13

Op hoop van zegen


De ochtend werd bedorven door allerlei tegenslagen. Eerst was er water in de carburator. Toen slaagde ik erin een twintig kilometer naar het noorden te rijden terwijl ik meende dat ik naar het oosten ging, Voor ik weer de juiste richting had gevonden, kreeg ik op een kale, stijgende weg, kilometers van de bewoonde wereld, last met de ontsteking. Door deze vertraging of door een natuurlijke reactie zakte de hoopvolle stemming waarin ik was vertrokken aanzienlijk.  Toen ik het euvel had verholpen, was het één uur. Het weer klaarde op.  De zon kwam door. Alles zag er stralend en opgefrist uit, maar dit en het feit dat de volgende dertig kilometer alles vlot verliep, konden niet de neerslachtigheid verdrijven die zich weer van mij meester maakte. Nu ik geheel op mijzelf stond, kon ik het gevoel van eenzaamheid  niet verjagen. het overviel mij zoals het mij had overvallen op de dag toen wij uiteengingen op zoek naar Michael Beadley - maar met verdubbelde kracht... Tot op dat ogenblik had ik de eenzaamheid altijd als iets negatiefs beschouwd - een afwezigheid van gezelschap en natuurlijk iets tijdelijks... Die dag had ik geleerd dat het veel meer was. Het was iets dat neerdrukkend en benauwend kon werken, de gewone dingen kon vervormen en de menselijke geest parten spelen. Het was iets dat overal vijandig op de loer lag, dat de mens nooit deed vergeten dat er niemand was om hem te helpen, niemand die op hem lette. Het gaf de mens het gevoel dat hij een atoom was dat door de onmetelijkheid voortdreef, en het  wachtte voortdurend zijn kans af om hem schrik, hevige schrik aan te jagen Dat was wat de eenzaamheid werkelijk probeerde en wat men haar nooit mocht laten doen... Als je een kuddedier van gezelschap berooft, vermink je het, doe je zijn aard geweld aan. De gevangene en de kloosterling weten dat buiten de muren van hun cel de kudde bestaat; zij zijn er een verschijningsvorm van. Maar als de kudde niet meer bestaat, bestaat er voor het kuddeschepsel geen wezenlijkheid meer. Het is een deel zonder geheel, een gril zonder zin. Als het zijn verstand niet bij elkaar kan houden is het werkelijk verloren, zo volkomen, zo verschrikkelijk verloren dat het niet meer wordt dan de spiertrekking in de ledematen van een lijk.  Ik moest mij nu veel sterker te weer stellen dan vroeger. Alleen de kracht van mijn hoop dat ik aan het eind van mijn reis gezelschap zou vinden, weerhield mij ervan terug te keren en verlichting van mijn spanning te zoeken in de nabijheid van Coker en de anderen. De dingen die ik onderweg zag, hadden er weinig of niets mee te maken. Hoe afschuwelijk sommige ook waren, ik was nu tegen zulke verschijnselen gehard. Ze hadden hun afschuwelijk karakter verloren, zoals de afschuwelijke sfeer die over grote slagvelden hangt tot geschiedenis vervaagt. Ik zag ze ook niet langer als een deel van een ontzaglijke, overweldigende tragedie. Mijn strijd was louter een persoonlijk conflict met de instincten van mijn soort. Een voortdurende afweer zonder de mogelijkheid van een overwinning. In het diepst van mijn hart wist ik dat ik mij niet lange tijd in mijn eentje staande zou kunnen houden.  Om mezelf af te leiden reed ik harder dan ik had moeten doen. In een kleine stad waarvan ik de naam ben vergeten, reed ik bij het omslaan van een hoek bovenop een bestelwagen die de hele straat versperde. Gelukkig liep mijn eigen degelijke vrachtauto slechts een paar schrammen op, maar de twee voertuigen raakten zo afgrijselijk in elkaar verward, dat het een lastig karwei was ze alleen en in een beperkte ruimte uit elkaar te halen. Het was een probleem waarvan de oplossing mij een vol uur kostte, maar het deed mij goed doordat het mijn aandacht op praktische dingen richtte.  Daarna hield ik er een voorzichtiger gang in, behalve gedurende een paar minuten, kort nadat ik het Nieuwe Woud was binnengereden. De oorzaak hiervan was dat ik door de bomen een glimp opving van een helikopter die op geringe hoogte vloog. Een eindje verderop moest hij mijn weg kruisen. Helaas stonden de bomen daar zo dicht langs de kanten van de weg, dat ze die vanuit de lucht bijna volkomen moesten verbergen. Ik zette er vaart achter, maar toen ik meer open terrein bereikte, was de machine nog slechts een vlekje dat in noordelijke richting wegdreef. 'Toch schonk alleen al de aanblik ervan mij enige bemoediging.  Een paai kilometer verder reed ik door een dorpje dat keurig om een driehoekig grasveld lag geschaard. Op het eerste gezicht was het met zijn met riet en rode pannen gedekte huisjes in hun bloeiende tuinen zo bekoorlijk als een plaatje uit een prentenboek. Maar in het voorbijrijden keek ik niet al te nauwkeurig in de tuinen. Daarin stond te vaak de wonderlijke gedaante van een triffid die zich grillig tussen de bloemen verhief. Ik was de plaats al bijna uit toen een klein figuurtje uit een van de laatste tuinhekjes kwam gerend en met beide armen zwaaiend langs de weg op mij toe schoot. Ik stopte, keek al instinctief om mij heen naar triffids, greep mijn geweer en klom uit de wagen.  Het kind was gekleed in een blauwe katoenen jurk, witte sokjes en sandalen. Ze was een jaar of tien. Een aardig klein meisje, al waren haar donkerbruine krullen nu onverzorgd en was haar gezicht vuil van weggeveegde tranen. Ze trok me aan mijn mouw. 'Alstublieft, alstublieft, ' zei ze op een dringende toon, 'komt u alstublieft kijken wat er met Tommy is gebeurd. '  Ik keek even op haar neer. De vreselijke verlatenheid van de dag begon af te nemen. Mijn geest scheen uit de gevangenis te breken die ik om mijzelf had opgetrokken.  Ik wilde haar opnemen en tegen mij aan houden. Dicht achter mijn ogen kon ik tranen voelen. Samen liepen wij naar het hek waardoor zij was gekomen. 'Tommy is daar, ' zei ze wijzend.  Een jongetje van een jaar of vier lag op het kleine strookje gras tussen de bloemperken. Bij de eerste blik was het duidelijk waarom hij daar lag.  'Het ding heeft hem geslagen, ' zei ze. 'Het heeft hem geslagen en toen is hij gevallen. En het wou mij ook slaan toen ik hem probeerde te helpen. Afschuwelijk ding! Ik keek op en zag de top van een triffid boven de heg uitsteken, die de tuin omgaf.  'Leg je handen op je oren. Ik ga een knal geven, ' zei ik. Ze deed het en ik schoot de top van de triffid. 'Afschuwelijk ding!' herhaalde ze. 'Is hij nu dood?' Ik stond op het punt haar vraag bevestigend te beantwoorden, toen hij met zijn kleine stokken tegen zijn stam begon te ratelen, net als die in Steeple Honey had gedaan. Net als toen gaf ik hem een tweede lading om hem tot zwijgen te brengen. 'Ja, ' zei ik, 'nu is hij dood. '  Wij liepen naar de kleine jongen De vuurrode striem van de angel stond scherp op zijn bleke wang. Het moest een paar uur geleden zijn gebeurd. Ze knielde naast hem neer.  'Dat hoeft niet meer, ' zei ik zachtjes tegen haar.  Ze keek op met tranen in haar ogen.  'Is Tommy ook dood?'  Ik hurkte naast haar en knikte.  'Ik vrees van wel. '  Na een ogenblik van stilte zei ze:  'Arme Tommy! Zullen we hem begraven - net als de kleine hondjes?' 'Ja, ' antwoordde ik.  In die hele overweldigende ramp was dit het enige graf dat ik groef - en het was een heel klein graf. Ze plukte een bosje bloemen en legde die er bovenop. Toen reden wij weg.  Zij heette Susan. Lang geleden, zo leek het haar, was er iets met haar vader en moeder gebeurd, zodat ze niet meer konden zien. Haar vader was de deur uitgegaan om hulp te halen, maar hij was niet teruggekomen. Later was ook haar moeder weggegaan, nadat ze de kinderen uitdrukkelijk had gezegd, dat ze het huis niet mochten verlaten. Ze was huilend teruggekeerd. De volgende dag ging ze weer weg en deze keer was ze niet teruggekomen. De kinderen hadden gegeten wat ze konden vinden en vervolgens honger gekregen. Ten slotte had Susan zo'n honger dat ze het bevel negeerde en mevrouw Walton in de winkel om hulp ging vragen. De winkel was open, maar mevrouw Walton was er niet. Er kwam niemand toen Susan riep. Daarom had ze besloten wat koek, biscuit en zoetigheden mee te nemen en dat mevrouw Walton later te zeggen.  Op de terugweg had ze een paar van die dingen gezien. Een ervan had naar haar geslagen, maar zich in haar lengte vergist, zodat de angel over haar hoofd was gegaan Ze was er bang van geworden en de rest van de weg naar huis had ze gehold. Daarna was ze heel voor-zichtig met die dingen geweest en toen ze weer naar buiten gingen, had ze ook tegen Tommy gezegd dat hij voorzichtig moest zijn. Maar Tommy was zo klein en toen hij vanmorgen buiten ging spelen, had hij het ding, dat zich m de tuin van de buren verborgen hield, niet kunnen zien Susan had wel tien keer geprobeerd om bij hem te komen, maar hoe behoedzaam ze ook was, ze zag telkens als ze het probeerde de top van de triffid trillen en licht bewegen...  Een uur of wat later vond ik dat het tijd was om te stoppen en een onderkomen voor de nacht te zoeken. Ik liet haar in de wagen, terwijl ik een paar landhuisjes onderzocht, totdat ik er een had gevonden dat geschikt was. Daarna gingen we een maaltijd klaarmaken. Ik wist niet veel van kleine meisjes, maar dit meisje was in staat een verbazende hoeveelheid van wat we hadden klaargemaakt te verorberen. Ondertussen bekende zij dat een dieet van bijna uitsluitend biscuit, koek en zoetigheid  minder lekker was geweest dan zij verwacht had. Nadat we haar een beetje hadden schoongemaakt en ik onder haar leiding haar haarborstel had gehanteerd, begon ik me tamelijk tevreden over het resultaat te voelen. Zij leek op haar beurt een tijdlang alles wat er gebeurd was te kunnen vergeten, zo blij was zij dat zij iemand had om tegen te praten.  Ik kon dat begrijpen. Ik had precies hetzelfde gevoel. Maar niet lang nadat ik haar naar bed had gebracht en weer naar beneden was gegaan, hoorde ik het geluid van snikken. Ik ging weer naar haar toe. 'Stil maar, Susan, ' zei ik. 'Stil maar. Het heeft kleine Tommy niet echt pijn gedaan, weet je - het ging zo vlug. ' Ik ging naast haar op bed zitten en nam haar hand. Zij hield op met huilen.  'Het was niet om Tommy, ' zei ze. 'Het was na Tommy - toen er niemand was, helemaal niemand. Ik was zo bang... '  'Ik weet het, ' zei ik. 'Ik weet het echt. Ik was ook bang. ' Ze keek naar mij op. 'Maar jij bent nu toch niet bang?' 'Nee. En jij ook niet. Je ziet dat we alleen maar bij elkaar hoeven te blijven om te zorgen dat we niet bang worden. ' 'Ja, ' stemde ze in, op ernstig nadenkende toon. 'Ik geloof dat dat wel goed is... '  Daarna praatten we over allerlei dingen tot ze in slaap viel.  'Waar gaan we naartoe?' vroeg Susan, toen we de volgende morgen vertrokken. Ik zei dat we naar een dame zochten. 'Waar is ze?' vroeg Susan. Ik zei dat ik het niet precies wist. 'Wanneer vinden we haar?' vroeg Susan. Ook op dat punt was ik tamelijk onzeker. 'Is het een aardige dame?' vroeg Susan. 'Ja, ' zei ik, blij dat ik deze keer positiever kon zijn. Dit scheen Susan om de een of andere reden voldoening te geven.  'Goed, ' verklaarde zij instemmend en we gingen op andere onderwerpen over.  Om harentwil probeerde ik de grotere plaatsen te ontwijken, maar het was mij niet mogelijk haar vele onplezierige tafereeltjes op het platteland te besparen. Na een poosje probeerde ik het niet eens meer en deed net of ze niet bestonden. Susan keek ernaar met dezelfde onbevangenheid waarmee ze de normale verschijnselen bekeek. Ze deden haar niet schrikken, ofschoon ze haar wel aan het denken zetten en aanleiding gaven tot vragen. Ik overwoog dat er in de wereld waarin zij zou opgroeien weinig gelegenheid zou zijn voor de kieskeurigheden en eufemismen die ik als kind had geleerd. Daarom deed ik mijn best om de verschillende gruwelen en merkwaardigheden op dezelfde objectieve manier te behandelen. Om twaalf uur 's middags pakten zich wolken samen en het begon weer te regenen. Toen we om vijf uur stil hielden op de weg vlak voor Pulborough goot het nog steeds,  'Waar gaan we nu naartoe?' vroeg Susan. ' Dat erkende ik, 'is juist de moeilijkheid. Het is ergens daarginds ' Ik zwaaide met mijn arm naar de mistige streep van de heuvels in het zuiden. Ik deed mijn uiterste best mij te herinneren wat Josella nog meer over het huis had verteld, maar ik kon mij niets anders voor de geest brengen dan dat het op de noordelijke helling van de heuvels lag. Ik had de indruk dat het op het lage, moerassige land uitzag dat de heuvels van Pulborough scheidde. Nu ik er was leek het een uiterst vage aanwijzing de heuvels strekten zich kilometers ver naar het oosten en het westen uit. 'Misschien moeten we eerst eens gaan kijken of we daarginds ergens rook kunnen vinden, ' stelde ik voor. 'Het is vreselijk moeilijk iets in de regen te onderscheiden, ' zei Susan praktisch en zeer terecht. Een half uur later was de regen zo vriendelijk even op te houden. We verlieten de wagen en gingen naast elkaar op een muurtje zitten. We bestudeerden de lagere hellingen van de heuvels enige tijd zorgvuldig, maar Su-  sans scherpe ogen noch mijn veldkijker konden een spoor van rook of enig ander levensteken ontdekken. Toen begon het weer te regenen. 'Ik heb honger, ' zei Susan.  Eten was op dat ogenblik totaal onbelangrijk voor mij. Nu ik zo dicht in de buurt was, had mijn verlangen om te weten te komen of mijn vermoeden juist was geweest alle andere dingen verdrongen. Terwijl Susan nog zat te eten, reed ik de wagen een eindje tegen de heuvel achter ons omhoog om een ruimer uitzicht te krijgen. Tussen buien door terwijl het licht al zwakker werd, onderzochten wij de andere kant van de vallei, opnieuw zonder resultaat. Er was geen leven of beweging in de hele vallei, behalve wat koeien en schapen en af en toe een triffid die beneden door de velden waggelde. Plotseling kwam ik op een gedachte en ik besloot naar het dorp te gaan. Ik aarzelde om Susan mee te nemen, want ik wist dat de plaats onbehaaglijk zou zijn, maar ik kon haar niet laten waar ze was. Toen we er waren, merkte ik dat het schouwspel haar minder aangreep dan mij. Kinderen hebben een andere opvatting van het schrikwekkende, tot men hen geleerd heeft door welke dingen zij zich geschokt moeten voelen. Ik was geheel alleen met mijn terneergeslagenheid. Susan vond meer dat haar belangstelling wekte dan haar afkeer inboezemde. Alle somberheid werd ongedaan gemaakt door haar verrukking om een vuurrode zijden regenjas die ze aantrok, ofschoon hij haar verscheidene maten te groot was. Ook mijn zoeken werd beloond. Ik keerde naar de vrachtauto terug met een koplamp als een klein zoeklicht die wij hadden gevonden op een deftige Rolls-Royce.  Ik plaatste de koplamp op een soort spil naast het cabine-raam en maakte haar gereed om te worden ingeschakeld. Nadat dit gebeurd was, bleef er niets anders over dan op de duisternis wachten en hopen dat de regen zou ophouden.  Toen het helemaal donker was, druppelde het nog slechts. Ik schakelde in en een prachtige straal begon de  nacht te doorboren. Langzaam draaide ik de lamp van de ene kant naar de andere. Ik hield de straal horizontaal op de heuvels aan de overzijde gericht, waarbij ik ingespannen probeerde de hele reeks gelijktijdig te overzien, in de hoop dat mijn licht zou worden beantwoord. Een dozijn of meer keren gleed ik er langzaam met mijn licht overheen. Aan het eind van iedere verkenning schakelde ik een paar seconden uit en dan zochten wij naar de geringste flikkering in de duisternis. Maar telkens bleef de nacht boven de heuvels pikzwart. Toen begon het weer harder te regenen. Ik richtte de straal recht vooruit en bleef zitten wachten, luisterend naar de roffel van de druppels op het dak van de cabine, terwijl Susan tegen mijn arm geleund in slaap viel. Er verliep een uur voor de roffel afnam tot gesputter en ophield. Susan ontwaakte toen ik de straal weer overdwars begon te bewegen Nadat ik de zesde reis had volbracht, riep zij uit: 'Kijk, Bill, Daar is het! Daar is een licht!' Ze wees een paar graden links van ons. Ik schakelde de lamp uit en volgde de lijn van haar vinger. Het was moeilijk om zekerheid te krijgen. Als het geen gezichtsbedrog was dan was het iets dofs, als een verre gloeiworm. Terwijl wij er nog naar keken, begon de regen  weer in stromen te vallen. 'Toen ik mijn kijker had ge-  pakt, was er in 't geheel geen zicht meer. Ik aarzelde. Het kon zijn dat het licht, als het een licht was geweest, vanaf een lager gelegen terrein niet zichtbaar zou wezen. Opnieuw richtte ik mijn lamp en ging met al het geduld dat ik kon opbrengen zitten wachten. Er verstreek andermaal bijna een vol uur voor de regen weer ophield. Op hetzelfde ogenblik schakelde ik onze lamp uit.  'Het is zo!' riep Susan opgewonden. 'Kijk! Kijk!!' Het was inderdaad zo. En nu helder genoeg om alle twijfel te verjagen, hoewel de kijker mij geen bijzonderheden toonde. Ik schakelde weer in en gaf het V-teken in morse. Dat is, behalve SOS, het enige morse-teken dat ik ken; daarom moest ik ermee volstaan. Wij zagen het andere licht flikkeren. Toen begon het een reeks lange  en korte seinen te geven die helaas niets voor mij betekenden. Ik gaf nog een paar V-seinen, tekende de lijn waarin het licht zich ongeveer moest bevinden op onze kaart en schakelde de autolampen in. 'Is dat de dame?' vroeg Susan. 'Het moet, ' zei ik. 'Het moet. ''  Het werd een onplezierige tocht. Om het lage moeras-land over te steken moest ik een weg nemen die iets ten westen van ons lag, en daarna langs de voet van de heuvels naar het oosten terugkeren. We hadden nauwelijks een kilometer gereden of het lichtschijnsel werd volkomen aan ons gezicht onttrokken. Bovendien begon het weer hard te regenen, wat het nog moeilijker maakte op de donkere landwegen de juiste richting te vinden. Nu niemand de afvoerleiding meer verzorgde, stonden sommige velden al onder water en hier en daar stond het water op de weg. Ik moest met martelende voorzichtigheid rijden, terwijl ik niets liever wilde dan het gaspedaal zo diep mogelijk intrappen.  Toen wij eenmaal aan de overkant van het dal waren, hadden wij geen hinder meer van overstromingen, maar wij schoten niet veel vlugger op, want de wegen hadden nauwelijks begaanbare stukken en onwaarschijnlijke bochten. Ik moest al mijn aandacht aan het stuur wijden, terwijl het kind omhoogkeek naar de heuvels naast ons, in afwachting van het ogenblik dat het licht weer zou verschijnen. Wij bereikten het punt waar de streep op mijn kaart onze weg leek te kruisen, maar wij zagen geen glimp. Ik draaide op goed geluk de volgende weg tegen de heuvels in. Wij belandden bij een kalkgroeve en hadden ongeveer een half uur nodig om weer op de eerste weg terug te komen. Langs de lagere weg reden wij verder. Toen zag Susan iets glinsteren tussen de takken aan onze rechterhand. Bij de volgende bocht waren wij gelukkiger. Wij reden schuin tegen de heuvel op tot wij het kleine, stralende vierkant van een raam ongeveer een kilometer verder op de helling konden zien. Zelfs toen, en met de kaart erbij, was het niet gemakkelijk de weg te vinden die ernaartoe leidde. Wij hobbel-  den verder, nog steeds in de lage versnelling stijgend, maar telkens wanneer wij het raam weer zagen was het iets dichterbij. De weg was niet berekend op zware vrachtwagens. Op de nauwste gedeelten schoven wij tussen bosjes en doornstruiken door die langs de wanden krabbelden alsof ze ons probeerden terug te duwen. Maar ten slotte zagen wij een lantaarn voor ons die heen en weer werd gezwaaid. Hij bleef bewegen om ons de bocht door een hek te tonen. Toen werd hij op de grond gezet. Ik reed naar binnen en stopte een paar meter ervandaan. Terwijl ik het portier opende, flitste ineens een licht in mijn ogen. Daarachter zag ik even een gestalte in een regenjas die blonk van het water. Een kleine hapering onderbrak de geforceerd kalme Stem.  'Hallo, Bill je bent lang weggebleven. ' Ik sprong op de grond,  'O, Bill, Ik kan niet O, liefste, ik heb zo gehoopt... O, Bill zei Josella.  Ik was Susan volkomen vergeten, toen er van boven een stem klonk  '. Je wordt nat malloot. Waarom kus je haar niet binnen ?" vroeg ze.