39

Ruben Sagander trapte tegen een stuk plaatijzer, zodat het wegschoot. Het is maar goed dat pa dood is, dacht hij. Hij probeerde zich rustig te houden door door zijn neus in te ademen, zijn longen te vullen en zijn schouders op te halen. Het liefst wilde hij het uitschreeuwen van woede over het ingestorte gebouw voor zich.

Gebouwd in 1951. Vijftig jaar later afgebrand. Het bord ‘Saganders Mechanische Werkplaats’ was losgeraakt en lag op de grond. Een mobiele kraan van de brandweer stond er met een van zijn poten op, zodat alleen de letters ‘Saga’ leesbaar waren.

Woede, zwart als het roet op de enige muur die nog overeind stond, trok door zijn lichaam. Hij had enkele woorden gewisseld met een van de brandweerlieden, verteld wie hij was en dat zijn broer en hij in de jaren vijftig bij de werkplaats waren komen werken, bij hun vader. De brandweerman had zijn woede gezien als verdriet en had geprobeerd hem te troosten. Dat de brand was aangestoken, stond buiten kijf. Natuurlijk moest er nog een technisch onderzoek plaatsvinden, maar ze hadden nu al sporen in de resten gevonden die wezen op brandstichting. Iemand had systematisch brandbare vloeistoffen door het hele pand verspreid en toen aangestoken.

‘Wie?’ vroeg Ruben.

‘Dat mag de politie uitzoeken’, antwoordde de brandweerman.

Alleen het nablussen resteerde nog. Hij ontwaarde de brandkast onder enkele balken die naar beneden gekomen waren. Er zat geen geld meer in. Een halfjaar geleden had er bijna een half miljoen kronen in gelegen. Zijn geld. Agne wist dat het zwart geld van Rubens aanbestedingsbedrijf was, en hij had geaarzeld toen Ruben hem gevraagd had het geld in de brandkast te bewaren.

Iemand had de brandkast geplunderd, iemand die de combinatie kende. Ruben had Agne geen moment verdacht. Samen hadden ze geprobeerd te achterhalen wie het geweest was. Ze hadden niets tegen de jongens van de werkplaats gezegd over de diefstal en ook niets ongewoons in hun gedrag opgemerkt. Ze waren teruggekomen van vakantie en hadden zich gedragen zoals anders.

De verdenking was haast onmiddellijk gevallen op John. Toen Mattzon vervolgens terloops verteld had dat hij John op een zondag begin augustus bij de werkplaats gezien had, waren ze volledig overtuigd geraakt. John was degene die hem bestolen had van zijn zuurverdiende geld. Een half miljoen, de basis voor de renovatie van het huis in Spanje, waar Maj-Britt en hij wilden gaan wonen.

Rubens mobiele telefoon ging en hij controleerde het nummer op het display. Hij nam niet op. Hij had geen zin om wéér met zijn broer te praten. Hij ging in zijn auto zitten en bedacht wat hij nu zou doen. Een half miljoen foetsie en de werkplaats een ruïne. Hij wilde vluchten, alles achter zich laten, zelfs Maj-Britt.

Hij had geen spijt van wat er met John gebeurd was. Hij was een dief en dat had hij ook erkend, hij had Ruben recht in zijn gezicht uitgelachen. ‘Probeer het maar te bewijzen’, had John gezegd en hij had nóg harder gelachen. Hij had er daarentegen wel spijt van dat hij zo hard tekeer was gegaan. Hij had John moeten laten gaan, hem in de gaten moeten houden, misschien hebben moeten dreigen dat hij Justus iets aan zou doen en op die manier John moeten dwingen om voor de dag te komen met het geld. Nu was het te laat. Er was nog één mogelijkheid en dat was Berit. Ze zou uiteraard ontkennen dat ze überhaupt iets van die diefstal wist, maar hij zou de dreiging met Justus wel kunnen gebruiken.

Hij keek voor de laatste keer naar de resten van de werkplaats. De aangebrachte lampen wierpen een griezelig schijnsel over het geheel. Een paar brandweermannen lachten. Ze waren vast blij dat ze de brand hadden weten te beperken.

Hij draaide de contactsleutel om en had plotseling het idee dat John hem op de achterbank zat uit te lachen. Hij moest zich gewoon omdraaien, maar daar lagen alleen het geweer en zijn weitas. Hij liet de koppeling opkomen en reed naar Gränby.

Het voelde alsof hij op een tweesprong gekomen was. Zijn verdere leven zou nu of nooit bepaald worden. Hij wist dat hij niet zo veel jaren meer te leven had, misschien vijf of tien. De artsen hadden hem een zekere hoop gegeven, maar alleen op voorwaarde dat hij het rustiger aan ging doen en dat hij stopte met tabak en alcohol. Hij had zijn firma verkocht, was gestopt met roken, maar nam nog wel af en toe een cognacje. Hij wilde zijn leven eindigen in Spanje. Veertig jaar had hij gebeuld, eerst in de werkplaats, later als kraanmachinist en als chauffeur in de bouw, om uiteindelijk een succesvol aanbestedingsbedrijf op te bouwen met een twintigtal machines voor de bouwsector.

Hij was trots op wat hij bereikt had. Niemand had zich ermee te bemoeien dat hij wat zwart geld achteroverdrukte. Hij had een grijpstuiver bijverdiend. Little John had hem uitgelachen, maar nu lachte hij niet zo hard meer. Dat geld moest ergens zijn. Het enige juiste was naar Berit te rijden en het terug te halen.