uit te horen om te weten wat ze met inspecteur Lorand heeft gedaan. Misschien ben ik efficienter dan de artsen!'

Fabre trekt een zuur gezicht. Djamila neemt gauw de teugels over.

`Goed, over de ex-bajesklanten die pas zijn vrijgelaten is er op dit moment niets bijzonders te melden, maar we blijven in die richting zoeken. We gaan het team in tweeen splitsen. De ene helft moet alle zaken uitpluizen die Lorand de afgelopen twee jaar heeft hehandeld. Allemaal, zelfs de meest alledaagse. De andere helft moet zijn priveleven onder de loep nemen.'

Thoraize permitteert zich haar te onderbreken. 'Maar we gaan toch niet in zijn priveleven rondsnuffelen?' `Wilt u dat we hem vinden of niet?' zegt de hoofdinspecteur. 'Als u denkt dat ik het leuk vind! We moeten uitvissen of hij vijanden heeft, of hij bij enigszins louche zaken is betrokken. Ik heb ook informatie nodig over de minnaressen die hij afgelopen jaar heeft gehad.'

De mannen van Lorand wisselen verbaasde blikken uit. `Minnaressen?' zegt Thoraize.

`U begint me de keel uit te hangen, adjudant! We weten allemaal dat Lorand die verzamelt!'

`0 ja? En moeten we U daar ook over ondervragen, inspecteur?'

Ze werpt hem een vernietigende blik toe, terwijl Fabre grote ogen opzet.

`Als u tijd te verliezen hebt, waarom niet, adjudant?' Hij doet er het zwijgen toe, tevreden dat hij haar in het openbaar op haar nummer heeft gezet. Djamila is een beetje uit haar evenwicht en maakt een einde aan de bijeenkomst. `Goed, ik denk dat we alles hebben besproken. Aan het werk, heren!'

De mannen verspreiden zich over de gangen. De Parijzenaar steekt een sigaret op.

U hebt me niet verteld dat Lorand uw minnaar was, inspecteur.'

`Is geweest,' verbetert Djamila ontstemd.

`Hoe lang?' Wat maakt dat nou uit?' `Gewoon, ter verificatie.' `Denkt u dat ik Lorand heb vermoord?' `Hoe weet u dat hij is vermoord?'

Het is even stil. Dan verlaat Djamila de kamer, met Fabre in haar kielzog.

`U hangt me de keel uit met uw lullige insinuaties,' roept ze uit.

`Sorry, maar u had die informatie niet voor me moeten verzwijgen. Temeer omdat iedereen ervan op de hoogte schijnt te zijn.'

Djamila draait zich om, furieus. `Het heeft een of twee nachten geduurd, hoofdinspecteur. Kennelijk heeft die schoft erover opgeschept bij zijn maten. Is uw vraag voldoende beantwoord?'

`U lijkt het hem erg kwalijk te nemen...' Als hij eens wist hoe erg!

`Absoluut niet!' veinst de jonge vrouw. `Zo gaat hij met meiden om — een nummertje maken en dan is hij weer weg! En de volgende morgen een bos bloemen en een afscheidskaartje.'

Fabre glimlacht. 'Ik ken dat soort mannen. Ik wed dat hij iets schrijft in de trant van: we zijn dom geweest, ik ben getrouwd, bla bla bla!'

`Precies! U ziet het, u kent hem net zo goed als ik.' `En... denkt u dat hij in staat is het hoofd van een vrouw op hol te brengen?'

`Denkt u dat een vrouw na een paar nachten met hem zó verliefd op hem kan worden dat...'

`Ze hem vermoordt?' `Of haar echtgenoot verlaat.' 'Ik weet het niet. Hij heeft niets bijzonders!' Dat neemt niet weg dat het spoor van bedrogen echtgenoot me erg interessant lijkt. Bent u getrouwd, Djamila?' Ze zou hem graag een mep willen verkopen. Alleen maar om zijn glimlach te laten verdwijnen.

Maar ze houdt zich in, zo goed en kwaad als het gaat. `Nee, meneer de politieman. Ik ben single! Maar als u inlichtingen inwint voor persoonlijke doeleinden, begrijp dan goed dat u absoluut niet mijn type bent. U bent al heel lang over de uiterste gebruiksdatum heen!'

Hij stapt snel achteruit om de deur naar de damestoiletten niet vol in zijn gezicht te krijgen.

Vechten tegen de kou vergt veel calorieen. Maar zonder voedsel vergt het nog meer calorieen. Zware beproeving die Benoit nu moet doorstaan. De zon heeft nauwelijks in de cel geschenen. Hooguit tien minuten.

Benoit dwingt zichzelf een paar slokken water uit de kraan te drinken. Overlevingsinstinct. Sinds vanmorgen wordt hij duizelig zodra hij overeind komt.

Nog een paar dagen, misschien een paar uur, en dan zal hij echt moeite hebben om overeind te komen.

Als hij de deur hoort piepen, sluit hij zijn ogen. Wat voor spel gaat ze deze keer spelen?

Zal ze hem verplichten haar hielen te likken onder de bedreiging van de revolver?

Alles lijkt mogelijk.

Ze sluipt binnen, schaduw in de schaduw, en kijkt een

tijdje naar hem, beschermd door de duisternis. Tenslotte komt ze dichterbij.

`Het lijkt niet zo goed te gaan.' `Inderdaad.'

`Ben je moe, Benoit?' Ja.

Ze reikt zijn schone kleren aan. Hij kan zijn ogen niet geloven.

`Spijkerbroek, hemd, trui, onderbroek, sokken... Vergeet ik niets? 0 ja, de deken. En hier is ook je toilettas. Je zult weer op een menselijk wezen kunnen lijken.'

Kwetsende opmerking. Maar hij incasseert hem zonder een spier te vertrekken.

Hij aarzelt even alvorens naar voren te lopen. Nog een valstrik. Jammer dan.

Hij maakt zich meester van de buit en neemt hem mee naar zijn hol, voordat ze zich kan bedenken. Hij trekt zijn spijkerbroek en zijn trui aan. Dan gaat hij weer zitten. Het staan valt hem steeds moeilijker. Hij heeft nu in geen tweeenzeventig uur gegeten.

`Vergeet je niet iets, Benoit?' Natuurlijk. Hoe heeft hij dat kunnen vergeten? `Bedankt,' bromt hij.

`Mooi. Ik zie dat je vooruitgang boekt! Ik heb nog iets anders voor je meegebracht.'

Ze pakt een kopje dat ze op de stoel heeft gezet en reikt het hem tussen twee tralies door aan.

Het is steeds verbazingwekkender. `Ik heb er twee klontjes ingedaan, zoals je het lekker vindt.'

Weet ze zelfs hoeveel suikerklontjes hij in zijn koffie doet? Niet te geloven...

Hij gaat achter de tralies tegenover haar staan. Het kopje is vol deze keer. Het kan ook zijn dat hij aan het hallucineren is.

Hij is zo bang dat de kostbare drank verdampt, dat hij het kopje in een teug leegdrinkt. Opperste geluk in zijn lege ingewanden.

Hij bedankt Naar nogmaals. Als dat de manier is om het niet meer koud te hebben, is hij bereid haar honderden keren per dag te bedanken.

Trouwens, wat hij bereid is ervoor te doen jaagt hem van tevoren al schrik aan.

Hij heeft het gevoel dat hij in staat is te kruipen, of nog erger.

Hij, die dacht dat hij sterk was, merkt dat hij niet veel meer voorstelt tegenover een eenvoudige jonge vrouw. Een vrouw die toch de macht over zijn leven in handen heeft genomen.

Ze gaat op haar stoel zitten, hij op zijn deken. Een hond, ja. Die aandachtig naar zijn bazinnetje luistert. Lichte walging.

`Waarom ben je hij de politie gegaan?' Eh... ik had geen zin in een saaie baan. En ik wilde ook bepaalde normen en waarden verdedigen...'

Hij realiseert zich dat hij er geen seconde aan heeft gedacht om te zeggen dat ze zich niet met zijn, zaken moet bemoeien.

Ze heeft gelijk, hij boekt vooruitgang. Langzaam rnaar zeker.

'Wat voor normen en waarden?'

`Die van gerechtigheid.'

`Gerechtigheid. Natuurlijk.' Hij voelt zich plotseling vreemd. Hij is een beetje draaierig. Ook al is hij zo verstandig geweest om te gaan zitten. Het zal wel de uitwerking van de warme koffie zijn, of van de suiker. Het is net of hij een beetje dronken is.

Je hebt gelijk! Het moet een boeiend beroep zijn.' `Niet altijd. Je wordt geconfronteerd met veel tegenslagen, maar...'

`Ook veel mislukkingen. Als jullie niet de schuldige vinden, bijvoorbeeld.'

'Dat is waar. Dat maakt deel uit van het beroep.' `Al die moordenaars die nog vrij rondlopen, die jullie nooit hebben opgepakt.'

`Niemand is volmaakt! `Inderdaad, niemand is volmaakt. Is je vaak iets mislukt, Benoit?'

`Nee, dat valt wel mee. En jij? Wat doe jij in het dagelijkse leven? Behalve het opsluiten van politiemannen, natuurlijk!' 'Ik heb geen leven meer.'

Hij zwijgt even. `Geen leven meer? Wat bedoel je?' 'Ik bedoel dat ik al dood ben.' `Dood?' herhaalt hij zacht.

Ja, dood. lemand heeft me gedood... Ik moet je nu verlaten.'