38

Het huis van Sagander lag op een heuvel. Als de reden van hun bezoek niet zo triest was geweest, zou Lindell een opmerking hebben gemaakt over hoe idyllisch het eruitzag. Het was een huis met twee verdiepingen, rood met wit geverfde kozijnen en details, en met een overdekt voorportaal dat tevens dienstdeed als balkon. Hierop waren twee kerstboompjes gemonteerd. Ze waren voorzien van lichtjes, net als de grote, zeker acht meter hoge boom die op het erf stond. Een paar bijgebouwen, waar zo goed als overal licht brandde, maakten het beeld van een welgestelde boerderij op het Upplandse platteland compleet.

‘Is hij boer?’ vroeg Haver terwijl hij langzaam de toegangsweg opreed.

‘Het is vast verkaveld’, zei Berglund.

De rijweg werd omzoomd door takken van de jeneverbesstruik, die de kant van de weg markeerden. In de takken zaten kerstmannetjes.

‘Kolere, wat een kerstversiering’, zei Haver misnoegd.

‘Ik vind het juist mooi’, zei Berglund.

Lindell zei niets maar keek uit naar een rode pick-up.

‘Geen auto’, zei ze.

Ze begrepen wat ze bedoelde alhoewel er drie auto’s op het erf geparkeerd stonden. Haver parkeerde achter een verroeste Nissan en de collega’s van Orde zetten hun wagen achter die van Haver. Ze stapten allemaal tegelijk uit. Zes politiemensen, waarvan vijf in dienst en gewapend.

Het geüniformeerde trio wachtte af op het erf. Een ruigharige hond kwam op hen af en snuffelde aan hun benen, maar verdween even snel als hij gekomen was. Lindell vroeg zich af of ze ook op het erf moest wachten, maar een haast onzichtbare beweging van Berglund gaf aan dat ze zonder problemen mee naar binnen kon.

Een vrouw van in de zestig deed open. Ze deed moeite om er ontspannen en vriendelijk uit te zien, maar haar ogen verraadden haar. Ze dwaalden van de een naar de ander, bleven een paar tellen op Lindell rusten alsof ze een soort vrouwelijke verstandhouding zocht.

‘Mevrouw Sagander?’ zei Berglund op vragende toon.

Zijn vriendelijke stem, die niet paste bij zijn wat botte voorkomen, deed haar een onzeker lachje te voorschijn persen en een knikje.

‘Ik begrijp dat u voor Agne komt’, zei ze en ze deed een stap opzij.

Lindell glimlachte naar de vrouw toen ze naar binnen stapte.

‘Ann Lindell’, zei ze en ze stak haar hand uit.

‘Gunnel’, zei de vrouw en ze glimlachte terug.

Er hing een baklucht in de grote hal. Lindell keek om zich heen. De deur naar de keuken stond open en Lindell ving een glimp op van een hele wand met koperen voorwerpen, maar wat vooral in het oog sprong, was de houten vloer in de hal die bestond uit brede grenen planken, glanzend van de lak en dagelijks onderhoud. Een gigantische, rustieke ladekast, een paar antieke Östervåla-stoelen met hun relatief hoge rugleuning en rotan zitting en de zelf geweven vloerkleden in heldere kleuren onderstreepten het karakter van een rustieke woning.

Voor een van de ramen brandde een adventsster in de vorm van een kerk, die op een bedje van watten stond, met kaboutertjes als versiering. De vrouw registreerde Lindells blik en vertelde dat haar vader die kerk en de kaboutertjes in de jaren veertig gemaakt had. Ze werd enthousiast, blij dat ze over iets gewoons kon praten.

‘Mooi, al die kerstdingen’, zei Lindell.

Agne Sagander ontving hen zittend in een leunstoel met zijn ene been gestrekt op een poef. Haver, die hem op de werkplaats ontmoet had, vond hem misplaatst in de gezellige omgeving. Het was duidelijk dat Sagander de situatie onaangenaam vond. Hij zuchtte dan ook diep toen ze de kamer binnenkwamen.

‘En dan zit ik hier als een gehandicapte idioot’, begon hij zonder beleefde plichtplegingen.

‘Maar Agne’, zei zijn vrouw vermoeid onderdanig.

‘Ja, jezus’, zei Agne Sagander.

‘Vervelend van uw werkplaats’, zei Berglund.

‘U komt met een grote delegatie’, zei Sagander en hij keek Lindell aan. ‘U herken ik uit de krant. Moord en ellende, is dat nou leuk?’

Lindell liep naar de man toe, stak haar hand uit en stelde zich voor. Sagander had een stevige handdruk. Lindell glimlachte.

Berglund liep ook naar voren om zich voor te stellen.

‘Jaagt u?’ vroeg hij.

‘Ja, die heb ik in Jämtland geschoten’, zei Sagander en hij keek naar de immense elandenkop boven de open haard. Achttien takken. Ströms Vattudal. Daar heb je elanden, of liever gezegd, daar had je elanden’, voegde hij er met een voldane grijns aan toe. ‘Jaagt u ook?’

‘Vroeger’, zei Berglund kort.

‘Goed,’ zei Sagander, ‘wat kan ik voor u doen? Hoe ziet het eruit? Het is ontzettend klote om hier zo te zitten.’

Agne heeft zo’n pijn’, kwam de vrouw tussenbeide. ‘Hij is aan zijn rug geopereerd en nu lijkt er iets mis te zijn.’

‘Dat komt door die slagers van het Academisch’, zei Sagander. ‘Die snijden er maar op los.’

‘Ik denk dat je een infectie hebt’, zei Gunnel Sagander op meer besliste toon. ‘Je zou ermee heen moeten gaan.’

‘En daar met kerst liggen? Nee, dank je!’

‘Als het een infectie is, krijg je antibiotica’, zei ze. ‘Wilt u koffie?’ vroeg ze, op een ander onderwerp overstappend en ze richtte zich tot Lindell.

‘Graag, dat zou lekker zijn’, zei Lindell.

De vrouw liep de kamer uit. De man keek haar nadenkend na.

‘Ja, de werkplaats is tot op de grond toe afgebrand’, zei Haver onbarmhartig. ‘Er is niets meer over.’

Het was alsof hij zijn toon en taal aanpaste aan die van Sagander.

‘Ik heb het gehoord’, zei Sagander.

‘Vindt u het jammer?’ vroeg Lindell.

‘Jammer? Wat is dat voor stomme vraag.’

‘We denken dat het aangestoken is’, zei Berglund.

‘Kunt u niet gaan zitten? Het lijkt wel of ik hier lig opgebaard.’

De drie rechercheurs namen plaats. Lindell had het gevoel of ze op ziekenbezoek was bij een korzelig familielid.

‘Aangestoken’, zei Sagander. ‘Wie zou dat gedaan hebben?’

‘U hebt met niemand ruzie?’

‘Hoogstens met de belastingdienst, maar ik geloof niet dat die pyromanen in dienst hebben. En de minister van Financiën ook niet, die klootzak.’

‘We hebben wat vraagtekens’, zei Haver en hij leunde voorover. ‘Onlangs is een van uw vroegere werknemers vermoord en nu brandt de werkplaats af. Is er een verband?’

Sagander schudde zijn hoofd.

‘Wat deed u op 17 december?’ vroeg Berglund.

Sagander keek hem kort aan voor hij antwoord gaf. Lindell meende haast een teleurgestelde uitdrukking in zijn gezicht te bespeuren, alsof Sagander van mening was dat Berglund de saamhorigheid van jagers onderling verpestte.

‘Dat zal ik u zeggen. Toen lag ik onder het mes’, zei hij en hij gebaarde naar zijn rug.

‘Dan bent u snel opgeknapt. Toen ik de negentiende bij de werkplaats was, leek u behoorlijk fit’, zei Haver.

‘Ik ben geopereerd aan een hernia en dan sturen ze je binnen de kortste keren weer naar huis.’

‘Wanneer bent u thuisgekomen?’

‘De achttiende, ’s middags, op mijn verjaardag.’

‘Wat hebt u voor auto?’ vroeg Berglund.

‘Die Volvo daarbuiten’, zei Sagander snel.

Je kon merken dat hij pijn had en dat hij dat haatte, niet zozeer vanwege de pijn, vermoedde Lindell, maar meer omdat hij half moest liggen.

‘Hoe bent u thuisgekomen?’

‘Mijn vrouw heeft me opgehaald.’

‘In de Volvo?’

‘Ja, hoe anders? In een limousine?’

Gunnel Sagander kwam de kamer binnen met een blad vol kopjes, schoteltjes, koffiebroodjes en koekjes.

‘Eens even kijken’, zei ze en ze richtte zich tot Lindell. ‘Misschien wilt u de kranten op tafel even opzijschuiven?’

De kopjes rammelden op het blad. Lindell hielp alles klaar te zetten.

‘Wat een mooi servies’, zei ze en de vrouw keek haar aan als iemand in nood die een reddingsboei in het vizier krijgt.

‘U bent peperkoekjes toch nog niet zat, hè?’ vroeg ze.

Ik zou het hier best naar mijn zin kunnen hebben, als Agne Sagander er niet was, dacht Lindell.

‘Het duurt even voor de koffie klaar is’, zei de vrouw.

‘Ik zag dat u van dat mooie koper aan de wand had. Zou ik even mogen kijken?’

‘Ja, natuurlijk, kom maar mee.’

Ze liepen naar de keuken en Lindell voelde Agne Saganders ogen in haar rug.

‘Hij is een beetje dwars’, zei Gunnel Sagander toen ze in de keuken waren. ‘Hij heeft pijn.’

‘Ik zie het’, zei Lindell. ‘Hij is vast iemand die niet van stilzitten houdt.’

Ze bekeken de schalen en vormen. Gunnel vertelde dat ze het meeste geërfd had, maar dat ze ook veel op veilingen gekocht had.

‘Hij wordt gek als ik weer met iets kom aanzetten, maar later vindt hij het toch wel mooi.’

‘Dat is vast een mannentrekje’, zei Lindell. ‘U hebt hem opgehaald uit het ziekenhuis, hoorde ik.’

‘Ja, dat klopt’, zei Gunnel en haar ogen verloren wat van hun glans.

‘Dat was de achttiende?’

‘Ja, hij is dan jarig, maar er viel niet veel te vieren. Hij was vooral boos. Hij wilde naar de werkplaats.’

‘Dat ze mensen zo snel naar huis sturen! Hij was toch de dag daarvoor pas geopereerd?’

‘Bezuinigingen, maar hij wílde ook naar huis. Het is erger voor mensen die alleen zijn.’

‘Mensen die niemand hebben die het huishouden doet, bedoelt u?’

Gunnel Sagander glimlachte.

‘Het huishouden’, zei ze nadenkend. ‘Zo denk ik niet. Ik wil het netjes en gezellig hebben en hij is niet zo onmogelijk als hij lijkt.’

Lindell vond dat Gunnel Sagander mooi oud geworden was. Haar stem had een warme klank die erop duidde dat ze veel gezien en gehoord had, maar vergeven had en zich verzoend had met haar tegenslagen. Was ze gelukkig? Maakte ze van de nood een deugd door een goede huisvrouw en echtgenote te zijn voor een chagrijnige zuurpruim?

Lindell had te veel van deze vrouwen gezien die zich onderwierpen, maar kon zich tegelijkertijd ook voorstellen zich in die traditionele vrouwenrol te schikken. Het was heel gemakkelijk om net zo te doen als haar moeder. Zo schijnbaar geborgen. Ze zou hier met Gunnel Sagander over willen praten, maar zag in dat dit niet de juiste gelegenheid was en dat die er waarschijnlijk ook nooit zou komen.

De koffie in de percolator maakte een laatste pruttelend geluid. Gunnel Sagander wierp Lindell een blik toe alsof ze haar gedachten kon lezen.

‘Bent u getrouwd?’ vroeg ze, terwijl ze de koffie in een grote thermoskan schonk.

‘Nee, alleenstaand, met een kleine Erik.’

De vrouw knikte en ze gingen naar de woonkamer.

Lindell zag aan Haver dat hij teleurgesteld was. Of kwam het door de vermoeidheid dat hij er zo wanhopig uitzag? Hij zat slap achterovergeleund in een gestoffeerde fauteuil naar zijn handen te kijken. Hij wierp een blik op Lindell en Gunnel Sagander toen ze terugkwamen. Sagander kletste aan één stuk door. Berglund zat aandachtig te luisteren.

‘Little John was een vakman, maar een einzelgänger’, zei hij. ‘Het was jammer dat hij wegging.’

‘U hebt hem zelf ontslagen’, wierp Berglund tegen.

‘Dat moest wel,’ zei Sagander kort, ‘maar dat kan een ambtenaar niet begrijpen.’

‘Dat zal het zijn’, zei Berglund vriendelijk glimlachend.

‘Nog een kopje?’ vroeg Gunnel Sagander even later en ze hield hem de thermoskan voor.

‘Nee, dank u’, zei Berglund en hij stond op.

Haver keek naar de lucht. De wolken trokken weg als een gordijn dat opengedaan werd, en er opende zich een heldere hemel. Hij bewoog zijn mond om iets te zeggen maar bedacht zich en liep het erf op.

‘Bedankt voor de koffie’, zei hij en hij wendde zich tot Gunnel Sagander.

Ze zei niets, knikte alleen maar. Berglund gaf haar een hand. Lindell treuzelde nog even.

‘U hebt John natuurlijk ook gekend’, zei ze.

‘Ja, uiteraard. Hij heeft zo veel jaren in de werkplaats gewerkt. Ik mocht hem graag.’

‘Zijn zoon Justus is verdwenen. Kunt u zich indenken waar hij heen is?’

Gunnel schudde haar hoofd.

‘Is hij ervandoor? Arme jongen.’

Er startte een auto. Het was de ordepatrouille die wegreed. Lindell gaf Gunnel een hand en bedankte. Haver en Berglund wilden net in de auto stappen, toen Haver verstijfde, alsof hij getroffen werd door spit. Lindell zag hem de auto weer uit komen en een paar meter naar opzij lopen. Hij ging op zijn hurken zitten en riep iets naar Berglund. Die strekte zich uit en pakte iets uit de auto.

‘Wat is er?’ vroeg Gunnel Sagander ongerust.

‘Geen idee’, zei Lindell.

‘Ik moest nog ergens aan denken, waar Justus heen zou kunnen zijn. John en Erki van de werkplaats waren heel goede vrienden.’

Lindell had moeite zich te concentreren op wat de vrouw zei. De verlichting op het erf verlichtte slechts matig de plaats waar Haver en Berglund gehurkt zaten. Berglund deed een zaklamp aan. Ze zag Havers opwinding in de manier waarop hij zich tot Berglund wendde. Die schudde zijn hoofd, keek omhoog naar het huis, stond op en pakte zijn mobiele telefoon.

‘Erki was haast een vader voor John, vooral in het begin,’ vervolgde Gunnel Sagander, ‘toen hij wat besluiteloos was. Hij was ook een enorm heethoofd, maar daar trok Erki zich niets van aan.’

Lindell strekte haar hals.

‘Wat doen ze daar? Zijn ze iets verloren?’

‘Misschien hebben ze wat gevonden’, zei Lindell. ‘Maar wat zei u over Johns collega?’

‘Misschien is Justus naar Erki gegaan. Ik weet dat hij de Fin graag mocht.’

‘Weet u waar hij woont?’

‘Hij woonde vroeger in Årsta, maar ik geloof dat hij naar Bälinge verhuisd is.’

Haver kwam overeind, zette zijn handen in zijn onderrug en zei iets tegen Berglund.

‘Ik kan het Agne even vragen. Dan zouden we Erki kunnen bellen.’

‘Vraagt u het even, dan bel ik’, zei Lindell.

Gunnel ging naar binnen en Lindell haastte zich naar haar collega’s. De temperatuur was aanzienlijk gedaald en het was ijzig koud. Ze trok haar sjaal dichter om zich heen. De adem van haar collega’s stond als een wolk om hen heen.

‘Wat is er?’ vroeg ze.

Haver keek haar aan en alle vermoeidheid was uit zijn ogen verdwenen.

‘Sporen’, zei hij kort en hij wees naar de grond voor zijn voeten. Lindell meende een glimlach op zijn lippen te zien.

‘Leg eens uit’, zei ze.

Haver vertelde over de sneeuwstortplaats in Libro waar ze John gevonden hadden.

‘Jij denkt dat het dezelfde auto is?’

Haver knikte.

‘Eskil is onderweg’, zei hij en Lindell zag nu hoe nerveus hij was.

‘Zullen we Saganders vrouw vragen wie er hier op bezoek zijn geweest?’ vroeg ze en op hetzelfde moment ging haar mobiele telefoon.

Het was haar moeder die zich afvroeg waar ze bleef. Erik was wakker geworden, had pap gehad, was weer ingeslapen, maar was nu weer wakker.

‘Huilt hij?’ vroeg Ann en ze liep weg van de blikken van haar collega’s.

‘Nee, niet direct’, zei haar moeder en Ann vroeg zich zwijgend af wat ze bedoelde.

‘Ik blijf niet lang meer weg’, zei ze. ‘Geef hem maar wat banaan, dat vindt hij lekker.’

‘Hij heeft geen banaan nodig, hij heeft zijn moeder nodig.’

‘Hij heeft een oma’, zei Ann en op hetzelfde moment had ze spijt van haar woorden.

Het werd doodstil.

‘Kom naar huis’, zei haar moeder ten slotte en ze hing op.

Ann Lindell stond met haar telefoon in haar hand, ze keek Haver en Berglund aan, deed alsof ze het gesprek op fatsoenlijke wijze afrondde en keerde terug naar haar collega’s.

‘De oppas?’ vroeg Berglund.

Lindell knikte en zag hoe Berglund Haver een snelle blik toewierp. Op hetzelfde moment kwam Rydes oude auto aanrijden. Hij remde af en leek te aarzelen voordat hij het erf bij Sagander opreed.

Lindell liep naar Gunnel Sagander toe, die weer naar buiten gekomen was. Ze had het koud.

‘Zullen we naar binnen gaan?’ vroeg Lindell.

De vrouw schudde haar hoofd.

‘Wat is er?’ vroeg ze en ze keek Lindell aandachtig aan.

‘Bandensporen’, legde Lindell uit. ‘Ik moet u vragen wie er vandaag op bezoek zijn geweest.’

De vrouw wendde haar blik af.

‘Agnes broer’, zei ze kort. ‘Ruben. Hij was hier een paar uur geleden. Hij ging op hazenjacht en kwam een doosje lenen voor de buks.’

‘Munitie?’

De vrouw knikte.

‘Had hij het wapen bij zich?’

‘Dat heeft hij vrij vaak’, zei Gunnel Sagander. ‘Hij is…’

Ze zweeg. Beide vrouwen zagen hoe de technicus uit zijn auto stapte, naar zijn collega’s toe liep en onmiddellijk hurkte. Berglund stak de zaklamp weer aan.

‘Waar woont Ruben?’

‘Op de heuvel’, zei Gunnel Sagander en ze wees omhoog naar wat huizen een paar honderd meter verderop.

‘Waar licht brandt, dat huis met die twee schoorstenen?’

Gunnel knikte.

Lindell liep terug naar het bandenspoor. Ryde keek haar kort aan, maar zei niets. Hij haalde een duimstok te voorschijn en mat de afdruk in de sneeuw.

‘Dezelfde breedte’, zei hij.

Hij pakte zijn camera en nam vlug een zestal foto’s. De flits lichtte het bandenprofiel op. Haver huiverde. Lindell vertelde dat het vermoedelijk de auto van Saganders broer was, dat hij gewapend was en dat hij in de buurt woonde.

Ola Haver keek haar aan maar Lindell had het idee dat hij met zijn gedachten ver weg was.

‘Het mes dat Mattias heeft gejat lag in de auto. De auto die de sporen in Libro heeft gemaakt en nu hier’, zei Haver. ‘Ruben heeft zijn broer in het ziekenhuis opgezocht de dag na de moord.’

‘Wat een amateur’, zei Ryde.

‘Ruben Sagander’, zei Lindell en alle vier keerden ze zich naar het noorden en keken ze naar het huis met de twee schoorstenen.

‘Hij is gewapend’, zei Haver.

Als op een teken liepen ze terug naar Agne Saganders huis. Gunnel Sagander had een vermoeden wat er aan de hand was, dat zagen de vier rechercheurs. Ze deed haar sjaal dichter om zich heen, rechtte haar rug en maakte zich gereed.

‘Weet u of Ruben zijn broer de dag na de operatie bezocht heeft?’ vroeg Lindell.

‘Ja, we zijn er allebei geweest.’

‘In Rubens auto?’

De vrouw knikte.

‘Is dat een rood met witte pick-up?’

Opnieuw een knik.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze, maar Lindell vermoedde dat Gunnel Sagander het wist.

‘Kende Ruben John?’ vroeg Berglund.

‘Ja zeker.’

Ze gingen naar binnen. Haver pleegde een telefoontje. Berglund sprak met Agne Sagander, die in dezelfde houding zat als waarin ze hem achtergelaten hadden. Ook Ryde pakte zijn telefoon. Lindell bleef met Gunnel Sagander in de hal staan.

‘Kunt u Erki’s telefoonnummer pakken?’ vroeg Lindell.

Ze zou naar huis moeten gaan. Op de een of andere manier voelde ze dat de moord op Little John haar niet zoveel meer interesseerde. Misschien kwam dat doordat ze niet bij het onderzoek betrokken was geweest. Was het door de gedachte aan Justus dat ze bleef hangen?

Haver beëindigde zijn gesprek en wilde net iets zeggen toen Berglund uit de woonkamer kwam en de deur zorgvuldig achter zich sloot.

‘We moeten een ambulance bellen en een paar jongens van Orde’, zei hij. ‘Sagander wil niet van zijn plaats komen. Hij zegt dat hij niet verplaatst kan worden.’

Berglund had niets van Havers enthousiasme. De bijna gepensioneerde politieman wilde naar huis, naar zijn vrouw, zijn kinderen, kleinkinderen en kerstboom, maar Lindell wist dat hij zonder morren op kerstavond zou werken als dat nodig was. Hij stond met zijn hand op de deurkruk en keek naar Gunnel Sagander, misschien uit medeleven of om een opmerking te horen over de beweerde immobiliteit van haar man.

Maar ze zei alleen maar: ‘Hij is koppig.’

‘Hoe is zijn broer?’ vroeg Haver.

Ze zagen hoe ze aarzelde, haar woorden met zorg koos.

‘Hij lijkt op veel punten op zijn broer, het is een tweeling, maar Ruben is meer opvliegend van aard, dat moet ik wel zeggen.’

‘Is hij gewelddadig?’

‘Hij heeft een fantastische vrouw’, vervolgde Gunnel Sagander, alsof dat het antwoord op Havers vraag was.

Havers telefoon ging en hij nam na het eerste signaal op. Lindell zag dat hij transpireerde. Ze moest aan Edvard denken. Ze voelde de vlinders in haar buik als ze eraan dacht hoe ze gevreeën hadden in het houten paleis op Gräsö zodat de noordooster gezwegen had. Op een nacht was ze vlak voor zonsopgang opgestaan, was naar het open raam gelopen, had de hor losgemaakt en had naar buiten geleund. De vogels zongen op hun mooist. Ze zee was spiegelglad en de temperatuur naderde al de twintig graden. Toen ze zich omgekeerd had en naar Edvard in het bed gekeken had, had ze gedacht dat dat het opperste geluk was. Hij had ’s nachts het laken van zich afgegooid en er glommen een paar zweetdruppeltjes op zijn buik.

‘Dan gaan we maar naar Ruben’, zei Haver en hij onderbrak haar gedachten. ‘Er zijn twee wagens onderweg. Ik heb ze tot spoed gemaand.’

‘Kan ik jouw auto lenen, Eskil?’

De technicus wendde zich tot Lindell en keek haar aan alsof hij de vraag niet begrepen had.

‘Ik moet naar de stad’, zei ze gegeneerd, alsof ze Ryde gevraagd had zijn broek te mogen lenen.

‘Neem de mijne maar’, zei Haver om haar niet in verlegenheid te brengen, en hij gooide haar zijn sleutelbos toe.

‘Bedankt, Ola’, zei ze en ze glimlachte. ‘Dit fiksen jullie zelf wel’, voegde ze eraan toe, een van Edvards woorden gebruikend.

Ze liep naar buiten, vouwde het papiertje met het telefoonnummer open en toetste de cijfers in. Na vijf, zes keer overgaan nam de Fin op. Op de achtergrond hoorde ze kerstliedjes en gerammel van serviesgoed.

Ze stelde zich voor maar voordat ze kon uitleggen waarom ze belde, onderbrak Erki Karjalainen haar.

‘Hij is hier’, zei hij kort. Het leek wel of de stem afkomstig was uit de Moem-serie, vond Lindell.

Ze lachte van opluchting.

‘Hebben jullie Berit gebeld?’

‘Nee,’ zei de Fin, ‘dat wil de jongen niet.’

‘Mag ik naar u toe komen?’

‘Moment’, zei Erki, en Lindell hoorde hem weglopen bij de telefoon. Ze probeerde zich voor te stellen hoe hij woonde, hoe hij eruitzag en hoe hij met de jongen sprak. Het duurde even en ze keek uit over de weilanden voor Saganders huis, de weg met de versierde jeneverbestakken en het huis van zijn broer op de heuvel een paar honderd meter verderop. Zou Agne zijn broer bellen om hem te waarschuwen? Ze dacht van niet. Als hij moeite had om bij de telefoon te komen, had hij vast een mobieltje binnen handbereik, maar dat zou hij wel laten liggen. Dat was een gevoel gebaseerd op Gunnel Saganders reactie. Ze wist wat er aan de hand was, zelfs dat haar man aangeklaagd kon worden voor medeplichtigheid aan moord, maar Lindell zag dat ze diep vanbinnen de komst van de politie verwelkomde. Misschien was Agne, achter zijn botheid, wel dezelfde mening toegedaan. Tweelingen zijn gewiekst, wist Lindell en ze herinnerde zich een geval van een tweeling waarbij de één een jonge vrouw had verkracht in het Engelse park en waarbij de ander, vol afschuw over de daad van zijn broer, toch aarzelde om mee te werken aan diens veroordeling.

Erki Karjalainen kwam terug aan de telefoon. Ze mocht komen, maar ze mocht Berit niet bellen.

‘Dat beloof ik’, zei ze en ze drukte het gesprek weg. Karjalainen woonde twintig minuten daarvandaan, als de kortere weg door het bos berijdbaar was. Ze had hem samen met Edvard een aantal keer gereden. In die bossen lag een van zijn beste vindplaatsen voor paddestoelen.

Terwijl ze naar Havers dienstwagen liep, toetste ze Berits nummer in. Ze kon de vrouw voor zich zien, onrustig ijsberend in de flat.

‘We hebben hem gelokaliseerd’, zei Lindell direct.

Berit Jonsson begon te huilen en het duurde even voordat Lindell weer contact met haar kreeg.

‘Het zal even duren voor hij thuiskomt,’ zei Lindell, ‘maar hij is in goede handen, dat garandeer ik.’