12

De kop van de ochtendkrant bracht schreeuwend zijn zwarte boodschap: ‘Moord!’ Haar eerste impuls toen ze de inleiding gelezen had, was om Ottosson te bellen. Haar ochtendmoeheid verdween als sneeuw voor de zon. Dit was háár job.

Sommigen kregen een kick van de sportbijlage met alle reportages en uitslagen, anderen vonden erkenning in de recensies in de cultuurbij lage, weer anderen vermaakten zich met strips of bijlagen over woninginrichting. Ann Lindell was in dergelijke informatie niet geïnteresseerd, maar een moord in haar stad deed haar hart sneller kloppen. Niet dat ze opgewonden werd van geweld of van het feit dat iemand brutaal was afgeslacht, maar wel doordat dat betekende dat er werk aan de winkel was.

Ze werd meegezogen in de tekst, bestudeerde alles zorgvuldig, probeerde tussen de regels door te lezen. De korte commentaren van haar collega’s, Haver en Ryde, leverden niet veel op, maar voldoende om te begrijpen dat ze niets noemenswaardigs hadden om op af te gaan.

Ze schoof de krant van zich af. Ze was al negen maanden thuis. Die kleine groeide zo verdomde langzaam. Hij heette Erik, maar ze noemde hem meestal ‘die kleine’. Ze bedoelde daar niets kleinerends mee, het was meer een uitdrukking voor haar compassie met het kind dat gedwongen was op te groeien met een alleenstaande politievrouw.

Ze vond niet van zichzelf dat ze een buitengewoon goede moeder was. Niet dat het de kleine ergens aan ontbrak, hij kreeg alle aandacht waar hij recht op had, maar Ann voelde zich vaak ongeduldig over zijn langzame ontwikkeling. Waarom kon je dat niet wat versnellen, zodat zij weer aan het werk kon?

Ze had dat verteld aan Beatrice, dat ze zich ontrouw voelde tegenover dat onschuldige kind, maar Beatrice had alleen maar gelachen.

‘Denk je dat ik dat niet herken?’ had ze gezegd. ‘We zijn gek op onze kinderen, maar we willen zoveel. Er is meer in het leven dan alleen die lieve schatjes. Andere vrouwen vinden het heerlijk om thuis rond te tutten. Zelf dacht ik dat ik na het eerste jaar gek zou worden. Met de andere moeders bij de zandbak zitten roddelen was niets voor mij.’

Ann voelde zich enigszins gerustgesteld door de woorden van haar collega, maar toch niet helemaal. Haar slechte geweten knaagde. Ze voelde dat ze in bijna alles wat ze ondernam andere moeders na-aapte, vooral haar eigen moeder. Het was net alsof het moederschap niet echt was.

Ze had nog nooit zo nauw met iemand samengeleefd, bijna al haar kracht en energie besteed aan één iemand. Het vermoeide haar maar gaf haar ook nieuwe energie en zelfvertrouwen. Ze bleef zich verbazen over de wending die haar leven genomen had, over hoe ze veranderd was.

Ze leefde in twee werelden, eentje waarin ze alleen maar deed alsof ze de goede moeder was, terwijl ze werd gestuurd door ongeduld en een slecht geweten, en eentje waarin ze vol trots de kinderwagen over de stoepen van Uppsala voortduwde, vervuld van een kalm geluk.

Ze dacht weinig aan de vader van het kind. Dat verbaasde haar. Tijdens haar zwangerschap, met name de laatste maanden, had ze met de gedachte gespeeld om hem op te zoeken. Niet om hem te bewegen zijn gezin in de steek te laten, ze had uitgezocht dat hij getrouwd was en twee kinderen had, niet om hem alimentatie te laten betalen, zelfs niet om hem zijn vaderschap te laten erkennen. Waarom dan wel? had ze zich afgevraagd. Ze had het antwoord niet gevonden en toen het kind eenmaal geboren was, had ze zich er niet meer druk om gemaakt.

Anns ouders hadden wel doorgevraagd, maar ze had alle pogingen van de hand gewezen om haar te laten vertellen wie de vader van het kind was. Dat maakte niet uit, noch voor haar, noch voor haar ouders, ze zou toch nooit met hem samenleven.

En als het kind vragen ging stellen als hij groot genoeg was, dat zag ze tegen die tijd wel. Ze had altijd het principiële standpunt gehad dat alle kinderen recht hebben op een vader, maar nu was ze daar niet meer zo zeker van. Ze had hem niet nodig. Wat ze voor zichzelf ontkende was de sluimerende hoop dat er zich op een mooie dag wellicht een man zou aandienen die de rol van stand-in op zich kon nemen.

Vaak verafschuwde ze zichzelf om haar lichtzinnige houding, maar ze rationaliseerde de behoeften die ze de laatste jaren gevoeld had weg, toen de gedachten aan Edvard haar in verwarring hadden gebracht en hadden verzwakt. Het is nu eenmaal zo, wees een goede moeder, precies zoals je een goede rechercheur was, punt uit. Jij hebt geen man nodig, beeldde ze zichzelf in, zich er wel degelijk van bewust dat ze aan zelfbedrog deed. De kunst van het overleven, noemde Beatrice het, toen ze een keer ongekend openhartig over Anns leven hadden gepraat.

Ze was blij met Beatrice. Ze had nooit gedacht dat haar collega zoveel voor haar zou gaan betekenen. Beatrice was altijd een keiharde tante geweest met vaste principes. Ann had op de tast haar weg naar Beatrice gezocht, zuinig op de vriendschap, maar tegelijkertijd bang voor het oordeel.

Ze had zich vaak een willoos schaap gevoeld, blootgesteld aan haar heftige gevoelens voor Edvard. Haar, zoals ze zelf vond, tienerachtige fixatie om een man te hebben om mee samen te leven, en haar weifelachtige houding tegenover het kind.

Beatrice had haar niet veroordeeld. Integendeel. Het gevoel van rivaliteit dat er tussen de enige vrouwen binnen de eenheid geweest was, vervaagde en Beatrice werd steeds meer een vriendin, iets wat Ann gemist had sinds ze uit Ödeshög vertrokken was. Soms verbeeldde ze zich dat dat misschien kwam omdat Beatrice zich nu niet hoefde te bewijzen. Ann was ontwapend, weg van het werk, gebonden aan haar zoontje.

Ann Lindell was altijd het lievelingetje van afdelingschef Ottosson geweest. Hij had haar gesteund en kleine privileges gegeven, in het geheim, want Ottosson hechtte veel waarde aan de eensgezindheid tussen de collega’s. Beatrice had het vast wel gemerkt, die voelde zich misschien wel onrechtvaardig behandeld.

Hoe het ook zij, Ann was blij met de belangstelling die haar collega voor haar en haar welbevinden toonde. Dat was ze niet gewend. Tot dan toe hadden ze eigenlijk alleen maar over het werk gesproken, nu waren ze vriendinnen geworden en deelden ze veel meer dan alleen het werk.

Ze belde Ottosson. Ze wist dat ze zich niet zou kunnen inhouden, dus kon ze net zo goed meteen bellen.

Ottosson grinnikte verrukt toen hij haar stem hoorde. Lindell voelde zich betrapt. Ottosson deed verslag van de zaak. Zoals ze al gedacht had, hadden de collega’s tot nu toe niet zoveel om op af te gaan. Van Little John wist ze niet zoveel af, maar des te meer van zijn broer Lennart. Dat Sammy hem aan de tand voelde, vond ze niet zo geslaagd. Die twee waren nooit echt on speaking terms met elkaar gekomen, maar ze hield haar bedenkingen voor zich. Ze herinnerde zich de notoire kleine crimineel als een vrij arrogant iemand.

O, wat verlangde ze naar haar werk toen ze Ottossons uiteenzetting hoorde! Ze hoorde aan zijn stem dat hij gejaagd was, maar hij nam toch de tijd om met haar te praten. Lindell zat aan de keukentafel. Als in een reflex had ze een notitieblok naar zich toe getrokken en gegevens over de moord en de naspeuringen genoteerd.

Ze zag het allemaal voor zich, de ochtendbriefing, de collega’s die over hun bureaus gebogen zaten met een telefoon in hun hand of turend naar een computerscherm. Haver met zijn open gezicht, Sammy met zijn wat jongensachtige stijl, Fredriksson, die gewoon maar wat voor zich uit zat te staren terwijl hij met zijn vingertoppen over het puntje van zijn neus wreef, Lundin, vast op het toilet met ingezeepte handen, Wende verdiept in databases, Beatrice, die verbeten en doelbewust lijsten met namen en adressen doorploegde, Ryde, de norse technicus, peinzend en in feite bijzonder slim achter al zijn knorrigheid.

Natuurlijk wilde ze terug en graag zo snel mogelijk. Erikje begon te jengelen. Ze voelde onbewust aan haar borsten en stond op. Waar ging het eigenlijk om bij die moord? dacht ze. Drugs? Schulden? Jaloezie? Ze wierp een laatste blik op haar aantekeningen voordat ze aarzelend naar haar kind liep.

Hij lag op zijn rug met zijn blik gefixeerd op een punt op het plafond of op de kleurrijke belletjes die boven het kinderbedje hingen. Ann keek hem aan. Haar kleine ventje. Zijn ogen werden naar haar gestalte getrokken en hij liet een zwak gekerm horen.

Toen ze hem oppakte, viel zijn hoofdje tegen haar hals. De heerlijke combinatie van zoet en zuur die opsteeg van het mollige kinderlijfje, dat als een verwarmende zwaarte tegen haar borst lag, maakte dat ze hem voorzichtig omhelsde en een paar lieve woordjes mompelde.

Ann legde het kind voorzichtig op het onopgemaakte tweepersoonsbed, knoopte haar bloes en de voedingsbeha los en ging naast het kind liggen. Hij wist wat hem te doen stond en hij zwaaide verwachtingsvol met zijn korte armpjes.

Erikje smakte uitvoerig terwijl Ann goed ging liggen. Ze streek hem over zijn donzige haar en sloot haar ogen. Ze dacht aan Lennart Jonsson en zijn broer.