12

Impasse


Als ik zo'n waarschuwing krijg, begin ik niet te debatteren. Ik stopte.  De man was groot en blond. Hij hanteerde vaardig zijn geweer. Zonder het uit de aanslag te nemen, maakte hij tweemaal met zijn hoofd een rukkende zijwaartse beweging. Ik vatte dat op als een aanduiding dat ik kon uitstappen. Toen ik dat gedaan had, liet ik mijn lege handen zien. Een andere man, vergezeld door een meisje, kwam vanachter de stilstaande vrachtauto tevoorschijn toen ik die naderde. Cokers stem riep achter mij:  'Ik zou dat geweer maar weghouden, makker. Je staat helemaal ongedekt. '  De blonde man wendde zijn blik van mij af en zocht naar Coker. Op dat ogenblik had ik hem kunnen bespringen, als ik het had gewild, maar ik zei: 'Hij heeft gelijk. Trouwens, we willen geen kwaad. ' De man liet zijn geweer zakken, niet helemaal overtuigd. Coker kwam van achter de kap van mijn auto te voorschijn die hem verborgen had toen hij uit zijn eigen wagen stapte.  'Wat wou je? Hard tegen hard?' vroeg hij.  'Zijn jullie maar met z'n tweeën?' vroeg de tweede man.  Coker keek hem aan.  'Wat dacht je? Een vergadering? Ja, we zijn maar met ons tweeën. '  Het trio was zichtbaar gerustgesteld. De blonde man verklaarde:  'We dachten dat jullie een bende uit een stad waren. We hebben aldoor verwacht dat ze hier om eten zouden komen. '  'O, ' zei Coker. 'Daar maak ik uit op dat je de laatste tijd  geen kijkje in een stad hebt genomen. Als dat je enige  zorg is, laat die dan maar schieten. Als er bendes zijn  dan lijkt het er op 't ogenblik meer op dat ze in de andere  richting werken. Als ik het zeggen mag: ze doen precies  hetzelfde als jullie. '  'Dus je denkt niet dat ze komen?'  ' Ik ben er volkomen zeker van. ' Hij keek het drietal aan.  'Horen jullie bij de groep van Beadley?' vroeg hij.  Het antwoord was een wezenloze blik.  'Jammer, ' zei Coker. 'Dat zou onze eerste meevaller  sinds ik weet niet hoe lang zijn geweest. '  "Wat is dat, die groep van Beadley?' vroeg de blonde  man.  Ik voelde me slap en uitgedroogd na die uren in de cabine waar de zon op stond. Ik stelde voor niet midden op straat te blijven staan, maar de discussie in een passender omgeving voort te zetten. We liepen om hun wagen  heen door een vertrouwde warwinkel van blikken biscuit, kisten thee, zijden ham, zakken suiker, blokken zout en wat dies meer zij naar een kleine gelagkamer in het huis daarnaast. Achter bierpullen gezeten gaven Coker en ik hun een kort overzicht van wat wij gedaan hadden en wat wij wisten. Toen was het hun beurt.  Het bleek dat zij de meer actieve helft waren van een groep van zes. De anderen, twee vrouwen en een man, hadden hun standplaats, in het huis dat zij als operatiebasis gebruikten.  Dinsdag de 7e mei omstreeks het middaguur waren de blonde man en het meisje in zijn auto onderweg naar het westen. Ze waren van plan twee weken vakantie in Cornwall door te brengen en schoten flink op, toen ergens in een bocht bij Crewkerne plotseling een bus met twee verdiepingen opdook. De auto was er op niet te miskennen wijze mee in aanraking gekomen en het laatste dat de blonde jonge man zich herinnerde was een gruwelijk visioen van de bus, hoog als een klip, die recht  over hem heen schoot.  Hij ontwaakte in een bed en merkte, ongeveer net als ik, dat er een geheimzinnige stilte in de omgeving heerste. Behalve dat hij wat pijn had, een paar sneden en een bonzend hoofd, scheen hem niet veel te mankeren. Toen er, zoals hij zei, steeds maar niemand kwam, had hij een onderzoek ingesteld en geconstateerd dat hij in een klein ziekenhuis was. In één zaal had hij het meisje gevonden en nog twee vrouwen van wie één bij bewustzijn was, maar niet in staat zich te bewegen doordat zij een arm en een been in gips had. In een andere zaal vond hij twee mannen. De ene was zijn huidige metgezel, de andere had een gebroken been, ook in gips. Al met al waren er elf mensen in het ziekenhuis van wie er acht konden zien. Van de blinden waren er twee bedlegerig en ernstig ziek. Van het personeel was geen spoor te bekennen. Zijn ervaringen waren in het begin nog verbijsterender geweest dan de mijne. Ze waren in het kleine ziekenhuis gebleven en deden wat zij konden voor de hulpbehoevenden. Ze vroegen zich af wat er gaande was en hoopten dat er iemand zou verschijnen om hen te helpen. Ze hadden er geen idee van wat de twee blinde patiënten mankeerde en hoe ze hen moesten verzorgen. Ze konden niets anders doen dan hun te eten geven en proberen ze rustig te houden. Beiden waren de volgende dag gestorven. Eén man verdween zonder dat iemand hem had zien gaan. De patiënten die gewond waren toen de bus was omgeslagen, waren mensen uit de plaats. Toen ze voldoende hersteld waren, trokken ze eropuit om hun familie te zoeken. De groep was geslonken tot zes man van wie er twee gebroken ledematen hadden. Inmiddels waren ze tot de ontdekking gekomen dat de ramp een zodanige omvang had dat ze althans voorlopig voor zichzelf moesten zorgen. De werkelijke draagwijdte van de gebeurtenissen hadden zij echter nog lang niet door. Ze besloten het ziekenhuis te verlaten en een geschiktere plaats te zoeken, want ze geloofden dat er in de steden veel meer mensen zouden zijn die konden zien en dat de desorganisatie het gepeupel aan de macht zou  hebben gebracht. Ze verwachtten iedere dag de komst van dit gepeupel wanneer de voedselvoorraden in de steden uitgeput zouden zijn, en stelden zich voor dat de menigte zich als een sprinkhanenzwerm over het land voortbewoog. Hun voornaamste zorg gold daarom het aanleggen van voorraden om zich op een beleg voor te bereiden.  Op onze verzekering dat dit nu wel tot de minst waarschijnlijke gebeurtenissen behoorde, keken zij elkaar ietwat verwezen aan.  Ze vormden een wonderlijk trio. De blonde man die Stephen Brennell bleek te heten, was employé bij de effectenbeurs. Zijn gezellin was een knap, goedgebouwd meisje dat af en toe een pruilmondje trok, maar niet erg benieuwd scheen te zijn naar wat het leven haar nu weer zou brengen. Ze had min of meer aan de zelfkant geleefd kleding, geshowd en verkocht, als filmfigurante gewerkt, kansen gemist om naar Hollywood te gaan, als gast vrouw in obscure clubs gefungeerd en deze bezigheden aangevuld met andere, toevallige middelen - waarvan de voorgenomen vakantie in Cornwall er blijkbaar één was Ze was er rotsvast van overtuigd dat er met Amerika niets ernstigs kon zijn gebeurd en dat het alleen maar zaak was nog even vol te houden tot de Amerikanen alles in orde kwamen brengen. Ze was verreweg de minst bezorgde mens die ik had ontmoet sinds de catastrofe had plaatsgevonden. Hoewel zij soms heftig kon verlangen naar de stralende verlichting die de Amerikanen, naar zij hoopte, snel zouden komen herstellen. Het derde lid, een donkere jongeman, koesterde een wrok. Hij had hard gewerkt en ijverig gespaard om zijn kleine radiozaak op te zetten en hij was eerzuchtig. 'Kijk eens naar Ford, ' zei hij tegen ons, 'en kijk eens naar Lord Nuffïeld - die is met een fietsenwinkel begonnen, niet groter dan mijn radiozaak, en kijk eens hoever hij het gebracht heeft! Zoiets was ik ook van plan. En nu is het één grote rotzooi. Dat is niet eerlijk!' Het lot zoals hij het opvatte, wilde geen Fords of Nuffields meer - maar hij was niet van zins het erbij te laten. Dit was slechts een tussenfase om hem op de proef te stellen. Eens zou hij weer in zijn radiozaak staan met de voet stevig op de onderste sport van de ladder naar het miljonairschap. De meest teleurstellende ontdekking was wel dat ze niets van de groep van Michael Beadley afwisten. De enige groep die zij hadden ontmoet bevond zich in een dorp even over de grens van Devon. Het waren een paar mannen met jachtgeweren geweest. Ze hadden hun de raad gegeven niet meer die kant uit te komen. Het waren, zo zeiden zij, blijkbaar mannen uit de plaats zelf geweest. Volgens Coker wees dit erop dat het een kleine groep was.  'Als ze tot een grote groep hadden behoord waren ze niet zo zenuwachtig geweest en hadden ze meer nieuwsgierigheid aan de dag gelegd, ' beweerde hij. 'Maar als de groep van Beadley hier in de buurt is, moeten we ze kunnen vinden. '  Hij vroeg de blonde man: 'Wat zou je ervan denken als we bij jullie bleven? We staan ons mannetje en als we ze vinden wordt het voor ons allemaal beter. ' De drie keken elkaar vragend aan en knikten toen. 'Goed. Help ons een handje met inladen, dan smeren we hem, ' stemde de man toe.  Naar de aanblik te oordelen was Charcott Old House ooit een versterkte bezitting geweest. Nu waren er nieuwe versterkingen onderweg. De omringende slotgracht was eertijds drooggelegd. Stephen had echter het af-voerstelsel grondig kapot gemaakt, zodat de gracht van lieverlee weer vol zou lopen. Zijn bedoeling was de stukken die gedempt waren op te blazen en zo de omsingeling weer volledig te maken. De opmerkingen waarmee wij te kennen gaven dat dit waarschijnlijk niet nodig was, bedroefden hem enigszins en brachten een teleurgestelde blik op zijn gezicht. De stenen muren van het huis waren dik. Achter minstens drie ramen aan de voorzijde kon je machinegeweren zien en hij wees ons er bovendien twee die op het dak stonden. Achter de hoofddeur was een klein arsenaal van mortieren en bom-  men en ook, zoals hij ons met trots liet zien, verscheidene vlammenwerpers.  'We hebben een wapendepot gevonden, ' verklaarde hij, 'en het heeft ons een dag gekost om dit zaakje bij elkaar te krijgen. '  Terwijl ik het spul bekeek, realiseerde ik mij voor de eerste maal dat de catastrofe zo volkomen was dat ze in haar gevolgen genadiger was dan een iets minder hevige ramp zou zijn geweest. Als tien of vijftien procent van de bevolking ongedeerd was gebleven, zouden kleine gemeenschappen als deze waarschijnlijk hongerende benden hebben moeten bevechten om het eigen leven te redden. Onder de bestaande omstandigheden waren Ste-phens oorlogs voorbereidingen waarschijnlijk vergeefs. Maar er was één instrument dat goede diensten kon bewijzen. Ik wees naar de vlammenwerpers. 'Die zouden handig voor triffids kunnen zijn, ' zei ik. Hij grijnsde,  'Je hebt gelijk heel doeltreffend. Het enige spul dat we voor ze gebruikt hebben. En voorzover ik weet ook het enige spul waarvoor een triffid de benen neemt. Je kan  op zevuren tot ze aan puin zijn geschoten, maar ze ver-  roeren zich niet. Ik denk dat ze niet weten waar het gevaar vandaan komt. Maar één warme lik hiervan en ze gaan er halsoverkop vandoor. '  'Heb je veel last van ze gehad?' vroeg ik. Het bleek niet het geval. Van tijd tot tijd kwam er een in de buurt, soms ook twee of drie. Door het vuur werden ze verdreven. Op hun expedities waren ze enige keren gelukkig ontsnapt, maar gewoonlijk verlieten ze hun voertuigen alleen in bebouwde kommen waar weinig kans bestond op zwervende triffids.  Die avond, na het invallen van de duisternis, gingen wij allen naar het dak. Het was nog vroeg voor de maan. Wij keken uit over een pikzwart landschap. Hoe we ook zochten, geen van ons was in staat ook maar de kleinste speldeknop van een lichtje te ontdekken. Ook kon niemand van de groep zich herinneren ooit overdag een spoor van rook te hebben gezien. Ik voelde me terneergeslagen toen we weer naar de met een lamp verlichte woonkamer afdaalden.  'Dan zit er maar één ding op, ' zei Coker. 'We moeten het district in wijken verdelen en naar ze zoeken. ', Hij zei het echter niet met overtuiging. Ik vermoedde dat hij het, evenals ik, waarschijnlijk achtte dat de groep-Beadley nog steeds 's nachts een licht zou voeren en een ander teken - waarschijnlijk een rookkolom -overdag.  Niemand had echter een beter voorstel en daarom begonnen we de kaart in secties te verdelen, waarbij we het zo probeerden in te richten dat iedere sectie een heuvel bevatte vanwaar je een ruim uitzicht had. De volgende dag trokken we met een vrachtauto naar de stad. Daar verspreidden we ons en gingen met kleinere auto's op zoek.  Dit was zonder twijfel de droevigste dag sinds ik door Westminster had gezworven op zoek naar een spoor van Josella.  In het begin zag het er niet al te beroerd uit. Daar was de open weg in de zonneschijn, het frisse groen van de vroege zomer. Daar waren wegwijzers die wezen naar 'Exeter en The West' en andere plaatsen, alsof die nog steeds hun gewone leven voortzetten. Er waren soms, ofschoon zelden, vogels te zien. En er stonden langs de landwegen wilde bloemen die er uitzagen zoals ze er altijd hadden uitgezien. Maar de keerzijde van het beeld was niet zo goed. Er waren velden waar het vee dood neerlag of blind ronddoolde en waar onbeheerde koeien loeiden van pijn. De schapen, licht ontmoedigd, hadden in hun toestand berust en waren liever gestorven dan de vrijheid te zoeken buiten heg of prikkeldraad. Andere schapen liepen zinloos te grazen of lagen met een verwijtende blik in hun blinde ogen te verhongeren. Boerderijen werden onplezierige plaatsen om van nabij te passeren. Veiligheidshalve gunde ik mij slechts een kwart centimeter ventilatie aan de bovenkant van het raam, maar steeds wanneer ik vóór mij aan de weg een boerderij zag  liggen, sloot ik zelfs deze kier.  Triffids waren er in overvloed. Soms zag ik ze door de velden lopen of werkeloos tegen heggen staan. Op meer dan één boerenerf hadden ze de mesthoop uit gekozen en zich daarop geposteerd, totdat het dode vee de gewenste graad van verrotting zou hebben bereikt. Ik zag ze nu met een walging die ze vroeger nooit bij mij hadden opgewekt. Afschuwelijke, vreemde dingen die sommigen van ons op de een of andere wijze in het leven hadden geroepen en die door de rest van ons in zorgeloze hebzucht overal in de wereld waren gekweekt. Je kon er zelfs de natuur geen verwijt van maken. Ze waren gekweekt -zoals we mooie bloemen kweekten of lachwekkende parodieën van honden... Ik verafschuwde ze niet alleen meer, omdat ze zich met krengen voedden; zij, meer dan wat ook, schenen in staat te zijn van onze rampspoed te profiteren en erop te gedijen... Naarmate de dag vorderde nam mijn gevoel van eenzaamheid toe. Op iedere heuvel of verhevenheid stopte ik om het land met mijn veldkijker te onderzoeken. Eenmaal zag ik rook. Toen ik er op afging, vond ik een kleine spoortrein uitgebrand op de lijn liggen. Hoe dat kon, weet ik nog niet, want er was memand in de buurt. Een andere keer zag ik een vlag aan een mast en repte mij naar het huis, maar vond het in stilte gehuld - hoewel niet leeg. Nog een andere keer werd mijn blik getrokken door een witte warreling op do helling van een heuvel. Toen ik er mijn kijker op richtte, bleken het een stuk of zes schapen te zijn die in paniek rondrenden, terwijl een triffid voortdurend en zonder resultaat hun wollen ruggen striemde. Nergens kon ik een teken van levende mensen ontdekken.  Toen ik stopte om te eten, bleef ik niet langer stilstaan dan nodig. Ik at snel en luisterde naar een stilte die op mijn zenuwen begon te werken. Ik verlangde er vurig naar verder te gaan en althans het geluid van de wagen als gezelschap te hebben.  Ik begon mij dingen te verbeelden. Eenmaal zég ik een arm uit een raam wuiven, maar toen ik er vlak bij was, bleek het slechts een tak te zijn die voor het raam heen en weer zwaaide. Ik zag een man midden in een veld stilhouden en zich omdraaien om mij te zien passeren, maar een blik door de kijker bewees dat het niet mogelijk was dat hij was blijven staan en zich had omgedraaid: het was een vogelverschrikker. Ik hoorde stemmen die mij riepen. Ze kwamen juist boven het rumoer van de motor uit. Ik hield stil en zette de motor af. Er waren geen stemmen, er was niets. Alleen heel in de verte hoorde ik het klagen van een ongemolken koe. De gedachte kwam bij mij op dat zich hier en daar, door het land verspreid, mannen en vrouwen moesten bevinden die geloofden dat ze volkomen alleen waren, de enige overlevenden. Ik had met hen evenzeer te doen als met alle anderen die door de ramp waren getroffen. In de middag bleef ik in steeds bedrukter stemming en met weinig hoop als een jachthond mijn deel van de kaart doorkruisen, omdat ik niet in gebreke durfde blijven mijn innerlijke zekerheid waar te maken. Ten slotte raakte ik er echter van overtuigd dat, als zich in het mij toegewezen gebied een groep van enige omvang ophield, die zich met opzet verborg. Het was mij niet mogelijk geweest alle wegen en zijwegen af te rijden, maar ik was ervan overtuigd dat het geluid van mijn geenszins zwakke toeter in iedere hectare van mijn sector was gehoord. Ik maakte er een eind aan en reed in de somberste stemming die ik tot nu toe had gekend naar de plaats terug waar wij de vrachtauto hadden geparkeerd. Ik merkte dat geen van de anderen daar al was verschenen. Om de tijd te doden en ook om de innerlijke koude te verjagen, stapte ik het naburige café binnen en schonk mij een goede cognac in.  Stephen was de volgende. De expeditie scheen hem evenzeer te hebben aangegrepen als mij, want in antwoord op mijn vragende blik schudde hij het hoofd en ging recht op de fles af die ik had geopend. Tien minuten later voegde de eerzuchtige radioman zich bij ons. Hij bracht een verfomfaaide jongeman mee die zich blijkbaar in weken niet had gewassen of geschoren. Deze figuur die met wilde ogen om zich heen keek, had zich op de weg bevonden; dat scheen trouwens zijn enige beroep te zijn. Op een avond, hij kon niet precies zeggen van welke dag, had hij een mooie, geriefelijke schuur gevonden om er de nacht in door te brengen. Daar hij die dag wat meer dan zijn gebruikelijk aantal kilometers had afgelegd, was hij gaan liggen en bijna onmiddellijk in slaap gevallen. Toen hij de volgende morgen ontwaakte, had hij een nachtmerrie gehad en hij scheen er nog steeds niet helemaal zeker van te zijn wie er nu gek was: de wereld of hij. Wij geloofden dat hij het was, in ieder geval een tikje, maar hij wist nog heel goed hoe hij bier moest drinken.  Er verstreek nog een half uur en toen arriveerde Coker. Hij was vergezeld van een jong hondje, een Duitse herder, en een allerwonderlijkste oude dame. Ze was kennelijk in haar beste spullen gekleed. Haar zindelijkheid en preciesheid waren even opmerkelijk als het ontbreken daarvan bij onze andere aanwinst. Op de drempel van de gelagkamer bleef zij met wellevende aarzeling staan. Coker stelde haar voor. Dit is mevrouw Forcett, enig eigenares van Forcetts warenhuis, in een verzameling van  ongeveer tien huizen, twee cafés en een kerk, bekend als  Chippington Durney - en mevrouw Forcett kan koken.  Jongens, wat kan zij koken' Mevrouw Forcett groette ons waardig, liep zelfbewust verder, nam omzichtig plaats en stemde er na enig aandringen in toe een glas  port te nemen, gevolgd door nog een glas port.  In antwoord op onze vragen bekende zij gedurende de noodlottige avond en de daaropvolgende nacht een ongewoon gezonde slaap te hebben genoten. Op de oorzaak hiervan ging zij niet in en wij vroegen er niet naar. Aangezien zij door niets gewekt was, had zij ook de helft van de volgende dag doorgeslapen. Toen zij wakker werd, voelde zij zich onwel en begon pas over opstaan te denken toen de middag al half was verstreken. Het was haar als een wonderlijke beschikking van de voorzienigheid voorgekomen dat niemand haar in de winkel nodig had gehad. Toen ze eindelijk opstond en naar de deur ging, had zij 'een van die afschuwelijke triffid-dingen' in haar tuin zien staan. Op het pad vlak buiten haar hek lag een man - ze kon althans zijn benen zien. Ze stond op het punt naar hem toe te gaan, maar juist op dat ogenblik bewoog de triffid zich en ze had de deur nog net op tijd dichtgeslagen. Het was werkelijk een akelig moment voor haar geweest en de herinnering eraan wond haar zo op dat ze zich een derde glas port inschonk. Daarna was ze gaan zitten wachten tot er iemand kwam om zowel de triffid als de man te verwijderen. De mensen bleven wonderlijk lang weg, maar zij had behoorlijk kunnen leven van de inhoud van haar winkel. Terwijl zij zich met behoorlijke verstrooidheid een vierde glas port inschonk, verklaarde zij dat zij nog steeds had zitten wachten toen Coker, aangetrokken door de rook uit haar schoorsteen, de top van de triffid had geschoten en een onderzoek ingesteld. Zij had Coker een maaltijd aangeboden en hij had haar op zijn beurt advies gegeven. Het was niet gemakkelijk geweest haar de ware stand van zaken aan het verstand te brengen. Ten slotte had hij voorgesteld dat zij een kijkje in het dorp zou nemen, waarbij zij zich vooral voor triffids moest hoeden. Hij zou om vijf uur terugkomen om te horen wat zij ervan dacht. Toen hij terugkwam, was ze geheel gekleed, haar tas gepakt en zijzelf gereed om te vertrekken. Die avond in Charcott Old House verenigden wij ons weer om de kaart. Coker begon nieuwe gebieden van onderzoek af te bakenen. We sloegen hem zonder geestdrift gade. Het was Stephen die uitsprak wat wij allen, en vermoedelijk ook Coker zelf, dachten: 'Luister eens. We hebben de omtrek in een straal van ongeveer vijfentwintig kilometer afgezocht. Het is duidelijk dat ze hier niet vlak bij zijn. Of je inlichtingen zijn onjuist, óf ze hebben besloten hier niet te stoppen en zijn doorgereden. Naar mijn mening zou het tijdverspilling zijn met zoeken door te gaan zoals we vandaag gedaan hebben. ' Coker legde de passer, die hij gebruikt had, neer. 'Wat vind jij dan?'  'Ik geloof dat we van de lucht uit een heel stuk van het  district vlug en vrij grondig kunnen overzien. Je kunt er je leven onder verwedden dat iemand die een vliegmachine hoort de deur uit loopt en het een of andere teken geeft. '  Coker schudde zijn hoofd. 'Waarom hebben we daar niet eerder aan gedacht? Het moet natuurlijk een helikopter zijn - maar waar halen we die vandaan en wie moet hem vliegen?'  'O, ik kan zo'n ding wel hanteren, ' zei de radioman zelfbewust.  Er was iets eigenaardigs in zijn toon. 'Heb je er ooit een bestuurd?' vroeg Coker. 'Nee, ' gaf de radioman toe, 'maar ik geloof dat het niet zo moeilijk is, als je het kunstje eenmaal kent. ' 'Hm, ' zei Coker, terwijl hij hem een koele blik toewierp. Stephen merkte op dat er niet ver weg twee posten van de RAF waren en dat er in Yeovil een luchttaxibedrijf gevestigd was geweest.  Ondanks onze twijfel bleek de radioman niet te veel te hebben gezegd. Hij scheen er volledig op te vertrouwen dat zijn instinct voor techniek hem niet in de steek zou laten Nadat hij een halfuur had geoefend, vloog hij met de helikopter weg en zette hem bij Charcott aan de grond.  Vier dagen zweelde de machine in steeds wijdere kringen rond. Twee dagen fungeerde Coker als waarnemer, de andere twee dagen verving ik hem. In totaal ontdekten wij tien kleine groepen mensen. Geen van hen wist iets van de groep van Beadley en bij geen van hen bevond zich Josella. Steeds wanneer wij een groepje zagen, landden wij. Gewoonlijk bestond het uit twee of drie mensen. Het grootste telde er zeven. De mensen begroetten ons steeds met uitbundige hoop, maar als ze hoorden dat we slechts een groep vertegenwoordigden gelijk de hunne en niet de speerpunt vormden van een grootscheeps bevrijdingsleger, zakte hun belangstelling af. We konden hun weinig bieden dat zij niet al hadden. Sommigen van hen namen in hun teleurstelling een ongemotiveerd grove en dreigende houding aan, maar de meesten vielen eenvoudig in hun moedeloosheid terug. In de regel toonden zij weinig neiging zich bij de andere groepen aan te sluiten. Ze gaven er de voorkeur aan te bemachtigen wat ze konden en zich zo behaaglijk mogelijk in een schuilplaats te installeren om daar te wachten op de komst van de Amerikanen die stellig een weg zouden weten te vinden. Hieromtrent scheen een wijdverspreid idee-fixe te bestaan. Onze opmerking dat, als er nog Amerikanen in leven waren, zij waarschijnlijk thuis de handen meer dan vol zouden hebben, werd als een uitlating van spelbrekers beschouwd. De Amerikanen, zo verzekerden ze ons, zouden in hun land zoiets nooit hebben laten gebeuren. Ondanks dit onverwoestbare geloof in de Amerikaanse sprookjesprins lieten wij bij iedere groep een kaart achter waarop ongeveer de positie stond aangegeven van de groepen die wij al hadden ontdekt - voor het geval dat ze van gedachten veranderden en zich aaneen wilden sluiten om er op eigen kracht door te komen.  Als werk waren de vluchten verre van plezierig, maar altijd nog beter dan de eenzame verkenningstochten op de grond. Aan het einde van de vruchteloze vierde dag besloten wij echter het onderzoek op te geven. Dat wil zeggen: de overigen kwamen tot dit besluit. Ik was het er niet mee eens. Mijn zoeken was van persoonlijke aard, het hunne niet. Wie zij ook vonden, nu of later, het zouden vreemden voor hen zijn. Mijn zoeken naar de groep-Beadley was middel, geen doel op zichzelf. Als ik ze vond en constateerde dat Josella niet bij hen was, zou ik verder gaan met zoeken. Maar ik kon niet verwachten dat de anderen nog meer tijd besteedden, om louter te mijnen gerieve te blijven zoeken. Verwonderd realiseerde ik mij dat ik niemand had ontmoet die naar iemand anders zocht. Behalve Stephen en zijn vriendinnetje die een ongeluk hadden gekregen, waren allen eensklaps afgesneden van vrienden en bekenden die hen met het verleden verbonden en moesten een nieuw leven beginnen met mensen die vreemden voor  hen waren. Voor zover ik kon nagaan was ik de enige die terstond een nieuwe band had gevormd - en wel zo snel dat ik er mij op dat ogenblik nauwelijks van bewust was hoeveel die voor mij betekende...  Toen het besluit om het onderzoek te laten varen eenmaal was gevallen, zei Coker: 'Goed. Dan moeten we er dus over na gaan denken wat we voor onszelf zullen doen. '  'Dat betekent dat we voorraden voor de winter moeten aanleggen en overigens precies zo doorgaan als nu. Wat zouden we anders moeten doen?' vroeg Stephen. 'Ik heb erover nagedacht, ' antwoordde Coker. 'Misschien zou het een poosje goed gaan - maar wat moet er daarna gebeuren?'  'Als we door onze voorraad heen raken - nou, er is nog genoeg voor het grijpen, ' zei de radioman. 'Voor kerstmis zijn de Amerikanen hier, ' zei Stephens vriendinnetje  'Luister, ' zei Coker geduldig tegen haar. 'Zout die Amerikanen voorlopig maar op. Probeer je een wereld voor te stellen waarin geen Amerikanen zijn - kun je dat?"  Het meisje keek hem met grote ogen aan.  'Maar ze moeten er zijn, 'sprak ze.  Coker zuchte bedroefd. Hij wendde zich tot de radioman. 'Die voorraden zijn niet blijvend. Volgens mij hebben wij een vliegende start gekregen in een nieuw soort wereld. Er is ons van alles een kapitaal nagelaten dat voldoende is om ermee te beginnen, maar het duurt niet eeuwig. We zonden niet alles op kunnen eten wat er voor het grijpen ligt, nog in geen generaties - als het goed zou blijven. Maar het blijft niet goed. Een groot gedeelte ervan zal aardig gauw bederven. En niet alleen voedsel. Alles gaat, langzamer, maar onstuitbaar, naar de maan. Als we het volgend jaar verse spullen willen eten, zullen we ze zelf moeten verbouwen. En al lijkt het nu nog ver weg, er komt een tijd dat we alles zelf zullen moeten verbouwen. Er komt ook een tijd dat alle auto's versleten of verroest zijn, nog afgezien van het feit dat er geen benzine zal zijn om ze te laten rijden. Dan zullen we regelrecht naar de natuur terugkeren en de paarden zegenen als we Ze hebben.  Dit is een pauze - een pauze die ons door de hemel gestuurd is - waarin we over de eerste schok heenkomen en onze bezinning terugkrijgen. Maar het is niet meer dan een pauze. Later zullen we moeten ploegen, nog later zullen we ploegscharen moeten leren maken en nog weer later zullen we ijzer moeten leren smelten om de scharen te vervaardigen. We zijn nu op een weg die ons steeds verder en verder terug zal voeren, totdat we alles kunnen vervangen - als we het kunnen - dat we verbruiken. Dan pas zullen we onszelf kunnen tegenhouden op de weg die naar barbaarsheid leidt. Maar als we dat eenmaal kunnen, zullen we misschien weer langzaam omhoog beginnen te krabbelen. '  Hij keek de kring rond om te zien of we hem volgden. 'We kunnen het - als we willen. Het belangrijkste deel van onze vliegende start is kennis. Dat is een voorsprong die maakt dat we niet hoeven te beginnen waar onze voorouders zijn begonnen. We hebben het allemaal in de boeken en we moeten alleen de moeite doen om het eruit te halen. '  De overigen keken Coker verwonderd aan. Het was de eerste keer dat ze hem in een van zijn welsprekende buien aantroffen. 'Voor zover ik de geschiedenis ken, ' vervolgde hij, 'moet je vrije tijd hebben om gebruik te kunnen maken van kennis. Terwijl iedereen hard moet werken om aan de kost te komen en geen gelegenheid heeft om te denken, heeft kennis op de mensen een stagnerende uitwerking. Het denken moet grotendeels worden gedaan door mensen die niet direct produktief zijn - door mensen die bijna volkomen van het werk van anderen schijnen te leven, maar in werkelijkheid een belegging op lange termijn zijn. De wetenschap is ontstaan in de steden en in grote instellingen die werden gedragen door het werk van het platteland. Zijn jullie het daarmee eens?'  Stephen trok zijn wenkbrauwen op.      'Min of meer - maar ik snap niet waar je naartoe wilt. ' 'Hiernaartoe: de economische omvang. Een gemeenschap van onze tegenwoordige omvang heeft geen andere hoop dan bestaan en ten onder gaan. Als we hier zo blijven met ons tienen, is het onafwendbare einde een geleidelijk en doelloos wegkwijnen. Als er kinderen zijn, zal ons werk ons net genoeg vrije tijd laten om ze een elementaire opvoeding te geven. Nog één generatie verder en we hebben wilden of pummels. Om stand te houden, om gebruik te kunnen maken van de kennis in de bibliotheken moeten we de leraar, de doctor en de leider hebben en moeten we in staat zijn hen te onderhouden, terwijl zij ons helpen. '  'Nou, en?' vroeg Stephen na een kort stilzwijgen. 'Ik heb over dat huis gedacht dat Bill en ik in Tynsham hebben gezien, We hebben je er al over verteld. De vrouw, die het gaande probeert te houden heeft hulp nodig, dringend zelfs. Ze heeft vijftig a zestig mensen onder haar hoede van wie er misschien twaalf kunnen zien. Op die manier speelt ze het niet klaar. Ze weet het, maar ze wilde het tegenover ons niet toegeven. Ze wilde niet bij ons in de schuld komen door ons te vragen of we wilden blijven, Maar ze zou erg blij zijn als we ten slotte terugkwamen en vroegen of we erbij mochten komen. '  'Goeie hemel, ' zei ik, 'Je denkt toch niet dat ze ons met opzet op de verkeerde weg heeft gebracht?' 'Ik weet het niet. Missichien ben ik onrechtvaardig tegenover haar, maar het is wel wonderlijk dat we geen spoor van Beadley en Co. hebben gevonden, nietwaar?  Hoe dan ook, of het haar bedoeling was of niet, het resultaat is hetzelfde, want ik heb besloten terug te gaan. Als je mijn redenen wilt weten, hier zijn ze - de voornaamste twee. In de eerste plaats: als de zaak daar niet wordt aangepakt, loopt hij vast, wat zonde en jammer zou zijn voor al die mensen daar. Bovendien is de ligging veel gunstiger dan van dit huis. Het heeft een boerderij die zonder al te veel moeite in orde moet zijn te brengen; het kan vrijwel volkomen zelfvoorzienend zijn, maar zou zo nodig kunnen worden uitgebreid. Hier zou  het heel wat meer moeite kosten om een behoorlijk begin te maken.  En wat nog belangrijker is: het is groot genoeg om tijd over te laten voor onderwijs - onderwijs aan de blinden die er nu zijn en aan de kinderen die ze later zullen krijgen en die kunnen zien. Ik geloof dat het kan lukken en ik zal mijn best ervoor doen. En als die hooghartige juffrouw Durrant er niet aan wil, kan ze voor mijn part in de rivier springen. Op het ogenblik gaat het hierom. Ik denk dat ik het klaarspeel met de aanwezige middelen, maar ik weet dat als onze groep erheen gaat we de zaak binnen een paar weken op poten hebben gezet. Dan zouden we in een gemeenschap leven die groeit en een verduiveld goeie kans maakt om zich staande te houden. Het alternatief is dat we een kleine groep blijven die naarmate de tijd verstrijkt zal slinken en steeds eenzamer worden. Daarom - vertel eens, hoe denken jullie erover? '  Er werd wat heen en weer gepraat en naar bijzonderheden geïnformeerd, maar er heerste niet veel twijfel. Diegenen van ons die aan het zoeken hadden deelgenomen, hadden een voorproefje gekregen van de ontzettende eenzaamheid die ons misschien te wachten stond. Niemand was aan dit huis gehecht. Het was gekozen omdat het goed verdedigd kon worden en had verder weinig of geen aanbevelenswaardige eigenschappen. De meesten van onze groep voelden reeds in toenemende mate de druk van de eenzaamheid. De gedachte aan een ruimer en meer verscheiden gezelschap was op zichzelf aantrekkelijk. Na verloop van een uur ging de bespreking over kwesties van vervoer en details van de verhuizing. Het besluit om Cokers voorstel aan te nemen was min of meer vanzelf genomen. Alleen Stephens vriendinnetje bleef twijfelen.  'Dat Tynsham - staat dat eigenlijk wel op een kaart?' vroeg ze ongerust.  'Maak je niet bezorgd, ' antwoordde Coker. 'Het staat op alle goede Amerikaanse kaarten. '  De volgende morgen, in alle vroegte, wist ik ineens dat ik niet met de anderen naar Tynsham zou gaan. Later misschien, maar nu nog niet...  Mijn eerste neiging was geweest met hen mee te gaan, al was het alleen maar om de waarheid uit juffrouw Durrant te persen met betrekking tot het reisdoel van de groep-Beadley. Maar opnieuw kwam de verontrustende gedachte in mij boven dat ik niet wist of Josella bij hen was. Integendeel, alle inlichtingen die ik tot nu toe had kunnen vergaren, wezen erop dat dit niet het geval was. Het was tamelijk waarschijnlijk dat ze niet door Tynsham was gekomen Maar als ze hen niet was gaan zoeken, waar was ze dan naartoe gegaan? Ik kon nauwelijks aannemen dat er nog een bestuur in het universiteitsgebouw was geweest, één dat ik niet had gezien... En toen, in een helder ogenblik, herinnerde ik mij het gesprek dat wij in onze gevorderde flat hadden gevoerd. Ik kon haar daar zien zitten in haar blauwe avondjapon, terwijl de diamanten het licht van de kaarsen opvingen... 'Wat denk je van de heuvels van Sussex? - Ik weet een alleraardigst oud boerenhuis op de noordelijke helling... ' En toen wist ik wat ik moest doen... 's Morgens sprak ik er met Coker over. Hij had begrip voor mijn standpunt, maar wilde mijn hoop niet al te zeer aanwakkeren.  'Goed. Doe wat je het beste vindt, ' stemde hij in. 'Ik hoop - nou ja, je weet waar wij zijn en jullie kunnen allebei naar Tynsham komen en helpen om die vrouw onder handen te nemen tot dat ze haar verstand terugkrijgt. ' Die morgen sloeg het weer om. De regen viel in stromen neer toen ik opnieuw in de vertrouwde vrachtauto klom. Toch was ik blij en vol hoop. Al had het tien keer zo hard geregend, het had mij niet terneer kunnen slaan of mij van mijn plannen afbrengen. Coker kwam naar buiten om afscheid van mij te nemen. Ik wist waarom hij daar zo op gesteld was, want zonder dat hij het mij had verteld, begreep ik dat de herinnering aan zijn eerste overijlde plan en de gevolgen daarvan hem hinderde. Hij stond naast de cabine en stak zijn hand op. Zijn haar was  platgeregend en het water droop hem in de nek. 'Doe het kalmpjes aan, Bill. Er zijn op 't ogenblik geen ziekenwagens en ze zal het prettig vinden als je heelhuids aankomt. Veel geluk - en mijn excuses voor alles aan Josella wanneer je haar vindt. ' Hij zei 'wanneer', maar het klonk als 'als'. Ik wenste hem in Tynsham alle goeds. Toen schakelde ik en reed door omhoogspattend water de modderige weg op.