9

Addison

‘Er wordt vanavond in het park in het dorp een concert georganiseerd,’ zei Rex. ‘Zullen we gaan?’

‘Vraag je me nou mee uit?’ vroeg ik glimlachend.

‘Zeker weten,’ antwoordde hij met een brede grijns.

We reden met de oude Rolls-Royce naar het dorp, parkeerden hem langs de weg en liepen naar het park. Bij een klein podium waren tafels neergezet, waar stelletjes, jong en oud, met een biertje zaten te lachen en kletsen en elkaar dingen in het oor fluisterden.

‘Zoek jij alvast een tafeltje?’ vroeg Rex, en toen kuste hij me licht op de wang. ‘Dan haal ik de biertjes.’

Ik zocht een tafeltje achterin uit en ging zitten. Ik zag terwijl ik wachtte tot Rex zou terugkomen een ouder stel aan een tafeltje in de buurt zitten. Ze hielden elkaars hand vast, keken elkaar diep in de ogen en leken hun eigen taal te spreken.

‘Alsjeblieft,’ zei Rex, en hij zette een glas donker bier voor me neer. Er stroomde wat schuim over de rand. Ik likte het van het glas.

Rex nam een slok en leunde achterover in zijn stoel. ‘Wat denk jij?’ vroeg hij toen. ‘Zou de boef in een roman het type geheimzinnige huishoudster zijn…’

‘Zo iemand als mevrouw Dilloway?’

Hij knikte. ‘Of de donkere vreemde, zoals die man daar?’ Hij wees naar een oudere man in een donker pak die aan de andere kant van het parkje zat. Er zat een chocoladebruine labrador aan zijn voeten.

‘Nee, het is nooit de man met de hond,’ zei ik. ‘Een hond geeft aan dat de eigenaar betrouwbaar is.’

‘Tenzij de lezer ermee op het verkeerde been wordt gezet,’ zei Rex. ‘Als een personage daardoor goed moet líjken.’

‘Daar zit wat in,’ zei ik, en ik nam nog een slok. ‘Overweeg je een nieuw personage aan je boek toe te voegen?’

‘Zou kunnen,’ zei hij een beetje geheimzinnig. ‘Maar ik heb ook een ander idee.’

‘Wat dan?’

Hij boog zich naar me toe. ‘Als ik nou eens helemaal opnieuw begin en een detective ga schrijven over een familie op een oud landgoed zoals dat van mijn ouders? Een detective die over generaties is uitgespreid?’

‘Wat een briljant idee,’ zei ik.

Rex liet zijn kin op zijn handpalm steunen en glimlachte. Ik vond het heerlijk als hij zo naar me keek, alsof de wereld zou vergaan als ik mijn goedkeuring niet gaf. ‘Wil je me helpen?’

‘Jij bent degene van de woorden, schat.’

‘Maar jij bent zo goed met een verhaallijn,’ antwoordde hij. ‘Weet je nog, hoe je me hebt geholpen op dat belangrijke punt toen het personage uit New York vertrok…’

‘En het tot hem doordrong dat hij zijn grote liefde had achtergelaten?’

Rex knikte. ‘Zonder die scène zou het een heel ander verhaal zijn geworden.’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik wist gewoon dat ze bij elkaar hoorden. De lezer zou het vreselijk hebben gevonden als je hen uit elkaar had gehaald.’

‘Dat bedoel ik,’ zei Rex. ‘Jij snapt dat. Ik niet.’

‘Nou,’ zei ik bescheiden, ‘dan hebben al die Nancy Drew-boeken toch zin gehad. Of het is mijn liefde voor romantische komedies.’

‘Je hebt een zesde zintuig voor zulke zaken,’ zei hij. ‘Volgens mij gaat deze roman het worden. Met jouw hulp.’

Ik kneep in zijn hand. ‘Dan doe ik mee.’

De band kwam het podium op lopen en ik zag een man aan het snoer van zijn gitaar friemelen. ‘Nog een biertje?’ vroeg Rex.

‘Lekker.’

Ik zag hem in de drukte bij de biertent verdwijnen. De zon was ondergegaan en de kaarsen op de tafeltjes gaven de omgeving een warme, oranje gloed. Ik bewonderde de oude lindeboom die ik verderop zag staan. Ik volgde de vormen van de takken met mijn ogen en zag toen ineens een figuur achter de boomstam wegglippen. Mijn maag draaide zich om. Nee, het kon hem niet zijn… Of toch? Ik zocht wanhopig de menigte af tot ik Rex weer zag, met in elke hand een glas bier en met een glimlach op zijn gezicht die me mijn angsten even deed vergeten.

Rex liep de volgende ochtend naar de salon met een stapel boeken die hij in de slaapkamer had ontdekt, waaronder een over damesmode in het vooroorlogse Groot-Brittannië. ‘Jij bladert natuurlijk meteen door naar het hoofdstuk over lingerie,’ zei ik grijnzend.

‘Staat er een hoofdstuk in over lingerie?’ vroeg hij ondeugend.

Ik griste het boek uit zijn handen en bladerde naar een bladzijde achterin met afbeeldingen van verschillende petticoats uit die tijd. ‘Veel plezier ermee,’ zei ik, en ik gaf hem het boek terug.

Rex begon te grijnzen. ‘Ik had eerlijk gezegd iets anders in mijn hoofd toen je over lingerie begon.’

Had ik op dat moment maar een foto van zijn gezicht kunnen maken. Die jongensachtige grijns. Die blik vol liefde, vol tevredenheid. Zag hij het echt niet? We hadden geen kinderen nodig om ons compleet te maken. We waren al compleet. Ik had mijn bloemen en planten en hij zijn schrijfwerk. Was dat niet genoeg? Genoot hij niet van de eb en vloed in ons leven zoals het nu was? Zoals ik me naar huis haastte met een mand vol groente van de markt of een handvol kruiden uit een tuinproject, benieuwd naar de bladzijden die hij die dag had geschreven? Hield hij niet, net zoals ik, van de rustige ochtenden in ons tuintje, wanneer we met een kopje espresso een uitstapje naar een rommelmarkt in Queens of een antiekwinkel in Connecticut planden? We hebben een keer een gigantische ladekast naar een opname van Antiques Roadshow gereden om erachter te komen dat hij nep was. Ik moest grinniken bij de herinnering.

Rex legde het boek naast zich neer en keek me aan. ‘Dus stel dat ik een verhaal ga schrijven dat zich hier op dit landgoed afspeelt,’ zei hij. ‘Een heel nieuw boek. Wie spelen daar dan in mee?’

‘Nou,’ zei ik, ‘de hooghartige heer des huizes natuurlijk, en zijn verdrietige, mysterieuze vrouw.’

Rex schreef wat op in zijn schrift.

Ik keek uit het raam naar de cameliatuin. ‘Misschien bracht ze al haar tijd wel in de tuin door omdat ze zo verdrietig was? Misschien gaven de bloemen haar rust.’

‘Mooi,’ zei Rex. ‘En er zijn nog meer mensen. Zoals de kinderen in de speelkamer. En de bedienden.’ Ik keek naar het boek van Virginia Woolf, dat ik op de bijzettafel had gelegd. ‘En Flora.’

Rex keek me vragend aan. ‘Flora?’

‘Ja,’ zei ik. ‘Haar naam staat in dit boek.’

‘Wie is Flora?’ vroeg Rex.

‘Geen idee. Maar ik ben wel benieuwd.’

‘Ik ook,’ zei hij, en hij wendde zich weer tot zijn schrift.

Ik hoorde buiten een ratelend geluid. ‘Het begint te waaien,’ zei hij.

Ik liep naar het raam en keek naar buiten, waar de regen uit de hemel kletterde. ‘Wat jammer,’ zei ik. ‘Ik was van plan vandaag de tuin in te gaan.’

‘Misschien wordt het vanmiddag beter,’ zei hij.

‘Ik hoop het,’ zei ik terwijl ik De jaren oppakte. ‘Ik ga even naar boven, dan kun jij wat onderzoek doen.’

Ik keek vanaf de trap de hal van de westelijke vleugel in, in de richting van de speelkamer. Ik hoorde het lachen van de kinderen van eeuwen geleden bijna. Waren ze hier gelukkig geweest? Hoe kon het anders, met dat poppenhuis, al dat speelgoed en die overvolle boekenkast?

Ik draaide me om naar de oostelijke vleugel, waar aan mijn rechterkant dubbele mahoniehouten deuren naar me lonkten. Die kamer was me nog niet opgevallen; mevrouw Dilloway had de oostelijke vleugel overgeslagen tijdens de rondleiding. Ik liep ernaartoe en keek om me heen voordat ik mijn hand op de deurklink legde. Ik draaide er langzaam aan, in de veronderstelling dat hij op slot zou zijn. Tot mijn verrassing was hij dat niet.

De deuren kraakten een beetje toen ik ze opende en de drempel over stapte. De lucht in de kamer voelde koud aan op mijn huid en ik keek rillend om me heen. Stond Rex maar naast me. De gordijnen waren dicht, maar ik zag, zelfs in het slechte licht, dat dit ooit de slaapkamer van een vrouw was geweest, van een vooraanstaande vrouw. Er zat geen enkele kreukel of vouw in de beddensprei met kanten afwerking, en de grote garderobekast aan de verre muur stond open; ik zag dat er een collectie japonnen in hing.

Ik liep naar de kaptafel en bestudeerde een set borstels en een handspiegel met de letters AML erin gegraveerd. Was dit het privévertrek van lady Anna? Ik bekeek mezelf in de spiegel; middenin zat een barst. Had lady Anna op de dag dat ze was gestorven nog in deze spiegel gekeken? Ik raakte de barst, die wel een bliksemflits leek, in het spiegelglas aan.

Het regende buiten nog steeds. De regen sloeg tegen het raam. Door de kieren van de gordijnen kwam een windvlaag naar binnen, die een uitgesproken bloemengeur met zich meebracht – de bedwelmende, muskusachtige geur van seringen misschien? – alsof er een vrouw achter me stond, een vrouw die net wat parfum in het kuiltje in haar hals had gespoten. Mijn hart ging tekeer in mijn borst. Ik draaide me om en zag een vaas bloemen op een ladekast staan. Verse pioenrozen en een paar twijgjes sering staken uit een grote kristallen vaas. Had mevrouw Dilloway die daar neergezet? Waarom? Voor wie?

Ik liep naar de ladekast om ze beter te bekijken en zag een boek op een kanten kleedje liggen. Het was groter dan een dagboek, eerder een of ander plakboek. Ik sloeg de eerste pagina open en las met half samengeknepen oogleden wat er met de hand in was geschreven: ‘De camelia’s op Livingston Manor; samengesteld door Anna Livingston.’

Ik zette grote ogen op. Het album zat vol met tientallen geperste en gedroogde bloemen. Ze waren stuk voor stuk, vervaagd en dun als papier, op hun eigen bladzijde geplakt met een handgeschreven verslag met datum, origine en gedetailleerde informatie over de verzorging. Lady Anna had naast de ‘petelo camellia’ geschreven: ‘Een verrassing van Edward op mijn verjaardag. Een klein boompje uit Vietnam, waar het in een laag bos aan de voet van een berg is aangetroffen. Ik werd meteen vrolijk van de felgele bloemen. Hij deed me denken aan een camelia die ik jaren geleden in de oranjerie in Charleston heb gezien.’

Dus lord Livingston had haar zeldzame camelia’s gegeven om haar op te vrolijken. Maar waarom was dat nodig geweest? De variëteit aan camelia’s in het album was fascinerend. Rode, roze, witte. Meerkleurige hybriden. Camelia’s van over de hele wereld.

Ik las nauwkeurig de aantekeningen op elke pagina. ‘Kreeg niet genoeg licht aan de noordkant van de tuin. Verplaatst naar het westen, waar de grond beter is. Betere vochthuishouding.’ Ik zag ineens een opmerkelijk patroon in het album. In de rechterbovenhoek van elke bladzijde stond een serie getallen. Ik bladerde terug naar de pagina van de petelo en bestudeerde de code: 5:3:31:2:1. Eronder stond: ‘L. sussex Hertzberg’. Vast een botanische taxonomiecode. Maar de woorden verwezen niet naar deze camelia, en ook niet naar een andere soort die ik kende.

Ik las het hele boek, tot aan de laatste bladzijde, die eruit was gescheurd. Het enige bewijs dat hij er ooit in had gezeten, was een resterend randje papier. Wie had hem eruit gescheurd? En waarom? Anna’s album was met zorg samengesteld. Ik kon me niet voorstellen dat zij het had gedaan.

Ik hoorde voetstappen op de trap en haastte me terug naar de gang, waar ik de deuren zorgvuldig achter me dichtdeed. Ik liep met het album onder mijn arm naar de trap, waar ik bijna tegen mevrouw Dilloway opbotste.

‘Mevrouw Sinclair,’ zei ze met een bos rozen in haar hand. ‘Kan ik u… ergens mee van dienst zijn?’

‘Ja,’ stamelde ik in een poging het album voor haar verborgen te houden. ‘Ik bedoel nee. Dank u.’

‘Oké,’ zei ze op achterdochtige toon.

Ik rende terug naar de slaapkamer en was blij Rex er aan te treffen, die op het bed zat. ‘Daar ben je,’ zei hij opkijkend uit zijn boek.

‘Ik was in de oostelijke vleugel,’ zei ik, en ik ging naast hem zitten. ‘Ik heb een kamer gevonden.’

‘O?’ Hij begon nieuwsgierig te worden.

‘Ik ben naar binnen gegaan. Hij was open. Rex, het was zo gek. Het moet de kamer van lady Anna zijn geweest. Mevrouw Dilloway onderhoudt hem alsof ze nog leeft. Al haar kleding, al haar spullen. Er staat zelfs een bos verse bloemen.’

‘Dat is eng,’ zei hij.

‘Zeg dat wel.’ Ik legde het camelia-album op het bed. ‘En moet je dit zien.’

‘Wat is dat?’ vroeg hij, en hij pakte het album.

‘Ze hield een verslag bij over alle camelia’s op het landgoed, en er staan geheimzinnige codes naast. En moet je kijken, de laatste pagina is eruit gescheurd.’

Rex bestudeerde het album even en haalde zijn schouders op. ‘Misschien is er een camelia doodgegaan en was het niet nodig om die bladzijde te bewaren?’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee, er is een aantal doodgegaan tijdens een sneeuwstorm in 1934,’ zei ik. ‘Kijk maar, deze bijvoorbeeld. Dat staat erbij. Dit is anders.’

Hij krabde op zijn hoofd en bleef ineens doodstil zitten toen hij een idee kreeg. ‘Stel je voor dat het een geheime code is.’

‘Dat dacht ik ook,’ zei ik. ‘Dit zou best eens een spannend boek kunnen worden.’

Rex keek me lachend aan. ‘Dank je wel,’ zei hij.

‘Waarvoor?’

‘Dat je in me gelooft. Zoals je weet zijn mijn ouders het er niet mee eens dat ik schrijf. Ze zouden veel liever zien dat ik terugga naar de investeringsbank.’

‘Je was daar doodongelukkig,’ zei ik. Maar Rex’ geluk stond niet boven aan het prioriteitenlijstje van zijn ouders. Een succesvolle directeur paste in hun plaatje van een waardige drager van de familienaam Sinclair; een ploeterende romanschrijver niet.

‘Nou,’ zei ik, ‘wacht maar af wat ze te zeggen hebben als je in de bestsellerlijst van The New York Times staat.’

Rex begon te grijnzen. ‘Ons spaargeld is bijna op,’ zei hij. ‘Ik moet zo langzamerhand eens gaan nadenken over een alternatief voor als dat boek niks wordt.’ Hij haalde zijn schouders op.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee. Je moet het nog wat tijd geven. Het gaat goed met mijn bedrijf. En…’ − ik dacht even na over hoe ik het goed onder woorden kon brengen – ‘je ouders zullen vast bijspringen als het zover zou komen dat dat nodig zou zijn.’

‘Ik zou nooit geld van hen aannemen,’ zei hij. Dat was een pijnpunt voor hem. Nadat ze het huis in New York voor ons hadden gekocht, bleken er verplichtingen aan te zitten. Mijn vader zei altijd: ‘Je hebt je leven aan mij te danken, en ik kan het je net zo gemakkelijk weer afnemen.’ Bij de ouders van Rex was het meer iets in de trant van: ‘Ik heb je een bevoorrecht leven gegeven, en dat kunnen we je net zo eenvoudig afnemen.’ Ze bedoelden het natuurlijk goed. Maar er werd wel verwacht dat we de familie bezochten met kerst en Pasen en dat we naar de verjaardag van zijn grootmoeder gingen. Zo erg was dat niet. Maar toen zijn moeder voorstelde dat hij zou zorgen dat ik me zou bekeren tot de Anglicaanse Kerk en zelfs over de post een lidmaatschapskaart opstuurde waarop mijn naam al was ingevuld, trok hij de grens.

‘Ik wil niet door hen worden geholpen,’ zei hij trots. ‘Misschien klinkt het overdreven idealistisch, maar wanneer we kinderen hebben… ik bedoel áls we kinderen krijgen, wil ik dat ze weten dat hun ouders hebben gewerkt voor wat ze hebben.’

Ik sloeg mijn ogen neer. ‘Rex, we hadden toch besloten…’

‘Wat?’

Ik zuchtte. ‘Dat we het daar voorlopig niet meer over zouden hebben?’

‘Dat kan ik niet, Addie,’ zei hij. ‘Ik wil kinderen… met de vrouw van wie ik hou. Dat kan ik niet onderdrukken. En ik wil niet doen alsof het me niet kan schelen.’

Ik stond op en liep met bonzend hart naar het raam.

‘Vertelde je het me maar,’ zei hij.

Ik draaide me om. ‘Wat moet ik je vertellen?’

Hij keek bezorgd. ‘Wat je voor me verborgen houdt,’ zei hij. ‘Ik lig wel eens naar je te kijken als je slaapt, en dan denk ik dat als ik maar lang genoeg zou staren, ik je gedachten zou kunnen lezen.’

We hadden dit gesprek natuurlijk al honderd keer gevoerd. Het was me elke keer gelukt hem tevreden te stellen. Dan zei ik dingen waardoor hij zich beter ging voelen: dat het niet aan hem lag, maar aan mij. Dat ik mezelf gewoon niet als moeder zag, dat ik dacht dat het moederschap niet geschikt was voor iedereen. Maar als ik in zijn ogen keek, zag ik dat hij me niet geloofde. Ik weet dat hij dacht dat er meer aan de hand was. En dat was ook zo.

Ik draaide me weg. Ik durfde hem niet aan te kijken, uit angst dat mijn ogen de pijn zouden verraden, de pijn die diep in me begraven lag. Ik was af en toe bang dat Rex inderdaad mijn gedachten kon lezen, wat op kleine, rare momenten al leek te gebeuren als hij mijn zinnen voor me afmaakte of thuiskwam met loempia’s en pad thai op het moment dat ik net een restaurant wilde gaan bellen om dat te bestellen. En dan was er ook nog dat griezelige talent dat hij had: dat hij zag wanneer ik migraine kreeg. Kon hij op dit moment mijn gedachten lezen? Kon hij de doodsangst zien die ik al mijn halve leven verborg?

Hij stond op en pakte zijn tas. Ik draaide me om en zag dat hij zijn schrift en een paar boeken erin deed. ‘Ik ga even naar dat café in het dorp om daar wat te schrijven,’ zei hij.

Ik knikte. Ik vond het vreselijk hem te kwetsen, maar ik wist niet wat ik anders moest zeggen. Ik kon alleen maar toekijken hoe hij zijn tas over zijn schouder sloeg, de gang in liep en de deur met een zachte klik achter zich dichtdeed.

Ik ging op bed liggen en had een hele tijd aan Rex liggen denken toen ik mijn laptop vanaf het nachtkastje hoorde klingelen. Rex’ ouders hadden een internetaansluiting in de kamer laten installeren en ik was bijna vergeten dat ik mijn laptop de avond ervoor had aangesloten. Ik pakte hem en opende mijn e-mail. Er was een bericht van een cliënt en een van mijn assistente Clara, die liet weten dat de vlindertuin een groot succes was. Ze had een foto bijgevoegd. De spirea’s stonden inderdaad te dicht op elkaar, maar verder zag de tuin er schitterend uit.

Ik wilde niet aan mijn eigen leven denken, dus ik liet mijn geest naar de tuin van Livingston Manor dwalen, naar de camelia’s en het album van lady Anna. Ik besloot een voormalig universitair docent van me te mailen, Louise Clark, hoofd van de vakgroep Land- en Tuinbouw aan de universiteit van New York. We hadden de herfst daarvoor mails uitgewisseld over een zeldzame roze sering die ik in de tuin van een van mijn cliënten in Brooklyn had aangetroffen. Misschien had ze ook verstand van camelia’s.

Hoi Louise,

Hoe is het? Ik breng de zomer in Engeland door met mijn man Rex, op het landgoed van zijn ouders. Het is hier schitterend, bijna surrealistisch. De tuin is ontzettend bijzonder, met name de oude cameliatuin. Daar schrijf ik je over. Ik heb een oud album gevonden waar informatie over de camelia’s op het terrein in staat. De meeste herken ik wel, maar sommige zijn heel zeldzaam. Als het hier ooit nog stopt met regenen, zal ik foto’s sturen. Ondertussen heb ik twee vragen: 1) Ken jij de AnnaMaria Bellweather? Die naam komt me niet bekend voor, en de bloem is ongelooflijk mooi, groot en roze met een donkerroze hart. En 2) Weet jij toevallig iets over zeldzame soorten die in de jaren ’20 en ’30 in Engeland zijn aangetroffen? Iets waar ik op moet letten? Ik weet niet of het iets is, maar ik heb een bepaald vermoeden. Er is een pagina uit dat album gescheurd en ik vraag me af of er informatie over een belangrijke variant op stond. Hoe dan ook, ik hoop dat je dit geen gekke mail vindt. Wijt het in dat geval maar aan mijn jetlag. Hoe dan ook alvast bedankt, Louise! Hartelijke groet uit Engeland, Addison.

PS: O, dat vergeet ik nog bijna: er staat op elke bladzijde in dat album een rare code naast de bloemen. Zo staat er naast de petelo 5:3:31:2:1. En daaronder staat: L. sussex Hertzberg. Heb jij enig idee wat dat kan betekenen?

Ik verstuurde de mail en las toen het album nog een keer, tot ik een kwartier later mijn laptop weer hoorde tingelen. Ik opende gespannen Louises reactie.

Hoi Addison! Wat leuk van je te horen. Even snel, want ik moet zo naar een bestuursvergadering, maar ik kon het niet laten je direct terug te schrijven. Je hebt iets heel spannends ontdekt. De AnnaMaria Bellweather staat in onze database en is een variëteit die in de vroege twintigste eeuw naar een dame uit Charleston is vernoemd. Ik heb begrepen dat alle debutantes in die tijd hoopten dat er een camelia naar hen werd vernoemd. Dat schijnt een enorme eer geweest te zijn in de hoge kringen. Maar zo veel waren er natuurlijk niet. Die juffrouw AnnaMaria Bellweather moet een geval apart zijn geweest. Wat betreft je vraag over zeldzame camelia’s: zeker weten. Er is er één die je vooral moet opzoeken op Google: de Middlebury Pink. Een jaar of vijftien geleden is daar hernieuwde aandacht voor geweest; ik heb er toen iets over gelezen, volgens mij in de Telegraph. Het zal echt een speurtocht worden. Hoe dan ook, het verhaal gaat dat hij is uitgestorven. Misschien is dat zo, maar misschien ook niet. Het zou waanzinnig zijn als jij hem zou vinden! De droom van elke plantkundige! Wat betreft die botanische code heb ik geen flauw idee. Ik dacht even dat het de Vienna Code was, die vroeg in de twintigste eeuw wel vaker werd gebruikt in Engeland, maar dat is het niet. Het zal wel een persoonlijke code van de specifieke tuinier daar zijn. Ook over de L. sussex Hertzberg kan ik niets in onze database vinden. Je bent op een heus mysterie gestuit! Dan ga ik nu snel naar mijn vergadering. Groet, Louise.

PS: Hou me op de hoogte!

Ik googelde meteen de Middlebury Pink en er waren honderden treffers. Ik las alle artikelen en nam alles wat ik maar kon in me op over deze spectaculair mooie variëteit van witte bloemen met een roze rand. Hij kwam voor in boeken over botanische geschiedenis, maar het bestaan van de boom was al eeuwenlang een mysterie voor tuiniers, en velen zeiden dat de boom slechts een mythe was. Toen las ik in een blog van een botanist van het London Conservatory dat de laatst bekende variëteit in de jaren dertig op Livingston Manor was gezien.

Ik rende naar het raam en keek naar de cameliatuin, die in mist was gehuld. Zou de Middlebury Pink het al die jaren hebben overleefd?

‘Hé,’ zei Rex toen we laat die middag het huis in liepen vanaf de oprijlaan. Ik was naar buiten gegaan om hem te begroeten. ‘Ik heb echt ongelooflijk veel onderzoek kunnen doen vandaag.’

Ik begon te grijnzen. ‘O ja?’ Ik was blij hem weer te zien lachen na ons moeilijke gesprek.

‘Ja,’ zei hij. ‘Volgens mij heb ik het hele verhaal uitgedacht.’ Hij tikte met een wijsvinger tegen zijn slaap, alsof hij zich een of ander detail herinnerde. ‘En zal ik jou eens iets vertellen? Er is iets heel geks in het dorp gebeurd vandaag.’

‘Wat dan?’

‘Ik ben iemand uit New York tegengekomen,’ zei hij. ‘Uit de Bronx.’

Ik voelde een huivering over mijn rug gaan. Het moest toeval zijn.

‘Ik kan even niet meer op zijn naam komen,’ vervolgde hij. ‘Tom of Shawn, zoiets. Hij zei dat hij hier een vriendin van vroeger kwam opzoeken. Kleine wereld, hè?’

‘Nou,’ zei ik, knikkend, en ik voelde de doodsangst van vroeger weer in me opwellen.

Mijn geest ging terug naar de zomer van 1985, de avond dat mijn leven voorgoed was veranderd. Ik was net vijftien geworden. Het was ondraaglijk heet. De bladeren op de vloer van Plantenkas 4 in de botanische tuin van New York knisperden onder mijn voeten. Sean pakte een schep en begon te graven.

‘Gaat het wel, schat?’ vroeg Rex, die een hand op mijn arm legde.

Ik knipperde met mijn ogen en vermande me. ‘Ja hoor,’ zei ik naar mijn maag grijpend. ‘Maar ik moet geloof ik nog een beetje wennen aan die vette Engelse maaltijden.’

Rex knikte. ‘Je hebt wat frisse lucht nodig. Je zit al de hele dag binnen.’ Hij pakte de krant van een tafeltje bij de deur en stak hem onder zijn arm. ‘Kom, dan gaan we even op het terras zitten.’

Ik liep achter hem aan naar buiten, waar we ons nestelden in twee stoelen onder het afdak. Het was eindelijk gestopt met regenen en het was net of er grijze mist uit de grond opsteeg. Rex sloeg de krant open en keek even later op. ‘Moet je nou eens kijken,’ zei hij. ‘Dit dorp is echt het middelpunt van een onopgelost mysterie. Er is in 1931 een meisje verdwenen in Clivebrook.’ Hij wees naar een zwart-witfoto van een jonge vrouw met donker haar en vriendelijke ogen. ‘Het is precies zeventig jaar geleden gebeurd.’

‘Wat naar,’ zei ik, en ik nam de krant van Rex over. ‘En eng.’ Ik las de kop: ‘Lila Hertzberg, ontvoerd op 2 januari 1931, is nooit teruggevonden.’ Hertzberg. Waar kende ik die naam van?

Rex keek me aan. ‘Brr. Het lijkt wel of Clivebrook zijn eigen Jack the Ripper heeft gehad. Ik sprak gisteren de eigenaar van het café en die zei dat er in de jaren dertig nog een vrouw is verdwenen. Ene Elsie. Mijn oppas vroeger heette ook zo. Ze deed zich zodra we in bed lagen altijd te goed aan de wijn van mijn moeder, die ze uit van die grote dozen dronk.’ Hij glimlachte om de sfeer wat te verlichten. ‘Ik weet niet wat ik griezeliger vind, die onopgeloste verdwijningen of die wijn uit een doos.’

Ik dwong een glimlach op mijn gezicht. Een raaf streek neer op een stenen urn op het terras en begon luidkeels te kraaien, als een geest uit het verleden. Ik klapte hard in mijn handen en de vogel fladderde onder luid protest weg.

Rex’ mobieltje ging, en hij viste het uit zijn zak. ‘Deze moet ik even nemen,’ zei hij, en hij liep het pad naar de voorkant van het huis op. Hij zwaaide naar me terwijl hij de telefoon tegen zijn oor drukte, een gebaar dat inhield dat hij het kort zou houden. Ik luisterde hoe zijn stem vervaagde en met elke stap minder goed verstaanbaar was. ‘Heb je het gevonden?’ vroeg hij. ‘Mooi. Ik kom eraan. Dat moet ik zien… Ja, natuurlijk… Nee, ze weet niet…’

Toen ik Rex niet meer zag besloot ik naar binnen te gaan. De wind trok weer aan en ik wilde een trui aantrekken. Op de buffetkast bij de voordeur lag een stapeltje post. Een bruine envelop trok mijn aandacht. In de linkerbovenhoek stond de naam lord Nicholas Livingston geschreven. Was dat niet een van de kinderen die hier hadden gewoond? Hij was geadresseerd aan mijn schoonvader. Rex’ vader zou het vast niet erg vinden als ik hem zou openen, er kon belangrijke informatie in staan die hij moest weten. Ik liep met de brief naar de salon, waar ik even naar de deur keek voordat ik de envelop openscheurde en snel de brief eruit trok.

Wat kon hij mijn schoonfamilie te vertellen hebben, en waarom mocht mevrouw Dilloway niet weten dat hij contact zocht? Ik hoorde voetstappen achter me en stak de brief snel in de achterzak van mijn spijkerbroek voordat ik me omdraaide en mevrouw Dilloway in de deuropening zag staan.

‘O, dag,’ zei ik gespannen.

‘Wilt u vanavond om zes uur of half zeven dineren?’

‘O jee,’ zei ik, ‘dat moest ik nog tegen u zeggen. We gaan uit eten.’

‘Natuurlijk,’ zei ze stijfjes, en toen stak ze een envelop omhoog. ‘Deze is voor u gekomen.’

‘Voor mij?’ vroeg ik terwijl ze me een envelop van FedEx gaf. Ik keek naar de sticker, die de avond ervoor was gedateerd. ‘Wat raar. Ik heb niemand verteld dat ik hiernaartoe ging.’

De oude vrouw trok haar wenkbrauwen op voordat ze zich omdraaide en naar de deur liep. ‘Nou, dan ga ik maar,’ zei ze.

Ik ging op de bank zitten en hield de envelop ongeopend in mijn hand totdat ik de voetstappen van mevrouw Dilloway niet meer hoorde. Toen scheurde ik hem met bonzend hart open. Ik had het handschrift op de envelop direct herkend en werd het zo bekende nare gevoel in mijn maag gewaar. Hoe had hij me hier gevonden? In de envelop zat een vel gelinieerd papier, dat onzorgvuldig uit een ringband was gescheurd. ‘Hallo, Amanda.’

Ik verfrommelde het blad papier tot een prop, liet mijn hoofd tegen de bankleuning zakken en herinnerde me alles wat ik zo wanhopig graag wilde vergeten.

Vijftien jaar eerder

‘Geboortedatum?’ vroeg de agent toonloos. Hij zat aan een grijs stalen bureau dat vol stapels papieren lag. Er ging een telefoon, die hij negeerde. ‘Jongedame,’ zei hij nogmaals, ‘hier heb ik geen tijd voor. Ik heb wel meer te doen.’

Ik staarde naar mijn voeten.

‘Als je niet meewerkt, wordt het de jeugdgevangenis,’ blafte hij. Ik herkende die toon, hij was precies zoals die van mijn vader. De woede die binnen luttele seconden van het nulpunt naar het kookpunt ging, die transformatie naar een monster. Toen ik klein was had ik geen idee waardoor het werd veroorzaakt, of hoe het gebeurde. Het ene moment was hij volkomen normaal en het volgende greep hij zijn riem en rende achter me aan met die wilde blik in zijn ogen. Mama zei dat hij ziek was. Maar dat was geen excuus voor wat hij deed.

‘Jullie weglopers hebben geen idee,’ zei de agent. ‘Je denkt dat het leven op straat een groot avontuur is, en dan maak je er een potje van en dan moeten wij je in een instelling opbergen.’ Hij tikte met zijn pen op de zijkant van het stalen bureau. ‘Maar voor het geval er iets mis is met je oren, geef ik je nog één kans om te vertellen hoe het zit voordat ik je naar de jeugdgevangenis stuur. Voor zestig dagen deze keer. Geboortedatum?’

Ik peuterde aan mijn bloedende vingernagels, die ik tot op het bot kapot had gebeten. Zag hij niet dat ik niets liever wilde dan naar de jeugdgevangenis worden gestuurd? Ik keek hem recht in de ogen en zei geen woord.

Hij mikte zijn klembord op het bureau en stond op. ‘Stan! Arresteer haar!’

‘O, daar ben je,’ zei Rex. ‘Sorry dat het zo lang duurde.’

‘Ik heb geen haast hoor,’ zei ik een beetje afwerend. ‘Wie was dat?’

‘De boekhouder van mijn vader. Ik moet iets ondertekenen voor de verbouwing.’

‘O,’ zei ik.

‘Zullen we even de tuin in gaan? De zon is eindelijk gaan schijnen; een wandeling zal je goeddoen.’

‘Leuk,’ zei ik, en ik kon weer glimlachen. ‘Ik pak even mijn jas.’

Ik deed mijn telefoon en het camelia-album in mijn rugzak en liep achter Rex aan het terras op dat naar het tuinpad leidde. De buxushaag die langs het pad stond was jarenlang ernstig verwaarloosd, maar ik probeerde me voor te stellen hoe hij eruit zou hebben gezien in zijn beste tijd: ongetwijfeld in perfecte onderdanigheid gesnoeid. Hij stond er nu slordig en onregelmatig bij, op sommige plekken een volle struik en op andere vergeeld en op sterven na dood. De buxussen waren net oude vrouwtjes wie hun wekelijkse bezoekje aan de kapper werd ontzegd. Ik had vreselijk veel zin om een snoeischaar te pakken en ze een goede knipbeurt te geven.

De tuin was inderdaad flink aan het woekeren geslagen, maar je zag de potentie. Een goed fundament, zoals ze over huizen zeggen. Deze tuin kon als er flink werd gesnoeid en hier en daar wat nieuwe aanplant zou komen weer groots kunnen zijn. Mijn handen jeukten letterlijk om eraan te beginnen.

Rex en ik liepen langs een zieltogende rozentuin en ik bleef even staan om een sliert klimop los te trekken die een oude theeroos dreigde te verstikken. Klimop is in theorie zo’n leuk plantje, charmant zelfs. Maar ik heb er te veel tuinen door verwoest zien worden; klimop is in sommige werelddelen uitgegroeid tot onuitroeibaar onkruid. Het kruipt bijna ongemerkt je tuin in en bedekt vervolgens stilletjes je bloembedden met tentakels als slangen, tot al het leven onder die tentakels is verstikt. Ik knielde neer en groef met mijn vingers in de grond onder de overwoekerde stokken van de roos, die zo te zien al minstens tien jaar niet was gesnoeid, tot ik de wortelbasis van de klimop vond. Hij zette zich koppig en vastberaden schrap, maar ik was sterker en trok tot ik het hele wortelstelsel in mijn hand had. Woekerplanten zijn zoals alles wat kwaadaardig is: de enige manier om er zeker van te zijn dat ze wegblijven is de rechtstreekse confrontatie met ze aan te gaan, het uit te vechten en te winnen. Alle andere manieren geven alleen tijdelijk verlichting. Ik dacht met een zucht aan mijn eigen leven. Ik liet me overwoekeren door onkruid. Onkruid bedreigde mijn geluk en in sommige opzichten zelfs mijn hele leven. Dus waarom ging ik de confrontatie niet aan?

‘Je kunt het niet laten, hè?’ zei Rex glimlachend.

Ik deed een stap naar achteren om het resultaat te bekijken. ‘Dat is beter,’ zei ik.

De zon verdween achter een wolk en het werd donker. Ik voelde een regendruppel op mijn wang en zette mijn capuchon op voordat we een glooiende helling af liepen, de vallei van het landgoed in. Ik bleef staan bij een standbeeld dat helemaal overwoekerd was door klimop. Ik zette mijn rugzak op de grond en trok de takken opzij.

‘Ik help wel even,’ zei Rex. We ontblootten samen het hoofd van een stenen engel. Rex maakte de klimop van haar vleugels los en ik trok de takken van haar lichaam. ‘Zo,’ zei ik tegen de stenen schoonheid, ‘je voelt je vast een stuk beter.’ Toen ik op wilde staan, zag ik een paar paarse takjes bij de voet van het standbeeld. Ik boog me naar voren om ze beter te bekijken. Wolfskers, Atropa belladonna. ‘Rex!’ zei ik.

Hij keek er aandachtig naar. ‘Wat is dat?’

Atropa belladonna,’ legde ik uit. ‘Dat is ontzettend giftig.’ Ik herinnerde me het verhaal over een tuinier die in het ziekenhuis was beland nadat hij in zijn oog had gewreven met een vinger waar sap van de nachtschade op had gezeten. De plant is zelfs in een kleine dosis zeer giftig, mogelijk dodelijk. ‘Ik zal tegen je ouders zeggen dat ze ervoor moeten uitkijken.’ Rex’ zus had kleine kinderen.

De wind trok aan. Ik voelde hem door mijn jas waaien en begon te rillen.

‘Zullen we teruggaan?’ vroeg Rex.

‘Nee,’ zei ik. ‘Ik wil de camelia’s zien.’ Hun bloeiseizoen was al voorbij, dus de bomen hadden de meeste bloemen al laten vallen, maar de bloemen die er nog waren pronkten kleurrijk en opzichtig als de finale van een vuurwerkshow. De bomen stelden van dichtbij niet teleur. Ik keek vol ontzag naar een gele bloem, raakte zacht de blaadjes aan en inhaleerde de lichte, citrusachtige geur. Ik pakte Anna’s album en bladerde naar de petelo.

‘Is dit hem?’ vroeg Rex.

Ik knikte en las de aantekeningen van lady Anna nog een keer door, waarna ik de bladstructuur bestudeerde. ‘Dit moet hem zijn,’ zei ik. ‘Maar ik snap nog steeds niets van die numerieke code. Wat denk jij dat hij betekent? 5:3:31:2:1. Zou het een locatie zijn?’ Ik telde de rijen bomen, vijf in totaal. ‘Ja, dit is de vijfde rij, gezien vanaf het oosten.’ Ik draaide me om om te kijken waar ik precies was.

‘En het is de derde boom van voren,’ zei Rex, die me aankeek. ‘Volgens mij hebben we de code gekraakt.’

‘Bijna,’ zei ik, ‘want wat betekenen de laatste cijfers?’ Ik liep naar de volgende boom en bewonderde de donkergroene bladeren, die prachtig glad en glanzend waren. Ik raapte een net gevallen roze bloem van de grond en keek in het album. De AnnaMaria Bellweather. Maar hier stonden maar twee cijfers naast – 5:4 – en geen cryptische botanische naam. ‘Ik snap het nog steeds niet,’ zei ik tegen Rex.

We wandelden langs elke rij bomen. Sommige deden het beter dan andere, en ik bleef staan bij het karkas van een boom die zo te zien ergens in het verleden was verbrand. De kale, gehavende takken waren aan één kant verkoold. Vast blikseminslag. Ik hoopte maar dat het de Middlebury Pink niet was.

‘Jesses,’ zei Rex toen het harder ging regenen. Hij wees naar een schuur in de verte, waar we naartoe renden om onder het afdak te schuilen. Er lag zo veel mos op het dak dat het een beetje doorzakte, en de oude roestige weervaan stond te kraken op zijn standaard. Ik tuurde door het donkere raam naar binnen, gebruikte de mouw van mijn jas om de druppels weg te vegen zodat ik beter kon zien, toen ik dacht dat ik binnen iets zag bewegen. ‘Hallo?’ riep ik met bonzend hart.

‘Wat is er?’ vroeg Rex.

‘Volgens mij is er iemand binnen, lieverd.’

Hij keek me geschrokken aan, en ik zag dat hij zich groot probeerde te houden. ‘Nee joh,’ zei hij.

Ik deinsde terug toen ik dacht dat ik de scharnieren van de deur hoorde kraken. Ik rende van schrik terug naar het pad, wat ik zo snel deed dat ik een boomwortel over het hoofd zag en struikelde. Ik gilde van pijn toen ik op mijn elleboog landde.

‘Addison!’ riep Rex. ‘Gaat het?’

Bloed droop van mijn arm toen Rex even later naast me stond. ‘O lieverd, je bent gewond.’

‘Sorry,’ zei ik vanaf mijn veilige positie op de heuvel. Ik zag het dak van de schuur onder me. Het mos maakte het gebouwtje bijna onzichtbaar in de cameliatuin. ‘Ik schrok.’

‘Kom,’ zei hij, en hij hielp me overeind. ‘Dan gaan we het even verbinden.’

Rex en ik trokken onze modderige schoenen uit bij de deur en liepen de hal in, waar ik mijn jas ophing.

‘Ik zie dat jullie de tuin in zijn geweest,’ zei mevrouw Dilloway vanaf de trap.

‘Dat klopt,’ zei Rex. ‘Hoewel we niet echt een mooie wandeldag hebben uitgekozen.’

‘Nee,’ zei mevrouw Dilloway, ‘bepaald niet.’

Ik voelde haar blik in mijn nek branden terwijl we naar de trap liepen. En toen drong het tot me door: Hertzberg.

Ik draaide me om: ‘Rex, ligt die krant nog op het terras?’

‘Volgens mij wel,’ antwoordde hij.

Mevrouw Dilloway schudde haar hoofd. ‘Ik heb hem binnen gelegd toen het ging regenen,’ zei ze, en ze wees naar de bijzettafel. ‘Daar.’

Het papier was flink nat geworden, maar ik kon de letters nog lezen. Ik stak de krant onder mijn arm en liep naar de trap. Rex en ik gingen op de eerste verdieping naar onze slaapkamer en deden de deur dicht. Ik legde de krant opengeslagen op het bed, met het camelia-album ernaast. De laatste cijferreeks was 31:2:1. Ik snakte naar adem. Het moest een datum zijn. Ik scande het artikel over Lila Hertzberg. Ze was geboren in Sussex. Sussex. Ik las de cryptische botanische naam onder de code nog eens: L. sussex Hertzberg. Rex keek me aan. ‘Mijn god,’ zei ik hoofdschuddend. ‘Waar zijn we nou op gestuit?’

Rex en ik gingen die avond naar Milton’s, de pub in het dorp. ‘Wil je de sandwich met gekruid rundvlees of de fish-and-chips?’ vroeg hij, en hij legde de menukaart neer.

‘Nou, ik weet in ieder geval wat jij neemt,’ zei ik glimlachend terwijl ik mijn menukaart opzijlegde en een slokje wijn nam die de serveerster net had ingeschonken. Rex kon nooit weerstand bieden aan fish-and-chips.

We konden allebei de ontdekking van die middag in de tuin niet uit ons hoofd zetten. ‘Rex, ik weet niet wat ik moet met wat we in de cameliatuin hebben ontdekt.’

‘Ik ook niet,’ zei hij, en hij wreef over zijn hoofd. ‘Maar zou de ontvoerder dergelijke informatie achterlaten?’

‘Geen idee,’ zei ik, en ik nam nog een slok wijn. ‘Misschien is het zijn signatuur.’ Ik knikte in mezelf. ‘Of misschien heeft lady Anna geprobeerd het mysterie op te lossen.’

‘Ik ga voor die laatste optie,’ zei hij. ‘Misschien wist ze dat zich iets sinisters op het landgoed afspeelde. Misschien zocht ze aanwijzingen en heeft ze die in de cameliatuin gevonden.’

Ik vouwde mijn servet op mijn schoot. ‘Zou mevrouw Dilloway er iets van weten?’

‘Daar ga ik wel van uit,’ zei Rex. ‘Ze woont al zo lang op het landgoed; dat kan niet anders.’

Ik zuchtte. ‘Haar aan het praten krijgen is de echte uitdaging. Ik heb mijn hele leven nog nooit iemand gezien die zo gesloten is.’

‘Zeg,’ zei hij, ‘zullen we het hier even bij laten en van onze avond genieten?’ Hij pakte mijn hand. ‘Wat vind je ervan?’

‘Oké,’ zei ik met een geforceerde glimlach.

Hij trok mijn arm naar zich toe en streelde zacht met een vinger over mijn huid tot hij bij mijn horloge uitkwam. ‘Zal ik je eens iets geks vertellen?’ zei hij, en hij liet zijn hoofd een beetje naar rechts zakken. ‘Volgens mij heb ik je pols nog nooit gezien.’

Ik trok automatisch mijn hand terug.

Hij keek me een moment bedachtzaam aan. ‘Het dringt net tot me door dat ik elke vierkante millimeter van je lichaam ken,’ zei hij, en toen stak hij zijn vinger onder mijn horlogebandje, ‘maar deze pols niet.’

Ik ging rechtop zitten en stopte mijn hand achter mijn rug. ‘Natuurlijk wel.’

‘Maar hoe dan ook,’ zei hij, en hij trok zacht mijn arm terug. Zijn intentie was romantisch, speels, maar maakte precies het verkeerde in me los. ‘Laten we hem eens afdoen.’ Ik maakte het bandje los en schoof het horloge over mijn hand, waardoor de littekens zichtbaar werden die ik zo wanhopig graag verborgen had willen houden. ‘Mijn god,’ zei hij naar adem snakkend, ‘wat is er gebeurd?’

‘Niks,’ zei ik, en ik trok mijn hand terug. ‘Dat zijn… littekens van de waterpokken.’

‘O,’ zei hij onthutst, ‘ik wist niet dat je waterpokken had gehad.’

‘Nou, die heb ik dus gehad,’ zei ik, dankbaar dat ik de serveerster aan zag komen met ons eten. ‘En nu weet jij het ook.’