9

“Goh! Wat ben ik blij dat we Wayne hebben!” zei Suzy, algauw nadat de passagiers waren vertrokken.

“Hoezo? Vanwege alle sluizen die we nog krijgen?” vroeg Julia.

“Sluizen, ammehoela. Nee, vanwege het legen van de septictank. Ik weet dat dit straks mijn bedrijf wordt en dat de baas alles zelf moet kunnen, zodat hij zijn werknemers kan vertellen hoe het moet, maar ik sta al te kokhalzen bij de gedachte dat ik die tank moet legen. Wayne deed het zonder een spier te vertrekken.”

“En hij heeft nogal wat spieren om te vertrekken,” zei Julia, maar ze begreep heel goed wat Suzy bedoelde.

Toen de hutten en de meer onsmakelijke klusjes gedaan waren, besloten ze dat ze zich niet langer op de rivier hoefden te verstoppen en dat ze door de grote sluis in de rivier naar de jachthaven konden, waar ze de volgende groep passagiers zouden ontmoeten. Gelukkig waren er een boel mensen die hen graag wilde helpen, maar het was voor Wayne wel een vuurdoop, en een ware test van de vaardigheden van de beide vrouwen. Maar het lukte, zonder schreeuwen, zonder ongelukken, en nog beter, zonder tegen ‘deukbare’ dingen op te botsen.

Na een ternauwernood ontweken aanvaring met een rubberbootje, lagen ze eindelijk vast en lieten ze zich in de kajuit neerploffen. Op dat moment arriveerde de man die tante Joan had gestuurd.

Hij was begin zestig, opgewekt en heette Fred. Hij had jaren geleden met Ralph gewerkt en hoewel hij al heel wat jaren weg was, dacht hij nog altijd met plezier terug aan de hotelboten. Suzy had aan Joan gevraagd of hij niet terug wilde komen, vertelde ze Julia later, maar kennelijk was hij inmiddels een enthousiaste chrysantenkweker geworden en wilde hij dat niet opgeven. Hij bracht schoon wasgoed en post mee. Hij gaf Suzy een getypte brief die in een luxe, witte envelop zat.

Ze maakte hem direct open. “Van mijn vader, verdomme,” mompelde ze, en ze las hem, terwijl ze met haar tanden knarste en zachtjes tekeerging over de onrechtvaardigheid van sommige mensen.

Julia had een soortgelijke envelop met het assertieve handschrift van Oscar, en nog een, getypt, die vanaf haar huisadres was doorgestuurd. Ze besloot om te wachten tot ze alleen was om haar brieven te lezen, voor het geval ze op Oscars brief net zo reageerde als Suzy. Ze wilde niet dat Fred de indruk kreeg dat ze allebei volkomen gestoord waren.

“Wil je iets drinken?” vroeg ze hem, als Suzy’s vervangster.

“Kopje thee, liefje. Ik blijf niet lang. Ik weet hoe de zaterdagen zijn. Vroeger moesten we op zaterdag altijd de koelkast op zijn kop zetten.”

Dit trok de aandacht van Suzy. “Echt waar? Waarom?”

“Hij koelde op gas en was al oud. Het indicatielampje ging steeds uit. De enige manier om hem te ontluchten was om hem op zijn kop te zetten. Verdomd rotwerkje. Eerst moest natuurlijk alles eruit. En er kwam altijd iemand langs als je bezig was. Maar het leven was toen ook veel eenvoudiger. Er waren niet zoveel regels en voorschriften. Joan vertelde me dat jullie je zorgen maken vanwege de Gezondheidsdienst.” Pessimistisch schudde hij zijn hoofd. “Verschrikkelijk. Ik weet niet hoe je oude schepen als deze goed schoonhoudt.”

Julia en Suzy wierpen elkaar een bezorgde blik toe.

“Maar goed.” Fred dronk zijn beker leeg. “Ik laat jullie weer aan het werk gaan. Succes, en dan zie ik jullie volgende week in Leamington.” Op dat moment kwam Wayne de kajuit binnen. “Ik hoop dat jij een beetje fit bent, jongeman,” zei Fred. “Tweeënveertig sluizen te gaan. En dat is alleen het stuk tussen Tardebigge en Stoke nog maar.” Wayne glimlachte gelukzalig. “Jammer van Jason,” ging Fred verder. “Je kunt wel wat ervaring gebruiken op dat kanaal.”

Ze probeerden zich niet al te druk te maken over het feit dat Jason er niet meer was en dat de nieuwe passagiers ieder moment konden komen – en het waren niet alleen hun karakters waar ze zich zorgen over maakten. “We hebben gezonde, behulpzame mensen nodig,” legde Julia aan Wayne uit.

“Helemaal omdat we deze week maar vijf passagiers hebben,” voegde Suzy eraantoe.

“En als ze dat niet zijn?” informeerde Wayne. “Laten we ze dan op het trekpad staan? Of zal ik in de pub de plaatselijke touwtrekploeg verzamelen?”

Gelukkig arriveerde net op dat moment de eerste gast en hoefden ze geen antwoord te geven.

“Hallo! Heb ik de goede boten?”

De eigenares van deze aristocratische, omfloerste vrouwenstem bleek Delphine te zijn, een aardige, aantrekkelijke reclame-executive, die aankondigde dat ze van plan was om helemaal niets te doen, alleen maar om gin en tonic te drinken en het uitzicht aan zich voorbij te laten gaan.

Als Delphine in een van de andere groepen had gezeten, had deze informatie Suzy enorm opgevrolijkt. Maar nu gaf ze Delphine een kopje thee. “Je voelt je vast een stuk fitter als je een nachtje goed hebt geslapen.”

“Ik denk het niet, lieverd. Ik ben zo gespannen. Vind je het goed als ik rook?”

“Op het voordek, alsjeblieft,” zei Julia. “Heb je zin in een plak cake?”

De extreem slanke Delphine keek naar de cake. “Mmm, chocolade. Ik zou het eigenlijk niet moeten doen, maar…”

“Ach, je bent tenslotte op vakantie, nietwaar,” vulde Julia aan en ze schoof een groot stuk op een bord.

Delphine nam een hap. “Lekker. Hoe laat gaat de bar open?”

Alle nieuwkomers werden beoordeeld en tactvol uitgehoord over eventuele hartkwalen, slechte ruggen en recente operaties. Uiteindelijk resulteerde dit in Delphine, enig maar lui, een stel van wie de man stoomhobbyist was en eruitzag alsof hij wel wat in zijn mars had, en twee vrouwen uit Nieuw-Zeeland, die mogelijk heel behulpzaam zouden kunnen zijn, maar misschien ook niet.

“Een van hen heeft een breiwerkje bij zich,” zei Suzy, terwijl Julia de aardappelen aan het schillen was. “Ik zag het uit haar tas steken. Geen goed teken.”

“Ach, ik weet het niet. Ze komt wel uit Nieuw-Zeeland. Er wordt daar waarschijnlijk van je verwacht dat je de plaatselijke industrie steunt.”

Zodra iedereen zich aan boord had geïnstalleerd, voeren ze langzaam door het kanaal om een rustige overnachtingplaats te vinden. Julia staarde uit het raam, terwijl het verborgen gezicht van Worcester aan haar voorbijgleed: de aardewerkfabriek, de volkstuintjes en de kleine rijtjeshuizen. De snelle overgang van de stedelijke naar een landelijke omgeving was een van de redenen waarom Julia zo van het water genoot.

Ze moesten door zes sluizen voordat het kanaal breed genoeg werd om naast elkaar aan wal te kunnen liggen.

“En dan zal nu blijken wie de echte mannen zijn,” mompelde Suzy tegen Julia toen ze met hun tweeën de sluisdeur van de eerste sluis achter de sleper dichtdeden.

Maar gelukkig voor iedereen liepen er redelijk wat mensen op het trekpad die bereid waren om hen een handje te helpen en van advies te dienen. Ze moesten wel de gebruikelijke opmerkingen over het feit dat twintig meter tegenwoordig toch te lang was voor een boot over hun kant laten gaan. En de meeste mensen dachten dat John de stoomhobbyist de baas was, in plaats van Suzy. Maar Julia kon met een gerust hart verder met haar sudderende karbonaadjes en haar borrelende aardappelen, zonder het gevoel te hebben dat ze Suzy in de steek liet.

Uiteindelijk werd de motor stilgezet, waarna al snel het geluid klonk van spitten die de grond in werden geslagen, waaruit Julia kon opmaken dat het tijd was voor het diner. Ze smeet snel een stapel borden in de oven en waste de pannen af.

“Sorry dat het zo lang duurde.” Suzy hield haar vieze handen onder de kraan en miste daarbij ternauwernood de uitlekkende aardappelen. “Het is lastig om een plekje te vinden waar we naast elkaar aan wal kunnen liggen. Na de rivier lijkt het kanaal zo smal.”

Julia vond dat Suzy er een beetje moe en depressief uitzag. De brief van haar vader had waarschijnlijk meer indruk op haar gemaakt dan ze wilde toegeven. Maar toen ze de kajuit binnenging, zag Julia haar vrolijke aard weer wat terugkeren. De kajuit zag er leuk en gezellig uit, de tafel was gedekt en de passagiers zaten al aan een drankje. Een van de vrouwen uit Nieuw-Zeeland zat over een waterkaart gebogen.

“Wat een sluizen! Het lijken wel kleine benen die over het papier kruipen, vind je ook niet?”

“En we moeten er stuk voor stuk twee keer doorheen,” zei haar vriendin. “Ik denk dat ik morgen ga proberen om te helpen. Ik wilde vanavond eerst kijken hoe het moet.”

“Jullie zijn allemaal zo actief,” klaagde Delphine. “Ik ben op vakantie om uit te rusten.”

“Als jullie maar genieten,” zei Suzy, terwijl ze zichzelf een groot glas wodka inschonk, “daar gaat het om. Hoe je dat doet, moet je helemaal zelf weten.”

“Gelukkig maar,” zei Johns vrouw, die haar handwerkje tot nu toe in haar tas had gehouden. “John vindt vakanties maar saai als hij niet vies mag worden.”

“O?” zei Delphine. “Hoe dat zo?”

“Hij schept het liefst steenkool. Maar zolang hij zijn overall aan kan, vermaakt hij zich prima. Ik,” ging ze filosofisch verder, “ik handwerk.”

Suzy keek haar even schuin aan. “Zolang ze onze Nieuw-Zeelandse vriendin maar niet aanmoedigt om te breien in plaats van boten te schutten,” mompelde ze tegen Julia. “Aan een naaikransje hebben we niets.”

Pas toen Julia en Suzy eindelijk hun passagiers naar bed hadden gewerkt, dacht Julia aan de brieven die ze had gekregen en die ze zonder te lezen in de zak van haar spijkerbroek had gepropt. Ze scheurde als eerste snel die van Oscar open, omdat ze zelf ook graag naar bed wilde.

“O, nee!” Ze ging liggen en wierp haar blik omhoog. “Het is niet waar!”

“Waf?” wilde Suzy weten.

“Oscar. Hij heeft een vakantie bij ons geboekt.”

“O, mijn god. Wat afschuwelijk voor je.”

“Dat is nog niet eens het ergste.” Julia kon wel janken. “Hij neemt zijn moeder mee!”

Suzy keek toe hoe Julia een milde hysterische aanval had, terwijl zij haar gezicht insmeerde. “Maak die andere brief open. Misschien is dat wel goed nieuws.”

Het duurde even voordat de betekenis van de andere brief tot Julia doordrong. Hij was van een advocaat. Het leek erop dat Strange een zaak tegen haar wilde aanspannen wegens diefstal. Volgens de brief beschuldigden ze haar ervan waardevolle papieren te hebben meegenomen toen ze wegging, die waren gebruikt om een concurrerend bedrijf op te zetten. Er was een nieuw, gespecialiseerd makelaarsbedrijf in de stad gevestigd en dat was haar schuld. Volgens hen.

“Geen goed nieuws?” informeerde Suzy, toen Julia een paar minuten helemaal niets zei.

“Verwarrend nieuws. Ik word ervan beschuldigd dat ik een aantal papieren van het bedrijf waar ik werkte, heb gestolen, en dat ik ze aan een concurrent heb doorgespeeld. Ik heb geen idee waar ze het over hebben. Ik zweer je dat ik helemaal niets heb meegenomen, behalve de foto’s van de kinderen van mijn zus en mijn potplant.”

“Waarom beschuldigen ze je dan?”

“Waarschijnlijk omdat Darren de papieren is kwijtgeraakt en mij daar nu de schuld van geeft. En ze zijn paranoïde als het om concurrentie gaat. Waarom heb ik daar in godsnaam zo lang gewerkt?”

Dit was een retorische vraag, maar Suzy wilde antwoord. “Nou?”

“De meeste vrouwen die er werkten, waren heel aardig, en toen ik de afdeling huurpanden opzette, kreeg ik van Peter Strange min of meer de vrije hand. Daarna zat ik veel in het buitenland, vanwege een deal met een Fins bedrijf.” Julia merkte dat haar baas haar gespannen aanstaarde. Toen ze naar deze baan had gesolliciteerd, had ze zichzelf beschreven als een veredelde secretaresse.

“Ik wist niet dat je zo’n dynamische baan had. Daar heb je me niets van verteld tijdens het sollicitatiegesprek.”

“Zou je me anders hebben aangenomen?”

Suzy ademde langzaam uit. “O, nee! Dat zou ik doodeng hebben gevonden.”

“Het was niet mijn bedoeling om je voor te liegen. En alles wat ik bij Strange deed, was totaal niet relevant voor hotelschepen. De zou vreselijk teleurgesteld zijn geweest als ik niet eens een sollicitatiegesprek zou hebben gehad.”

“En als ik jou die baan niet had gegeven dan zou ik nu zonder riemen in een sloot vol bagger zitten.” Suzy giechelde. “Maar wat ga je dan met die beschuldiging van diefstal doen?”

Julia haalde haar schouders op. “Ik vertel het wel aan mijn broer. Die is ook jurist. Hij doet vooral van die saaie dingen zoals overdrachtsrecht en kadastrale geschillen, maar hij weet er vast wel iets op. Hij heeft tegen mijn zus gezegd dat hij wel wilde helpen als ik hen wilde aanklagen wegens onrechtmatig ontslag.”

“En in plaats daarvan klagen ze jou nu aan.”

“Ja. Ironisch, hè?”

Suzy, die er wat droevig bij had gezeten, klaarde op. “Weet je wat? We nemen wat cognac! Om te vieren dat je hier bent en dat je een goede broer hebt, en bovendien kunnen we er lekker op slapen. Ik ga de fles halen.”

Julia belde de volgende morgen Angela, te vroeg voor haar zus, die door Petal weer een onderbroken nacht had gehad. “Ange. Sorry dat ik zo lastig ben, maar zou jij Rupert voor me willen bellen? Ik heb geen tijd om naar zijn preken te luisteren.”

“Waarom?” Angela had op haar beurt geen tijd voor beleefdheden.

“Die rotzak van een Strange heeft me ervan beschuldigd dat ik papieren van kantoor heb gestolen.”

“Wat? Wat idioot. Dat heb je toch niet gedaan?”

“Natuurlijk niet! Darren is ze vast kwijtgeraakt, dat is alles. Maar ik kan wel wat juridische steun van Rupe gebruiken.”

Angela gaapte luidruchtig. “Zodra ik een minuutje heb, bel ik hem. O, wat verlang ik naar een nacht lekker slapen!”

Julia had medelijden met haar. “Die kleintjes zijn wel slopend. Maar goed dat ik niet met Oscar ben getrouwd, ik zou het niet gered hebben.”

Hier werd Angela wakker van. “Ik ben ook heel blij dat je niet met Oscar bent getrouwd, maar niet vanwege de kleintjes. Mijn kinderen zijn mijn leven.” Ze gaapte weer. “Als je ooit kinderen krijgt, houd je net zoveel van ze.”

“Ja, ja, vast, als ik ooit zo dom ben…maar genoeg daarover. Jij belt Rupert?”

“Zodra ik de kans krijg.”

“Het komt allemaal goed!” zei Suzy vol vertrouwen, terwijl Julia de koffie klaarzette. “Wayne doet het super aan het roer. De passagiers hebben het ook allemaal in de vingers – behalve Delphine – en gaan als een speer! Ik begrijp niet waarom iedereen zo moeilijk doet over dit kanaal!”

Plotseling was er een enorme klap, waardoor het blad met koffie in de gootsteen kletterde en Suzy de kombuis uitstormde. Julia wist nog net een cake op te vangen en volgde haar naar buiten.

“Waar denk je dat je verdomme mee bezig bent?” Het was een vinnig uitziend meisje in een tuinbroek die op het dak van een twintig meter lang kanaalschip tegen Wayne stond te schreeuwen. Julia had nog nooit iemand zo grof horen schelden. “Nou heb je verdomme de sleper geblokkeerd. Stelletje landkrabben!”

Suzy staarde woest naar het meisje, en haalde diep adem om haar held te verdedigen. Maar na de situatie eens bekeken te hebben, veranderde ze van gedachten, duwde Wayne uit de weg en zette de Pyramus in z’n achteruit, zodat hij niet langer tegen de boeg zat van het eerste paar hotelboten dat ze waren tegengekomen.

“Sorry, hoor,” zei Suzy. “Het is ons eerste seizoen, en de eerste keer dat we door dit stuk van het kanaal varen.”

Suzy’s verontschuldiging haalde de wind uit de zeilen van het meisje in de tuinbroek. “O. Waar is Jason?”

Suzy had inmiddels een landvast naar Wayne gegooid, die de wal op sprong en de Pyramus nu rustig naar de kant trok. “Die heeft ons vlak voordat de eerste passagiers aan boord kwamen in de steek gelaten.”

“Allejezus! Wat een hufter! Waarom heeft hij dat gedaan?”

Suzy haalde haar schouders op. “Hij kon niet voor een vrouw werken.”

Het laatste beetje irritatie versmolt bij het horen van deze reden. “Echt weer iets voor een man. Maar waar is Ralph dan?”

Voordat Suzy antwoord kon geven, verscheen er een heel lange, magere man ten tonele. “Zou je verdomme de sleper eens uit de weg willen halen, zodat we de sleep uit de sluis kunnen halen?” zei hij dwingend, ook al was de toon in zijn stem minder agressief dan zijn taalgebruik.

Julia was van boord gesprongen zodra ze de kans kreeg, en vroeg zich nu af of hij ook zo zou praten als zijn passagiers erbij waren. Ze hoopte dat hun passagiers hem niet konden horen. Niet dat ze zelf geen gespecialiseerde vocabulaire had voor tijden van spanning, maar die bewaarde ze meestal voor als ze alleen was.

Op de een of andere manier slaagden ze erin om de boten te ontwarren, en ondanks het teleurstellende begin wilden beide bemanningen maar wat graag eens met een paar collega’s lekker bijkletsen, zodat ze besloten dat het tijd was voor een koffiepauze. Tegen de tijd dat Julia de scherven uit de gootsteen had gevist, nieuwe mokken had gevonden en koffie met koekjes naar de passagiers had gebracht en een blad voor de anderen meenam, zaten Suzy, Wayne en de vier bemanningsleden van de Otter en de Bever al als oude vrienden te kletsen.

“Kom kennismaken met de bemanning van de Otter en de Bever,” zei Suzy. “Ze hebben ons net verteld hoe we die kleine haken langs het kanaal moeten gebruiken om de sleep uit de sluis te trekken. Dit is Jed…” De man die tegen het meisje had staan schelden. “…en Jade.” Het meisje dat tegen Wayne had staan schelden. “En Nellie en Annie.” Ze wees naar twee langbenige schoonheden die Julia het gevoel gaven dat zij, als dertigplusser en met haar spijkerbroek maatje veertig, stokoud en moddervet was.

“Hoi!” Ze stak een pak koekjes uit de voorraad noodgevallen uit. “Zin in een koekje?”

“Niet te geloven dat jullie het met drie bemanningsleden aankunnen,” zei Nellie, terwijl het pakje in Julia’s hand slonk. “Wij vinden het met ons vieren al moeilijk. Wie kookt er nog meer behalve jij, Julia?”

“Niemand,” zei Suzy. “Julia is super.”

“Een sufferd, zul je bedoelen,” zei Nellie.

“Zeg,” zei Jade, “wat is er met Ralph gebeurd?”

“Had ik je al verteld dat hij mijn oom is? Hij heeft de hotelboten van de hand moeten doen. Ik zou het dit jaar samen met Jason overnemen, alleen is hij er dus vandoor gegaan. De rotzak.”

“Hij is dus niet met het nieuwe paar boten meegegaan?” vroeg Jed.

“Welk nieuwe paar?” vroeg Julia.

We weten niet of het een nieuw paar is,” zei Annie. “We zijn er alleen vanuit gegaan dat er een paar gebouwd werden, omdat er een tijdje geleden iemand bij de werf rondhing die op zoek was naar een bemanning. Het kan ook voor een bestaand paar zijn geweest.”

“En die sluismeester in de buurt van Birmingham was behoorlijk chagrijnig toen we langskwamen,” stemde Jade in. “Zei hij niet dat zijn vriendin was teruggegaan naar de hufter van wie hij haar had gered? Hij was in ieder geval behoorlijk bitter.”

“Dus jij denkt dat ze hem in de steek heeft gelaten voor Jason?” vroeg Annie.

Jed haalde zijn schouders op. “Daar lijkt het wel op. En ik kan me niet voorstellen dat hij het uithoudt zonder rivieren en kanalen.”

“Hoe kennen jullie Jason en Ralph eigenlijk?” vroeg Julia, die geen zin had om over Jasons liefdesleven na te denken.

“O, we werken nu al twee jaar als team op deze boten,” zei Jed. “Je leert de andere paren goed kennen, als je in de buurt aanlegt en eens een goede sessie in de pub hebt. En daarom,” ging Jed verder, “was ik ook zo verbaasd toen die kerel zei dat hij bemanningsleden zocht. Wij zouden het wel weten als er op een van de werven een nieuw paar werd gebouwd.”

“Zeg, ik moet eigenlijk eens iets aan de lunch gaan doen,” zei Julia.

“Als je maar in je eentje bent, lijkt mij dat ook, ja,” zei Nellie.

Suzy stond ook op. “Reuze bedankt voor de informatie over de haken. Ik heb dat blok op het dak van de sleep vervloekt, maar nu weet ik waar het voor is.”

“Graag gedaan,” zei Jed, Suzy’s deftige accent nadoend. “Leuk om jullie tegen het lijf te varen. We zien jullie in Chelsea wel weer.”

Suzy gromde naar hem, waardoor Jeds smeulende interesse in haar werd aangewakkerd. “De volgende keer spreken we af in de pub, schatje, en dan zullen we wel eens zien wie er het eerst onder tafel ligt.”

Jeds vrouwelijke bemanning lachte.

Maar Suzy verspilde haar tijd niet door over haar nieuwste verovering op te scheppen. “Ik bedenk me net iets vreselijks! Stel dat de man die op zoek is naar een bemanning ook op zoek is naar een paar boten? Als Jason en zijn vriendin weer bij elkaar zijn, dan zouden ze precies zijn wat hij zoekt. Zij was kokkin, weet je nog?” Julia knikte. “En welk paar zou straks wel eens te koop kunnen zijn? Als wij er geen succes van maken? Ralph heeft het geld voor de boten hard nodig. Joan zei dat ze eigenlijk vond dat hij de boten gewoon had moeten verkopen en ze niet op van die schappelijke voorwaarden aan mij had moeten overdoen. Na zijn operatie voelt hij zich waarschijnlijk heel zwak. Dan zou hij zich heel gemakkelijk kunnen laten verleiden door een goed bod. Jason weet dat waarschijnlijk. Misschien was dat wel de reden dat hij wegging.”

Het klonk aannemelijk. “Je bedoelt dat de nieuwe koper Jason en zijn vriendin als bemanning zou aanstellen?”

“Ze zijn ideaal. Ze weten alles van boten, hij kent de waterwegen, en zij is een geweldige kokkin.”

“Zij moet wel bijzonder goed zijn, wil ze zijn gedrag goed kunnen maken. En als paar zijn ze niet erg stabiel. Ze zijn al eens eerder uit elkaar gegaan. Dat kan gemakkelijk nog eens gebeuren.”

“Maar dat gaan ze de kopers niet vertellen, of wel?”

Met moeite probeerde Julia iets positiefs te vinden. “Nou ja, ze zullen de boten heus niet halverwege het seizoen kopen. Ik bedoel, wie doet dat nu?”

Suzy haalde haar schouders op. “We zijn nog maar twee weken onderweg. Zelfs als het even duurt om het te regelen, dan blijft de helft van de zomer plus de herfst nog over. Of…” Suzy zag het nu even helemaal niet meer zitten. “Misschien is het wel iemand die gewoon niet wil dat wij hier opereren.”

“Welnee, dan zouden ze toch geen moeite doen om een andere bemanning te vinden? Ralph verkoopt die boten alleen aan jou en aan niemand anders, zeker niet halverwege het seizoen.” Julia deed haar best om zo geruststellend mogelijk te klinken, maar ze herinnerde zich plotseling de man die foto’s van hen had genomen in Bidford. Stel dat hij niet zomaar een paar leuke kiekjes had genomen, maar een verkenner voor een concurrerend bedrijf van hotel-schepen was? Ze verwierp dit als een paranoïde gedachte, als reactie op de zoekgeraakte papieren van haar oude werkgever.

“Ralph niet.” Somber haalde Suzy een scherf van een van de gebroken mokken uit de gootsteen. “Maar Joan misschien wel, nu hij zo zwak is.”

“Ik weet zeker dat ze zoiets niet zou doen. Zeg, wat doen we, blijven we hier liggen voor de lunch?”

Dat deden ze, en de Otter en de Bever kennelijk ook, want terwijl Julia verwoed aan het afwassen was om alles veilig opgeborgen te hebben als ze weer gingen varen, kwam Suzy binnenstormen.

“Goed nieuws! John heeft op de Otter staan praten, en heeft dat gedoe met het blok en de takelage helemaal door, dus neemt hij samen met de andere passagiers de sleep voor zijn rekening.”

“O.” Julia deed het wat rustiger aan. John, hun stoomhobbyist, was tijdelijk verslaafd geraakt aan kanaalschepen.

“En dus kunnen jij en ik de leiding nemen met de sleper.”

“O.” Zes borden werden nogal wild in een kast gezet.

“Ik doe de sluizen, zodat ik een oogje op de passagiers kan houden. Jij staat aan het roer.”

Julia bleef stilstaan. “En Wayne dan?”

“Hem moet ik op de sleep laten om bij te sturen. We kunnen de passagiers niet alles laten doen.”

“Nee, dat is waar. Maar je weet dat mijn stuurmanskunsten niet geweldig zijn.”

“Wel tegen de tijd dat we bij Tardebigge aankomen, lieverd. Over tien minuten vertrekken we, goed?” Zonder op antwoord te wachten, stommelde Suzy weer weg.