19

De man was echt aardig geweest, hij had zelfs aangeboden om mee naar binnen te gaan bij de eerstehulpafdeling van het ziekenhuis. Misschien dacht hij dat ik een hersenschudding had en niet voor mezelf kon zorgen?

Hij stak zijn hand op en wachtte tot de auto verdwenen was, voordat hij wegliep bij de verlichte hal. De duizeligheid kwam en ging. Hij dacht niet dat dat kwam door het bloedverlies, maar meer door de spanning. De bloedstroom was afgenomen en op de wond had zich een korst gevormd. Zijn haar zat vastgeplakt tegen zijn kruin. Hij voelde voorzichtig aan de randen van de wond.

Na een paar minuten stond hij op Dag Hammarskjölds väg, niet wetend waar hij heen zou gaan. Het sneeuwde licht. Er reden een paar auto’s langs. Hij ging tussen de bomen in het park lopen. Een jong stel kwam hem tegemoet. Ze lachten. Onder hun dikke donzen jacks droegen ze vast nette kleding. De vrouw hield een plastic zak in haar hand met daarin iets wat Vincent meende te herkennen als schoenen.

Vincent trok zich terug achter een boom, liet ze passeren, voordat hij met enkele vlugge passen vlak achter het stel ging lopen. De sneeuw dempte het geluid van zijn stappen en hij verraste hen volledig. Hij rukte de gebreide muts van het hoofd van de man, maakte rechtsomkeert en rende het park in. Na zo’n vijftien meter keek hij om. Het stel stond nog op dezelfde plaats hem na te staren. Hij wist dat ze niet achter hem aan zouden komen, maar hij rende toch verder in de richting van het kasteel.

Ondertussen zette hij de muts op en zocht zijn weg omlaag langs het talud in de richting van Nedre Slottsgatan en kwam even ten noorden van de Zwanenvijver uit. Daar haalde hij adem, pakte een handvol sneeuw, wreef zijn gezicht schoon en trok de muts tot over zijn wenkbrauwen omlaag.

Er reed een taxi weg bij restaurant Flustret. Hij hield hem midden op het kruispunt aan en stapte achter in. De taxichauffeur keek hem via zijn achteruitkijkspiegel aan.

‘Ik moet naar Årsta’, zei Vincent Hahn en hij was verbaasd dat zijn stem zo beheerst klonk. ‘Årsta-centrum is prima.’

De taxiradio knetterde. De chauffeur toetste een paar gegevens in op zijn boordcomputer voordat de auto vaart maakte en over Islandsbron reed.

Vincent zei verder niets meer tijdens de rit, maar dacht des te meer na. Er werd jacht op hem gemaakt en met een zeker genoegen bedacht hij hoe hij zijn achtervolgers voor de gek kon houden. Tot nu toe ging het goed. Het spoor zou stoppen bij de EHBO. De man die hem met de auto had opgepikt zou zeker de politie bellen als hij de ochtendkrant gelezen had. Het stel van de muts vermoedelijk niet. Het was zaak om nu geen stommiteiten te begaan. De wond moest verzorgd worden, dat was het belangrijkste.

Hij betaalde rijkelijk, stapte uit en wachtte tot de taxi verdwenen was voordat hij de weg naar Sala Backe overstak. Hij hoopte dat Vivan thuis was.

Vivan was zijn voormalige schoonzus, ze was al bijna vijftien jaar gescheiden van zijn broer Wolfgang. Ze woonde nu in een driekamerwoning op Johannesbäcksgatan. Ze had plaats zat, maar de vraag was of ze hem binnen wilde laten. Ze gingen niet echt met elkaar om, maar kwamen elkaar wel eens tegen. Ze hadden een paar keer koffiegedronken in de stad en ze had hem een keer opgezocht in Sävja. Zijn broer liet zelden wat van zich horen en het contact met Vivan was een manier om wat informatie te krijgen over Wolfgang, die al meer dan tien jaar in Tel Aviv woonde.

Hij gooide een sneeuwbal tegen het raam en was er zeer mee ingenomen dat de eerste poging meteen raak was. Vivans gezicht verscheen haast onmiddellijk tussen de gordijnen, alsof ze had staan wachten op die sneeuwbal, zo laat op de avond.

Ze keek angstig. Dat kon hij zien, alhoewel het raam op de derde verdieping zat. Misschien dacht ze dat het haar ex-man was. Het eerste jaar na de scheiding had hij haar op verschillende manieren lastiggevallen, gebeld, op de deur gebonkt en haar buiten opgewacht als ze naar haar werk zou.

Was dat de reden dat ze glimlachte toen ze ontdekte dat het haar zwager was? Het gezicht verdween voor het raam en na een paar seconden ging het licht in het trappenhuis aan. Vincent voelde zich dankbaar, een gevoel dat hij zelden had. Eindelijk iemand die voor me klaarstaat, dacht hij en hij liep naar de deur.

Vivan glimlachte nog steeds toen ze opendeed, maar de glimlach veranderde in een angstige uitdrukking toen ze zijn gezicht zag.

‘Wat is er gebeurd?’

‘Ik ben overvallen’, zei hij met een toegeeflijke stem, wat haar nóg angstiger maakte.

‘Overvallen?’ herhaalde ze mechanisch.

Hij knikte en stapte naar binnen.