20

Flora

1 augustus 1940

De sfeer in huis veranderde op de ochtend dat lord Livingston zou terugkomen uit Londen. Het tafellinnen werd zorgvuldiger geperst. Het zilver werd nog een keer gepoetst. Zelfs de kinderen leken gespannen. Janie liep de hele ochtend achter me aan en weigerde een dutje te doen; de leraar vertelde dat Nicholas erg afgeleid was tijdens de rekenles.

We wisten wanneer hij zou komen, want meneer Humphrey ging hem ophalen van het station. Het was een kwartier rijden naar het dorp, dus ik liet de kinderen om half elf naar buiten om op de oprijlaan op hem te wachten. Janie begon te gillen toen de jongens de auto in de verte aan zagen komen rijden over de kronkelweg naar het huis. Janie rende naar de auto, maar ik tilde haar op.

Katherine klopte op haar vlecht. Ik had hem in een knotje gedraaid en opgestoken en was verrast hoe volwassen ze er al uitzag. ‘Denk je dat vader zal zien dat ik mijn haar heb opgestoken?’ vroeg ze.

‘Jazeker, lieverd,’ zei ik. ‘Hij zal je beeldschoon vinden.’

‘Ik hoop dat hij cadeautjes heeft meegenomen uit Londen,’ zei Nicholas breed grijnzend.

Abbott draaide zich naar ons om. ‘Zou hij dat modelvliegtuig hebben gekocht waarover ik hem heb verteld? Dat in de catalogus van Harrods staat?’

Ik hoopte voor de kinderen dat hun vader net zo opgetogen zou zijn als zij om hen weer te zien, maar toen de auto tot stilstand was gekomen stapte hij uit zonder ook maar naar hen te glimlachen.

‘Welkom thuis, vader!’ riep Nicholas.

Lord Livingston liep de trap van het bordes op en knikte naar ons. ‘Dag, kinderen,’ zei hij emotieloos, en toen gaf hij zijn hoed en jas aan meneer Beardsley. ‘Thee in mijn kamer graag,’ zei hij. ‘Een dringende kwestie vereist mijn onmiddellijke aandacht.’

Hij haastte zich het huis in en de deur viel achter hem dicht. Het was niet koud geweest toen we naar buiten waren gegaan, maar de wind was aangetrokken. Janie stond te rillen en Katherine wreef over haar armen. Nicholas trok een pruillip. ‘Kom, kinderen,’ zei ik. ‘We zien jullie vader straks nog wel.’

Abbott trapte tegen een kiezelsteentje, dat over de oprijlaan zeilde, tegen een wieldop ketste en vlak naast meneer Humphrey terechtkwam.

‘Abbott!’ riep ik. ‘Bied onmiddellijk je excuses aan meneer Humphrey aan!’

‘Nee!’ schreeuwde hij terug, en hij rende naar het terras.

Meneer Humphrey knielde neer en begon met een hoekje van zijn mouw de wieldop te poetsen. Hij mompelde binnensmonds iets wat ik niet kon verstaan.

‘Het spijt me,’ zei ik. ‘Ik zal even met hem gaan praten.’

‘Dat heeft geen enkele zin,’ zei hij chagrijnig. ‘Die jongen is kwaadaardig, dat heb ik al veel vaker gezegd.’

We zagen lord Livingston pas weer bij de lunch, nadat de kinderen de rest van de ochtend mokkend hadden doorgebracht. Maar toen ze aan tafel kwamen, lag er een cadeautje op hun stoel. De pakjes waren ingepakt in blauw papier en er zat een touw omheen gestrikt. Janie slaakte een gil van vreugde toen ze dat van haar zag. Ze scheurde het open en trof een porseleinen pop met een jurk van roze zijde aan. Katherine kreeg een serie kinderboeken en Nicholas een trein. Mijn hart sloeg over toen Abbott zijn pakje opende. Ik zag aan zijn gezicht dat het geen modelvliegtuig was. Zijn gezicht verstijfde. ‘Dank u, vader,’ zei hij, en hij stak een paar rijlaarzen omhoog. ‘Wat handig.’

Lord Livingston zat met een glimlach op zijn gezicht aan het hoofd van de tafel. ‘Er is ook een cadeautje voor u, juffrouw Lewis,’ zei hij, en hij wees naar een in roze papier ingepakte doos op de punt van de tafel.

‘O,’ zei ik verrast, ‘wat attent van u, maar dat had echt niet gehoeven.’

Hij glimlachte weer. Er was geen spoortje meer te zien van zijn rothumeur bij aankomst. ‘Ik vond van wel. Maak maar open.’

Katherine zat enthousiast te knikken van spanning. ‘Ja, maak maar open!’

Ik trok de doos naar me toe, trok zorgvuldig het lint los, haalde het papier eraf en nam het deksel van de doos. Er zaten drie kleine schilderdoeken, een schildersschort, een set olieverf en vijf penselen in.

‘Meneer Humphrey heeft de ezel op uw kamer gezet,’ zei hij. ‘Ik hoop dat u er blij mee bent.’

‘Nou en of,’ zei ik aangedaan. ‘Ik kan u niet genoeg bedanken.’

‘U hoeft me niet te bedanken,’ zei hij. ‘Geniet er maar van.’

Ik knikte. ‘O, zeker. Dat beloof ik.’

Nicholas keek me nieuwsgierig aan. ‘We wisten helemaal niet dat u kunstenares bent, juffrouw Lewis.’

‘Dat ben ik ook niet,’ zei ik. ‘Maar ik schilder graag bloemen en de natuur.’

‘Dat deed mama ook,’ zei Katherine, die me trots lachend aankeek.

Lord Livingston schraapte ongemakkelijk zijn keel. ‘Ik hoopte eigenlijk dat u iets voor ons wilt schilderen om toe te voegen aan onze collectie.’

‘Nou, ik denk niet dat ik daar goed genoeg voor ben.’

‘Dat ben ik met u oneens,’ zei hij met een knik naar meneer Beardsley, die soep stond op te scheppen.

De kinderen aten tevreden hun lunch en toen ze klaar waren mochten ze naar de speelkamer om met hun cadeaus te spelen. Toen mevrouw Dilloway en meneer Beardsley waren vertrokken stond ik op om ook te gaan, maar lord Livingston schraapte zijn keel.

‘Hebt u even, juffrouw Lewis?’

Ik bleef in de deuropening staan. ‘Natuurlijk.’

‘Dank u,’ zei hij.

‘Waarvoor?’

‘Dat u me de ogen hebt geopend.’

Ik schudde verward mijn hoofd. ‘Wat bedoelt u?’

Hij zuchtte. ‘Ik werd zo in beslag genomen door mijn eigen verdriet dat ik niet meer zag dat de kinderen me nodig hebben.’ Hij wreef nerveus over zijn voorhoofd. ‘Het raakte me diep, zoals u ze vandaag naar buiten had gestuurd om op me te wachten. Maar dat drong niet direct tot me door. Hoe dan ook, ik besef nu dat ik een afschuwelijke vader ben geweest de laatste tijd.’

‘U bent niet afschuwelijk,’ zei ik, ‘uw kinderen houden zielsveel van u.’

‘Nou,’ zei hij, ‘ik heb in ieder geval wat goed te maken.’

Ik knikte. ‘Misschien kunt u met Abbott beginnen. Hij heeft bedacht dat hij niet zonder modelvliegtuig kan.’

‘O?’

‘Ja,’ zei ik. ‘En het zou nog mooier zijn als zijn vader er samen met hem mee gaat vliegen.’

Zijn blik dwaalde naar de grond alsof het net tot hem was doorgedrongen dat alles wat hij dacht over zijn zoon te weten achterhaald was als de krant van gisteren. ‘Ik zal…’ Hij was even stil en keek me getroebleerd aan. ‘Ik zal er eens over nadenken.’

‘Nogmaals hartelijk dank,’ zei ik, en ik wees naar de doos schildersspullen. ‘Ik ben er echt heel blij mee. En nu moest ik maar eens naar de kinderen gaan.’

Nadat ik de kinderen naar bed had gebracht, ruimde ik de speelkamer op en liep gapend de trap af. Het was een lange dag geweest en ik wilde naar bed, maar ik had Janie beloofd dat ik haar poppenjurkje zou verstellen. Ze had haar pop op de bank in de salon laten liggen. Ik liep naar de salon om de pop te pakken en wilde daarna mevrouw Dilloway gaan zoeken om haar te vragen of ze een klosje roze garen had dat bij de stof van het jurkje paste.

Ik keek in de salon op de bank, maar zag de pop niet liggen.

‘Zoekt u deze soms?’

Ik sprong op van schrik, draaide me om en zag lord Livingston met het jurkje in zijn handen.

‘O, ja,’ zei ik, en ik haalde diep adem.

‘Sorry, ik wilde u niet laten schrikken,’ zei hij terwijl hij me de pop en het jurkje gaf.

‘O, u hebt Agnes gevonden,’ zei ik glimlachend.

‘Agnes?’

‘Of eigenlijk Aggie,’ verbeterde ik mezelf.

‘Aha,’ zei hij terwijl hij zich tot de radio op de bijzettafel wendde. ‘Het zou fijn zijn als ik een signaal zou kunnen oppikken.’

Ik had verstand van onwillige radio’s. Die in de bakkerij was altijd bedolven onder een laag bloem, maar ik kreeg er altijd geluid uit. Ik kon niet kneden zonder muziek. ‘Zal ik het even proberen?’ vroeg ik, en ik liep naar het tafeltje. ‘Mij lukt het meestal wel.’

Ik draaide behoedzaam aan de knop en luisterde aandachtig hoe die de frequentie raakte en weer miste, waarbij er gerommel en hoge tonen klonken. ‘Het is de antenne,’ zei ik, en ik voelde achter het apparaat. Ik trok de draad naar het raam en even later kwam er een mannenstem door de speaker, helder alsof hij naast ons zat.

‘Goed gedaan,’ zei lord Livingston.

Ik keek naar de deur. ‘Nou, dan ga ik maar.’

‘U mag wel even blijven hoor,’ zei hij naar de bank gebarend. ‘Als u wilt horen hoe het ervoor staat met de oorlog.’

‘Dat vind ik eerlijk gezegd erg deprimerend,’ zei ik.

Hij keek ongemakkelijk weg en verstijfde. ‘Aha, natuurlijk,’ zei hij toen.

Er klonk tromgeroffel uit de radio. ‘Hitlers leger rukt op. Wat betekent dat voor Engeland, en voor de wereld?’

Mijn blik fixeerde zich op de radio. Ik kon alleen maar aan Desmond denken. ‘Misschien dat ik toch maar even blijf luisteren,’ zei ik, en ik was al gaan zitten zonder er verder over na te denken.

Net als die keer in de auto voelde het raar om zo dicht bij lord Livingston te zitten, zeker in de schemerverlichting in de salon. Maar er dreigde oorlog, en de ernst van de situatie doorbrak emotionele barrières. Ik balde mijn vuisten toen ik geweerschoten door de speakers hoorde, en ik luisterde geconcentreerd: ‘Nu Hitler en zijn manschappen door Oost-Europa razen, worden steeds meer jongemannen opgeroepen om voor het thuisfront te strijden,’ zei de nieuwslezer, die een gedetailleerd verslag van de oorlog gaf. We luisterden twintig minuten, tot de nieuwslezer afsloot met: ‘We kunnen alleen nog maar hopen en bidden dat de gruwelen van een oorlog ons bespaard blijven. Moge God Engeland en de koningin behoeden!’

Lord Livingston stond op en draaide aan de knop van de radio tot hij zachte muziek had gevonden, zoals ik die kende uit clubs in Amerika. Hij kwam weer naast me zitten.

‘Denkt u dat het waar is, wat ze zeggen?’ vroeg ik. ‘Denkt u dat ze naar Engeland zullen komen?’

‘Dat wil natuurlijk niemand geloven,’ zei hij. ‘Maar we moeten er wel op voorbereid zijn.’

Ik knikte.

‘Maar we hebben nog tijd,’ zei hij. ‘Een van mijn zakencontacten in Londen, met een hoge functie bij de Royal Air Force, heeft me verzekerd dat er niet zomaar iets zal gebeuren terwijl ze hun verdediging aan het versterken zijn.’

Een zachte melodie werd ingezet. Ik herkende haar direct: Louis Armstrongs All of me. Ik keek weg en voelde lord Livingstons blik op me rusten.

‘Hebt u heimwee?’

‘Ja,’ zei ik met mijn blik op mijn handen, die op mijn schoot lagen. Ik miste mama en papa, de bakkerij, de drukke straten in New York, zo ver van de dreiging van Hitler, dit vreemde gezin en hun problemen. ‘Ik vind het hier heerlijk, echt waar; ik had er alleen niet op gerekend dat de hele wereld zou veranderen terwijl ik weg was.’ Ik veegde een traan van mijn wang.

‘Alstublieft,’ zei hij, en hij gaf me de zakdoek uit zijn zak.

‘Dank u,’ zei ik, en ik depte mijn ogen droog.

Ik draaide me om toen ik voetstappen achter ons hoorde. Mevrouw Dilloway stond in de deuropening. ‘Sorry dat ik stoor,’ zei ze stijfjes.

Ik volgde het voorbeeld van lord Livingston en stond op.

‘Katherine had een nachtmerrie,’ zei ze, ‘misschien moet u even gaan kijken.’ Hoewel ze het tegen mij had, keek ze dwars door me heen. Haar blik – vermoeid, gepijnigd – was op lord Livingston gericht. Ik voelde me niet op mijn plaats, ongemakkelijk.

‘Natuurlijk,’ zei ik, en mijn stem sneed als een mes door de stilte. Ik haastte me langs mevrouw Dilloway de hal in en deed de deur achter me dicht, waarmee ik het geluid van hun stemmen dempte.

Katherine zat boven in haar bed met haar knieën tegen haar borst getrokken. ‘Ik droomde dat moeder met meneer Humphrey naar het dorp was en, en…’ Ze snikte met haar handen voor haar gezicht. ‘En dat de auto verongelukte.’ Ze bleef snikken. ‘Meneer Beardsley probeerde haar te redden, maar dat lukte niet.’

‘Liefje toch,’ zei ik liefdevol terwijl ik haar haar streelde.

Ze fronste haar voorhoofd. ‘Vader is moeder al vergeten, hè?’

‘Natuurlijk niet,’ zei ik.

‘Wel waar!’ riep ze, en er welden nog meer tranen in haar ogen op. ‘Wel waar, en dat haat ik!’

Ik ging nog even naar de kas voordat ik naar bed ging. Het was er behoorlijk donker zonder lantaarn. De maan was deels achter een wolk verborgen en gaf net genoeg licht om de planten water te kunnen geven. Hoewel mevrouw Dilloway me had verteld over de vleermuizen, schrok ik ontzettend toen er een krijsend over het glazen dak vloog.

Ik keek uit het raam. Een tak van de palmboom kietelde tegen mijn wang. Wat had Katherine gezegd? Dat het een geschenk van de koning van Thailand was? Ik zou nooit dezelfde liefde van de kinderen kunnen krijgen als hun moeder, die zo’n indrukwekkende charme had gehad dat ze geschenken van koningen kreeg, en dat moest ook niet. Ik hielp mezelf herinneren dat ik een opdracht had. De Middlebury Pink.

Ik tuurde door het raam naar het balkon van lord Livingston op de verdieping onder de kas. Er klonk zachte muziek en ik luisterde even naar de romantische melodie. Ik zag in het donker twee schaduwen over het terras bewegen.

De volgende ochtend na het ontbijt kondigde meneer Humphrey aan dat hij lord Livingston naar het station ging brengen.

‘O, gaat hij nu alweer weg?’ vroeg Sadie. Ze keek steels naar mevrouw Dilloway, die er die ochtend erg vermoeid uitzag.

‘Ik weet alleen dat hij iets belangrijks heeft in de stad,’ zei de chauffeur. ‘Ik moet hem uiterlijk om tien uur afzetten.’

Mevrouw Dilloway keek me even aan en concentreerde zich toen weer op haar ontbijt.

Mevrouw Marden haalde haar schouders op. ‘Nou, ik vind het wel best. Dat is weer een mond minder om te voeden.’

Meneer Beardsley fronste zijn wenkbrauwen. ‘Zou u niet zo over lord Livingston willen spreken, mevrouw Marden? Ik hoop dat u beseft dat de reden dat lord Livingston zo veel tijd in Londen doorbrengt te maken heeft met ons bestaansrecht op het landgoed.’

‘Hoe bedoelt u?’ vroeg mevrouw Marden.

‘Voordat u kwaad over hem gaat spreken,’ vervolgde meneer Beardsley, ‘moet u niet vergeten dat hij heel hard voor dit huis en ons allemaal aan het werk is.’

‘Meneer Beardsley,’ vroeg ik, ‘heeft iemand al iets van Desmond gehoord?’

‘Ik vrees van niet,’ antwoordde hij.

Meneer Humphrey stond abrupt op. ‘Nou, dan ga ik maar.’ Hij keek mevrouw Marden aan. ‘Ik zal als ik in het dorp ben de boodschappen afhalen. En als iemand post heeft, kan ik even naar het postkantoor.’ Ik gaf hem een brief voor mama en papa en vroeg toen aan meneer Beardsley: ‘Er is voor mij nog geen post, hè?’

‘Sorry, maar nee,’ zei hij. ‘Verwacht u iets?’

‘Nee,’ zei ik, zowel opgelucht dat ik niets meer van meneer Price had ontvangen als bezorgd dat ik nog niets van mama en papa had gehoord.

‘Het dringt ineens tot me door,’ zei Sadie tegen mevrouw Dilloway, ‘welke datum het vandaag is.’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik nieuwsgierig.

‘De verjaardag van lady Anna,’ ging Sadie weemoedig verder. ‘Weten jullie nog, hoe lord Livingston haar bij het ontbijt altijd verraste met…’

Ik hoorde het geluid van porselein dat stukviel op de grond. ‘O jee, wat ben ik toch onhandig,’ zei mevrouw Dilloway.

Sadie haastte zich om haar te helpen en legde de stukjes wit porselein op tafel. ‘Dank je,’ zei mevrouw Dilloway, die een hand opstak. ‘Maar ik ruim het zelf wel even op.’ Ze wendde zich tot meneer Beardsley. ‘Zorgt u dat de kosten op mijn loon worden ingehouden?’

Mevrouw Marden haalde haar schouders op. ‘Maak u toch niet zo druk over een theekopje. Ik zou een keuken vol theekopjes overhebben voor een goede appel.’ Ze keek naar mevrouw Dilloway. ‘Hebt u gezien wat er vanochtend is bezorgd?’ vroeg ze op minachtende toon. ‘Vol rimpels en wormen. Ik begrijp niet hoe ze kunnen verwachten dat ik een goede taart ga bakken zonder goede ingrediënten.’

Sadie schoof de krant naar haar toe. ‘Wen er maar aan,’ zei ze. ‘Ik heb meneer Beardsley gisteren met lord Livingston horen praten in de hal, en ik mocht het eigenlijk niet horen, maar lord Livingston biechtte op dat hij financiële problemen heeft.’

‘Nou,’ zei mevrouw Marden verontwaardigd, ‘dat is ook niet zo gek, als je ziet hoe hij zijn geld over de balk smijt. Hebben jullie die scheepslading sigaren gezien die gisteren uit Zuid-Amerika is gekomen?’

‘Dit is geen goed moment voor financiële problemen als je het mij vraagt,’ zei Sadie. ‘Als er straks oorlog uitbreekt, wil ik niet zonder baan zitten. Hier staat dat de Duitsers oprukken. Straks staan ze op de stoep om onze bacon en eieren af te pakken.’

‘Dat is allemaal bangmakerij,’ zei mevrouw Marden, die opstond en haar schort om haar aanzienlijke middel bond. ‘Dat geloof ik pas als ik ze met eigen ogen zie. Daar ga ik me nu echt niet druk om maken, hoor.’

Mijn ouders waren bij mijn vertrek bezorgd over een oorlog in Europa, maar niemand geloofde dat het zo zou escaleren en dat we echt gevaar liepen. Ik pakte de krant en las de koppen op de voorpagina. Ze hadden het vast mis. Dat kon niet anders.

Toen ik bij de kinderen was gaf mevrouw Dilloway Abbott een doos die was ingepakt in bruin papier. Er zat een wit lint omheen. ‘Uw vader heeft me gevraagd deze aan u te geven,’ zei ze, waarbij ze me een veelbetekenende blik toewierp.

‘Is die voor mij?’ riep Abbott.

Mevrouw Dilloway knikte. Hij scheurde het papier eraf en staarde naar zijn eigen modelvliegtuig.

‘Dank u,’ fluisterde mevrouw Dilloway tegen mij.