12
Als ik zo'n waarschuwing
krijg, begin ik niet te debatteren. Ik stopte. De man was
groot en blond. Hij hanteerde vaardig zijn geweer. Zonder het uit
de aanslag te nemen, maakte hij tweemaal met zijn hoofd een
rukkende zijwaartse beweging. Ik vatte dat op als een aanduiding
dat ik kon uitstappen. Toen ik dat gedaan had, liet ik mijn lege
handen zien. Een andere man, vergezeld door een meisje, kwam
vanachter de stilstaande vrachtauto tevoorschijn toen ik die
naderde. Cokers stem riep achter mij: 'Ik zou dat geweer maar
weghouden, makker. Je staat helemaal ongedekt. ' De blonde
man wendde zijn blik van mij af en zocht naar Coker. Op dat
ogenblik had ik hem kunnen bespringen, als ik het had gewild, maar
ik zei: 'Hij heeft gelijk. Trouwens, we willen geen kwaad. ' De man
liet zijn geweer zakken, niet helemaal overtuigd. Coker kwam van
achter de kap van mijn auto te voorschijn die hem verborgen had
toen hij uit zijn eigen wagen stapte. 'Wat wou je? Hard tegen
hard?' vroeg hij. 'Zijn jullie maar met z'n tweeën?' vroeg de
tweede man. Coker keek hem aan. 'Wat dacht je? Een
vergadering? Ja, we zijn maar met ons tweeën. ' Het trio was
zichtbaar gerustgesteld. De blonde man verklaarde: 'We
dachten dat jullie een bende uit een stad waren. We hebben aldoor
verwacht dat ze hier om eten zouden komen. ' 'O, ' zei Coker.
'Daar maak ik uit op dat je de laatste tijd geen kijkje in
een stad hebt genomen. Als dat je enige zorg is, laat die dan
maar schieten. Als er bendes zijn dan lijkt het er op 't
ogenblik meer op dat ze in de andere richting werken. Als ik
het zeggen mag: ze doen precies hetzelfde als jullie. '
'Dus je denkt niet dat ze komen?' ' Ik ben er volkomen
zeker van. ' Hij keek het drietal aan. 'Horen jullie bij de
groep van Beadley?' vroeg hij. Het antwoord was een wezenloze
blik. 'Jammer, ' zei Coker. 'Dat zou onze eerste meevaller
sinds ik weet niet hoe lang zijn geweest. ' "Wat is
dat, die groep van Beadley?' vroeg de blonde man. Ik
voelde me slap en uitgedroogd na die uren in de cabine waar de zon
op stond. Ik stelde voor niet midden op straat te blijven staan,
maar de discussie in een passender omgeving voort te zetten. We
liepen om hun wagen heen door een vertrouwde warwinkel van
blikken biscuit, kisten thee, zijden ham, zakken suiker, blokken
zout en wat dies meer zij naar een kleine gelagkamer in het huis
daarnaast. Achter bierpullen gezeten gaven Coker en ik hun een kort
overzicht van wat wij gedaan hadden en wat wij wisten. Toen was het
hun beurt. Het bleek dat zij de meer actieve helft waren van
een groep van zes. De anderen, twee vrouwen en een man, hadden hun
standplaats, in het huis dat zij als operatiebasis gebruikten.
Dinsdag de 7e mei omstreeks het middaguur waren de blonde man
en het meisje in zijn auto onderweg naar het westen. Ze waren van
plan twee weken vakantie in Cornwall door te brengen en schoten
flink op, toen ergens in een bocht bij Crewkerne plotseling een bus
met twee verdiepingen opdook. De auto was er op niet te miskennen
wijze mee in aanraking gekomen en het laatste dat de blonde jonge
man zich herinnerde was een gruwelijk visioen van de bus, hoog als
een klip, die recht over hem heen schoot. Hij ontwaakte
in een bed en merkte, ongeveer net als ik, dat er een geheimzinnige
stilte in de omgeving heerste. Behalve dat hij wat pijn had, een
paar sneden en een bonzend hoofd, scheen hem niet veel te mankeren.
Toen er, zoals hij zei, steeds maar niemand kwam, had hij een
onderzoek ingesteld en geconstateerd dat hij in een klein
ziekenhuis was. In één zaal had hij het meisje gevonden en nog twee
vrouwen van wie één bij bewustzijn was, maar niet in staat zich te
bewegen doordat zij een arm en een been in gips had. In een andere
zaal vond hij twee mannen. De ene was zijn huidige metgezel, de
andere had een gebroken been, ook in gips. Al met al waren er elf
mensen in het ziekenhuis van wie er acht konden zien. Van de
blinden waren er twee bedlegerig en ernstig ziek. Van het personeel
was geen spoor te bekennen. Zijn ervaringen waren in het begin nog
verbijsterender geweest dan de mijne. Ze waren in het kleine
ziekenhuis gebleven en deden wat zij konden voor de
hulpbehoevenden. Ze vroegen zich af wat er gaande was en hoopten
dat er iemand zou verschijnen om hen te helpen. Ze hadden er geen
idee van wat de twee blinde patiënten mankeerde en hoe ze hen
moesten verzorgen. Ze konden niets anders doen dan hun te eten
geven en proberen ze rustig te houden. Beiden waren de volgende dag
gestorven. Eén man verdween zonder dat iemand hem had zien gaan. De
patiënten die gewond waren toen de bus was omgeslagen, waren mensen
uit de plaats. Toen ze voldoende hersteld waren, trokken ze eropuit
om hun familie te zoeken. De groep was geslonken tot zes man van
wie er twee gebroken ledematen hadden. Inmiddels waren ze tot de
ontdekking gekomen dat de ramp een zodanige omvang had dat ze
althans voorlopig voor zichzelf moesten zorgen. De werkelijke
draagwijdte van de gebeurtenissen hadden zij echter nog lang niet
door. Ze besloten het ziekenhuis te verlaten en een geschiktere
plaats te zoeken, want ze geloofden dat er in de steden veel meer
mensen zouden zijn die konden zien en dat de desorganisatie het
gepeupel aan de macht zou hebben gebracht. Ze verwachtten
iedere dag de komst van dit gepeupel wanneer de voedselvoorraden in
de steden uitgeput zouden zijn, en stelden zich voor dat de menigte
zich als een sprinkhanenzwerm over het land voortbewoog. Hun
voornaamste zorg gold daarom het aanleggen van voorraden om zich op
een beleg voor te bereiden. Op onze verzekering dat dit nu
wel tot de minst waarschijnlijke gebeurtenissen behoorde, keken zij
elkaar ietwat verwezen aan. Ze vormden een wonderlijk trio.
De blonde man die Stephen Brennell bleek te heten, was employé bij
de effectenbeurs. Zijn gezellin was een knap, goedgebouwd meisje
dat af en toe een pruilmondje trok, maar niet erg benieuwd scheen
te zijn naar wat het leven haar nu weer zou brengen. Ze had min of
meer aan de zelfkant geleefd kleding, geshowd en verkocht, als
filmfigurante gewerkt, kansen gemist om naar Hollywood te gaan, als
gast vrouw in obscure clubs gefungeerd en deze bezigheden aangevuld
met andere, toevallige middelen - waarvan de voorgenomen vakantie
in Cornwall er blijkbaar één was Ze was er rotsvast van overtuigd
dat er met Amerika niets ernstigs kon zijn gebeurd en dat het
alleen maar zaak was nog even vol te houden tot de Amerikanen alles
in orde kwamen brengen. Ze was verreweg de minst bezorgde mens die
ik had ontmoet sinds de catastrofe had plaatsgevonden. Hoewel zij
soms heftig kon verlangen naar de stralende verlichting die de
Amerikanen, naar zij hoopte, snel zouden komen herstellen. Het
derde lid, een donkere jongeman, koesterde een wrok. Hij had hard
gewerkt en ijverig gespaard om zijn kleine radiozaak op te zetten
en hij was eerzuchtig. 'Kijk eens naar Ford, ' zei hij tegen ons,
'en kijk eens naar Lord Nuffïeld - die is met een fietsenwinkel
begonnen, niet groter dan mijn radiozaak, en kijk eens hoever hij
het gebracht heeft! Zoiets was ik ook van plan. En nu is het één
grote rotzooi. Dat is niet eerlijk!' Het lot zoals hij het opvatte,
wilde geen Fords of Nuffields meer - maar hij was niet van zins het
erbij te laten. Dit was slechts een tussenfase om hem op de proef
te stellen. Eens zou hij weer in zijn radiozaak staan met de voet
stevig op de onderste sport van de ladder naar het miljonairschap.
De meest teleurstellende ontdekking was wel dat ze niets van de
groep van Michael Beadley afwisten. De enige groep die zij hadden
ontmoet bevond zich in een dorp even over de grens van Devon. Het
waren een paar mannen met jachtgeweren geweest. Ze hadden hun de
raad gegeven niet meer die kant uit te komen. Het waren, zo zeiden
zij, blijkbaar mannen uit de plaats zelf geweest. Volgens Coker
wees dit erop dat het een kleine groep was. 'Als ze tot een
grote groep hadden behoord waren ze niet zo zenuwachtig geweest en
hadden ze meer nieuwsgierigheid aan de dag gelegd, ' beweerde hij.
'Maar als de groep van Beadley hier in de buurt is, moeten we ze
kunnen vinden. ' Hij vroeg de blonde man: 'Wat zou je ervan
denken als we bij jullie bleven? We staan ons mannetje en als we ze
vinden wordt het voor ons allemaal beter. ' De drie keken elkaar
vragend aan en knikten toen. 'Goed. Help ons een handje met
inladen, dan smeren we hem, ' stemde de man toe. Naar de
aanblik te oordelen was Charcott Old House ooit een versterkte
bezitting geweest. Nu waren er nieuwe versterkingen onderweg. De
omringende slotgracht was eertijds drooggelegd. Stephen had echter
het af-voerstelsel grondig kapot gemaakt, zodat de gracht van
lieverlee weer vol zou lopen. Zijn bedoeling was de stukken die
gedempt waren op te blazen en zo de omsingeling weer volledig te
maken. De opmerkingen waarmee wij te kennen gaven dat dit
waarschijnlijk niet nodig was, bedroefden hem enigszins en brachten
een teleurgestelde blik op zijn gezicht. De stenen muren van het
huis waren dik. Achter minstens drie ramen aan de voorzijde kon je
machinegeweren zien en hij wees ons er bovendien twee die op het
dak stonden. Achter de hoofddeur was een klein arsenaal van
mortieren en bom- men en ook, zoals hij ons met trots liet
zien, verscheidene vlammenwerpers. 'We hebben een wapendepot
gevonden, ' verklaarde hij, 'en het heeft ons een dag gekost om dit
zaakje bij elkaar te krijgen. ' Terwijl ik het spul bekeek,
realiseerde ik mij voor de eerste maal dat de catastrofe zo
volkomen was dat ze in haar gevolgen genadiger was dan een iets
minder hevige ramp zou zijn geweest. Als tien of vijftien procent
van de bevolking ongedeerd was gebleven, zouden kleine
gemeenschappen als deze waarschijnlijk hongerende benden hebben
moeten bevechten om het eigen leven te redden. Onder de bestaande
omstandigheden waren Ste-phens oorlogs voorbereidingen
waarschijnlijk vergeefs. Maar er was één instrument dat goede
diensten kon bewijzen. Ik wees naar de vlammenwerpers. 'Die zouden
handig voor triffids kunnen zijn, ' zei ik. Hij grijnsde, 'Je
hebt gelijk heel doeltreffend. Het enige spul dat we voor ze
gebruikt hebben. En voorzover ik weet ook het enige spul waarvoor
een triffid de benen neemt. Je kan op zevuren tot ze aan puin
zijn geschoten, maar ze ver- roeren zich niet. Ik denk dat ze
niet weten waar het gevaar vandaan komt. Maar één warme lik hiervan
en ze gaan er halsoverkop vandoor. ' 'Heb je veel last van ze
gehad?' vroeg ik. Het bleek niet het geval. Van tijd tot tijd kwam
er een in de buurt, soms ook twee of drie. Door het vuur werden ze
verdreven. Op hun expedities waren ze enige keren gelukkig
ontsnapt, maar gewoonlijk verlieten ze hun voertuigen alleen in
bebouwde kommen waar weinig kans bestond op zwervende triffids.
Die avond, na het invallen van de duisternis, gingen wij
allen naar het dak. Het was nog vroeg voor de maan. Wij keken uit
over een pikzwart landschap. Hoe we ook zochten, geen van ons was
in staat ook maar de kleinste speldeknop van een lichtje te
ontdekken. Ook kon niemand van de groep zich herinneren ooit
overdag een spoor van rook te hebben gezien. Ik voelde me
terneergeslagen toen we weer naar de met een lamp verlichte
woonkamer afdaalden. 'Dan zit er maar één ding op, ' zei
Coker. 'We moeten het district in wijken verdelen en naar ze
zoeken. ', Hij zei het echter niet met overtuiging. Ik vermoedde
dat hij het, evenals ik, waarschijnlijk achtte dat de groep-Beadley
nog steeds 's nachts een licht zou voeren en een ander teken -
waarschijnlijk een rookkolom -overdag. Niemand had echter een
beter voorstel en daarom begonnen we de kaart in secties te
verdelen, waarbij we het zo probeerden in te richten dat iedere
sectie een heuvel bevatte vanwaar je een ruim uitzicht had. De
volgende dag trokken we met een vrachtauto naar de stad. Daar
verspreidden we ons en gingen met kleinere auto's op zoek.
Dit was zonder twijfel de droevigste dag sinds ik door
Westminster had gezworven op zoek naar een spoor van Josella.
In het begin zag het er niet al te beroerd uit. Daar was de
open weg in de zonneschijn, het frisse groen van de vroege zomer.
Daar waren wegwijzers die wezen naar 'Exeter en The West' en andere
plaatsen, alsof die nog steeds hun gewone leven voortzetten. Er
waren soms, ofschoon zelden, vogels te zien. En er stonden langs de
landwegen wilde bloemen die er uitzagen zoals ze er altijd hadden
uitgezien. Maar de keerzijde van het beeld was niet zo goed. Er
waren velden waar het vee dood neerlag of blind ronddoolde en waar
onbeheerde koeien loeiden van pijn. De schapen, licht ontmoedigd,
hadden in hun toestand berust en waren liever gestorven dan de
vrijheid te zoeken buiten heg of prikkeldraad. Andere schapen
liepen zinloos te grazen of lagen met een verwijtende blik in hun
blinde ogen te verhongeren. Boerderijen werden onplezierige
plaatsen om van nabij te passeren. Veiligheidshalve gunde ik mij
slechts een kwart centimeter ventilatie aan de bovenkant van het
raam, maar steeds wanneer ik vóór mij aan de weg een boerderij zag
liggen, sloot ik zelfs deze kier. Triffids waren er in
overvloed. Soms zag ik ze door de velden lopen of werkeloos tegen
heggen staan. Op meer dan één boerenerf hadden ze de mesthoop uit
gekozen en zich daarop geposteerd, totdat het dode vee de gewenste
graad van verrotting zou hebben bereikt. Ik zag ze nu met een
walging die ze vroeger nooit bij mij hadden opgewekt.
Afschuwelijke, vreemde dingen die sommigen van ons op de een of
andere wijze in het leven hadden geroepen en die door de rest van
ons in zorgeloze hebzucht overal in de wereld waren gekweekt. Je
kon er zelfs de natuur geen verwijt van maken. Ze waren gekweekt
-zoals we mooie bloemen kweekten of lachwekkende parodieën van
honden... Ik verafschuwde ze niet alleen meer, omdat ze zich met
krengen voedden; zij, meer dan wat ook, schenen in staat te zijn
van onze rampspoed te profiteren en erop te gedijen... Naarmate de
dag vorderde nam mijn gevoel van eenzaamheid toe. Op iedere heuvel
of verhevenheid stopte ik om het land met mijn veldkijker te
onderzoeken. Eenmaal zag ik rook. Toen ik er op afging, vond ik een
kleine spoortrein uitgebrand op de lijn liggen. Hoe dat kon, weet
ik nog niet, want er was memand in de buurt. Een andere keer zag ik
een vlag aan een mast en repte mij naar het huis, maar vond het in
stilte gehuld - hoewel niet leeg. Nog een andere keer werd mijn
blik getrokken door een witte warreling op do helling van een
heuvel. Toen ik er mijn kijker op richtte, bleken het een stuk of
zes schapen te zijn die in paniek rondrenden, terwijl een triffid
voortdurend en zonder resultaat hun wollen ruggen striemde. Nergens
kon ik een teken van levende mensen ontdekken. Toen ik stopte
om te eten, bleef ik niet langer stilstaan dan nodig. Ik at snel en
luisterde naar een stilte die op mijn zenuwen begon te werken. Ik
verlangde er vurig naar verder te gaan en althans het geluid van de
wagen als gezelschap te hebben. Ik begon mij dingen te
verbeelden. Eenmaal zég ik een arm uit een raam wuiven, maar toen
ik er vlak bij was, bleek het slechts een tak te zijn die voor het
raam heen en weer zwaaide. Ik zag een man midden in een veld
stilhouden en zich omdraaien om mij te zien passeren, maar een blik
door de kijker bewees dat het niet mogelijk was dat hij was blijven
staan en zich had omgedraaid: het was een vogelverschrikker. Ik
hoorde stemmen die mij riepen. Ze kwamen juist boven het rumoer van
de motor uit. Ik hield stil en zette de motor af. Er waren geen
stemmen, er was niets. Alleen heel in de verte hoorde ik het klagen
van een ongemolken koe. De gedachte kwam bij mij op dat zich hier
en daar, door het land verspreid, mannen en vrouwen moesten
bevinden die geloofden dat ze volkomen alleen waren, de enige
overlevenden. Ik had met hen evenzeer te doen als met alle anderen
die door de ramp waren getroffen. In de middag bleef ik in steeds
bedrukter stemming en met weinig hoop als een jachthond mijn deel
van de kaart doorkruisen, omdat ik niet in gebreke durfde blijven
mijn innerlijke zekerheid waar te maken. Ten slotte raakte ik er
echter van overtuigd dat, als zich in het mij toegewezen gebied een
groep van enige omvang ophield, die zich met opzet verborg. Het was
mij niet mogelijk geweest alle wegen en zijwegen af te rijden, maar
ik was ervan overtuigd dat het geluid van mijn geenszins zwakke
toeter in iedere hectare van mijn sector was gehoord. Ik maakte er
een eind aan en reed in de somberste stemming die ik tot nu toe had
gekend naar de plaats terug waar wij de vrachtauto hadden
geparkeerd. Ik merkte dat geen van de anderen daar al was
verschenen. Om de tijd te doden en ook om de innerlijke koude te
verjagen, stapte ik het naburige café binnen en schonk mij een
goede cognac in. Stephen was de volgende. De expeditie scheen
hem evenzeer te hebben aangegrepen als mij, want in antwoord op
mijn vragende blik schudde hij het hoofd en ging recht op de fles
af die ik had geopend. Tien minuten later voegde de eerzuchtige
radioman zich bij ons. Hij bracht een verfomfaaide jongeman mee die
zich blijkbaar in weken niet had gewassen of geschoren. Deze figuur
die met wilde ogen om zich heen keek, had zich op de weg bevonden;
dat scheen trouwens zijn enige beroep te zijn. Op een avond, hij
kon niet precies zeggen van welke dag, had hij een mooie,
geriefelijke schuur gevonden om er de nacht in door te brengen.
Daar hij die dag wat meer dan zijn gebruikelijk aantal kilometers
had afgelegd, was hij gaan liggen en bijna onmiddellijk in slaap
gevallen. Toen hij de volgende morgen ontwaakte, had hij een
nachtmerrie gehad en hij scheen er nog steeds niet helemaal zeker
van te zijn wie er nu gek was: de wereld of hij. Wij geloofden dat
hij het was, in ieder geval een tikje, maar hij wist nog heel goed
hoe hij bier moest drinken. Er verstreek nog een half uur en
toen arriveerde Coker. Hij was vergezeld van een jong hondje, een
Duitse herder, en een allerwonderlijkste oude dame. Ze was
kennelijk in haar beste spullen gekleed. Haar zindelijkheid en
preciesheid waren even opmerkelijk als het ontbreken daarvan bij
onze andere aanwinst. Op de drempel van de gelagkamer bleef zij met
wellevende aarzeling staan. Coker stelde haar voor. Dit is mevrouw
Forcett, enig eigenares van Forcetts warenhuis, in een verzameling
van ongeveer tien huizen, twee cafés en een kerk, bekend als
Chippington Durney - en mevrouw Forcett kan koken.
Jongens, wat kan zij koken' Mevrouw Forcett groette ons
waardig, liep zelfbewust verder, nam omzichtig plaats en stemde er
na enig aandringen in toe een glas port te nemen, gevolgd
door nog een glas port. In antwoord op onze vragen bekende
zij gedurende de noodlottige avond en de daaropvolgende nacht een
ongewoon gezonde slaap te hebben genoten. Op de oorzaak hiervan
ging zij niet in en wij vroegen er niet naar. Aangezien zij door
niets gewekt was, had zij ook de helft van de volgende dag
doorgeslapen. Toen zij wakker werd, voelde zij zich onwel en begon
pas over opstaan te denken toen de middag al half was verstreken.
Het was haar als een wonderlijke beschikking van de voorzienigheid
voorgekomen dat niemand haar in de winkel nodig had gehad. Toen ze
eindelijk opstond en naar de deur ging, had zij 'een van die
afschuwelijke triffid-dingen' in haar tuin zien staan. Op het pad
vlak buiten haar hek lag een man - ze kon althans zijn benen zien.
Ze stond op het punt naar hem toe te gaan, maar juist op dat
ogenblik bewoog de triffid zich en ze had de deur nog net op tijd
dichtgeslagen. Het was werkelijk een akelig moment voor haar
geweest en de herinnering eraan wond haar zo op dat ze zich een
derde glas port inschonk. Daarna was ze gaan zitten wachten tot er
iemand kwam om zowel de triffid als de man te verwijderen. De
mensen bleven wonderlijk lang weg, maar zij had behoorlijk kunnen
leven van de inhoud van haar winkel. Terwijl zij zich met
behoorlijke verstrooidheid een vierde glas port inschonk,
verklaarde zij dat zij nog steeds had zitten wachten toen Coker,
aangetrokken door de rook uit haar schoorsteen, de top van de
triffid had geschoten en een onderzoek ingesteld. Zij had Coker een
maaltijd aangeboden en hij had haar op zijn beurt advies gegeven.
Het was niet gemakkelijk geweest haar de ware stand van zaken aan
het verstand te brengen. Ten slotte had hij voorgesteld dat zij een
kijkje in het dorp zou nemen, waarbij zij zich vooral voor triffids
moest hoeden. Hij zou om vijf uur terugkomen om te horen wat zij
ervan dacht. Toen hij terugkwam, was ze geheel gekleed, haar tas
gepakt en zijzelf gereed om te vertrekken. Die avond in Charcott
Old House verenigden wij ons weer om de kaart. Coker begon nieuwe
gebieden van onderzoek af te bakenen. We sloegen hem zonder
geestdrift gade. Het was Stephen die uitsprak wat wij allen, en
vermoedelijk ook Coker zelf, dachten: 'Luister eens. We hebben de
omtrek in een straal van ongeveer vijfentwintig kilometer
afgezocht. Het is duidelijk dat ze hier niet vlak bij zijn. Of je
inlichtingen zijn onjuist, óf ze hebben besloten hier niet te
stoppen en zijn doorgereden. Naar mijn mening zou het
tijdverspilling zijn met zoeken door te gaan zoals we vandaag
gedaan hebben. ' Coker legde de passer, die hij gebruikt had, neer.
'Wat vind jij dan?' 'Ik geloof dat we van de lucht uit een
heel stuk van het district vlug en vrij grondig kunnen
overzien. Je kunt er je leven onder verwedden dat iemand die een
vliegmachine hoort de deur uit loopt en het een of andere teken
geeft. ' Coker schudde zijn hoofd. 'Waarom hebben we daar
niet eerder aan gedacht? Het moet natuurlijk een helikopter zijn -
maar waar halen we die vandaan en wie moet hem vliegen?' 'O,
ik kan zo'n ding wel hanteren, ' zei de radioman zelfbewust.
Er was iets eigenaardigs in zijn toon. 'Heb je er ooit een
bestuurd?' vroeg Coker. 'Nee, ' gaf de radioman toe, 'maar ik
geloof dat het niet zo moeilijk is, als je het kunstje eenmaal
kent. ' 'Hm, ' zei Coker, terwijl hij hem een koele blik toewierp.
Stephen merkte op dat er niet ver weg twee posten van de RAF waren
en dat er in Yeovil een luchttaxibedrijf gevestigd was geweest.
Ondanks onze twijfel bleek de radioman niet te veel te hebben
gezegd. Hij scheen er volledig op te vertrouwen dat zijn instinct
voor techniek hem niet in de steek zou laten Nadat hij een halfuur
had geoefend, vloog hij met de helikopter weg en zette hem bij
Charcott aan de grond. Vier dagen zweelde de machine in
steeds wijdere kringen rond. Twee dagen fungeerde Coker als
waarnemer, de andere twee dagen verving ik hem. In totaal ontdekten
wij tien kleine groepen mensen. Geen van hen wist iets van de groep
van Beadley en bij geen van hen bevond zich Josella. Steeds wanneer
wij een groepje zagen, landden wij. Gewoonlijk bestond het uit twee
of drie mensen. Het grootste telde er zeven. De mensen begroetten
ons steeds met uitbundige hoop, maar als ze hoorden dat we slechts
een groep vertegenwoordigden gelijk de hunne en niet de speerpunt
vormden van een grootscheeps bevrijdingsleger, zakte hun
belangstelling af. We konden hun weinig bieden dat zij niet al
hadden. Sommigen van hen namen in hun teleurstelling een
ongemotiveerd grove en dreigende houding aan, maar de meesten
vielen eenvoudig in hun moedeloosheid terug. In de regel toonden
zij weinig neiging zich bij de andere groepen aan te sluiten. Ze
gaven er de voorkeur aan te bemachtigen wat ze konden en zich zo
behaaglijk mogelijk in een schuilplaats te installeren om daar te
wachten op de komst van de Amerikanen die stellig een weg zouden
weten te vinden. Hieromtrent scheen een wijdverspreid idee-fixe te
bestaan. Onze opmerking dat, als er nog Amerikanen in leven waren,
zij waarschijnlijk thuis de handen meer dan vol zouden hebben, werd
als een uitlating van spelbrekers beschouwd. De Amerikanen, zo
verzekerden ze ons, zouden in hun land zoiets nooit hebben laten
gebeuren. Ondanks dit onverwoestbare geloof in de Amerikaanse
sprookjesprins lieten wij bij iedere groep een kaart achter waarop
ongeveer de positie stond aangegeven van de groepen die wij al
hadden ontdekt - voor het geval dat ze van gedachten veranderden en
zich aaneen wilden sluiten om er op eigen kracht door te komen.
Als werk waren de vluchten verre van plezierig, maar altijd
nog beter dan de eenzame verkenningstochten op de grond. Aan het
einde van de vruchteloze vierde dag besloten wij echter het
onderzoek op te geven. Dat wil zeggen: de overigen kwamen tot dit
besluit. Ik was het er niet mee eens. Mijn zoeken was van
persoonlijke aard, het hunne niet. Wie zij ook vonden, nu of later,
het zouden vreemden voor hen zijn. Mijn zoeken naar de
groep-Beadley was middel, geen doel op zichzelf. Als ik ze vond en
constateerde dat Josella niet bij hen was, zou ik verder gaan met
zoeken. Maar ik kon niet verwachten dat de anderen nog meer tijd
besteedden, om louter te mijnen gerieve te blijven zoeken.
Verwonderd realiseerde ik mij dat ik niemand had ontmoet die naar
iemand anders zocht. Behalve Stephen en zijn vriendinnetje die een
ongeluk hadden gekregen, waren allen eensklaps afgesneden van
vrienden en bekenden die hen met het verleden verbonden en moesten
een nieuw leven beginnen met mensen die vreemden voor hen
waren. Voor zover ik kon nagaan was ik de enige die terstond een
nieuwe band had gevormd - en wel zo snel dat ik er mij op dat
ogenblik nauwelijks van bewust was hoeveel die voor mij
betekende... Toen het besluit om het onderzoek te laten varen
eenmaal was gevallen, zei Coker: 'Goed. Dan moeten we er dus over
na gaan denken wat we voor onszelf zullen doen. ' 'Dat
betekent dat we voorraden voor de winter moeten aanleggen en
overigens precies zo doorgaan als nu. Wat zouden we anders moeten
doen?' vroeg Stephen. 'Ik heb erover nagedacht, ' antwoordde Coker.
'Misschien zou het een poosje goed gaan - maar wat moet er daarna
gebeuren?' 'Als we door onze voorraad heen raken - nou, er is
nog genoeg voor het grijpen, ' zei de radioman. 'Voor kerstmis zijn
de Amerikanen hier, ' zei Stephens vriendinnetje 'Luister, '
zei Coker geduldig tegen haar. 'Zout die Amerikanen voorlopig maar
op. Probeer je een wereld voor te stellen waarin geen Amerikanen
zijn - kun je dat?" Het meisje keek hem met grote ogen aan.
'Maar ze moeten er zijn, 'sprak ze. Coker zuchte
bedroefd. Hij wendde zich tot de radioman. 'Die voorraden zijn niet
blijvend. Volgens mij hebben wij een vliegende start gekregen in
een nieuw soort wereld. Er is ons van alles een kapitaal nagelaten
dat voldoende is om ermee te beginnen, maar het duurt niet eeuwig.
We zonden niet alles op kunnen eten wat er voor het grijpen ligt,
nog in geen generaties - als het goed zou blijven. Maar het blijft
niet goed. Een groot gedeelte ervan zal aardig gauw bederven. En
niet alleen voedsel. Alles gaat, langzamer, maar onstuitbaar, naar
de maan. Als we het volgend jaar verse spullen willen eten, zullen
we ze zelf moeten verbouwen. En al lijkt het nu nog ver weg, er
komt een tijd dat we alles zelf zullen moeten verbouwen. Er komt
ook een tijd dat alle auto's versleten of verroest zijn, nog
afgezien van het feit dat er geen benzine zal zijn om ze te laten
rijden. Dan zullen we regelrecht naar de natuur terugkeren en de
paarden zegenen als we Ze hebben. Dit is een pauze - een
pauze die ons door de hemel gestuurd is - waarin we over de eerste
schok heenkomen en onze bezinning terugkrijgen. Maar het is niet
meer dan een pauze. Later zullen we moeten ploegen, nog later
zullen we ploegscharen moeten leren maken en nog weer later zullen
we ijzer moeten leren smelten om de scharen te vervaardigen. We
zijn nu op een weg die ons steeds verder en verder terug zal
voeren, totdat we alles kunnen vervangen - als we het kunnen - dat
we verbruiken. Dan pas zullen we onszelf kunnen tegenhouden op de
weg die naar barbaarsheid leidt. Maar als we dat eenmaal kunnen,
zullen we misschien weer langzaam omhoog beginnen te krabbelen. '
Hij keek de kring rond om te zien of we hem volgden. 'We
kunnen het - als we willen. Het belangrijkste deel van onze
vliegende start is kennis. Dat is een voorsprong die maakt dat we
niet hoeven te beginnen waar onze voorouders zijn begonnen. We
hebben het allemaal in de boeken en we moeten alleen de moeite doen
om het eruit te halen. ' De overigen keken Coker verwonderd
aan. Het was de eerste keer dat ze hem in een van zijn welsprekende
buien aantroffen. 'Voor zover ik de geschiedenis ken, ' vervolgde
hij, 'moet je vrije tijd hebben om gebruik te kunnen maken van
kennis. Terwijl iedereen hard moet werken om aan de kost te komen
en geen gelegenheid heeft om te denken, heeft kennis op de mensen
een stagnerende uitwerking. Het denken moet grotendeels worden
gedaan door mensen die niet direct produktief zijn - door mensen
die bijna volkomen van het werk van anderen schijnen te leven, maar
in werkelijkheid een belegging op lange termijn zijn. De wetenschap
is ontstaan in de steden en in grote instellingen die werden
gedragen door het werk van het platteland. Zijn jullie het daarmee
eens?' Stephen trok zijn wenkbrauwen op.
'Min of meer - maar ik snap niet waar je naartoe wilt. '
'Hiernaartoe: de economische omvang. Een gemeenschap van onze
tegenwoordige omvang heeft geen andere hoop dan bestaan en ten
onder gaan. Als we hier zo blijven met ons tienen, is het
onafwendbare einde een geleidelijk en doelloos wegkwijnen. Als er
kinderen zijn, zal ons werk ons net genoeg vrije tijd laten om ze
een elementaire opvoeding te geven. Nog één generatie verder en we
hebben wilden of pummels. Om stand te houden, om gebruik te kunnen
maken van de kennis in de bibliotheken moeten we de leraar, de
doctor en de leider hebben en moeten we in staat zijn hen te
onderhouden, terwijl zij ons helpen. ' 'Nou, en?' vroeg
Stephen na een kort stilzwijgen. 'Ik heb over dat huis gedacht dat
Bill en ik in Tynsham hebben gezien, We hebben je er al over
verteld. De vrouw, die het gaande probeert te houden heeft hulp
nodig, dringend zelfs. Ze heeft vijftig a zestig mensen onder haar
hoede van wie er misschien twaalf kunnen zien. Op die manier speelt
ze het niet klaar. Ze weet het, maar ze wilde het tegenover ons
niet toegeven. Ze wilde niet bij ons in de schuld komen door ons te
vragen of we wilden blijven, Maar ze zou erg blij zijn als we ten
slotte terugkwamen en vroegen of we erbij mochten komen. '
'Goeie hemel, ' zei ik, 'Je denkt toch niet dat ze ons met
opzet op de verkeerde weg heeft gebracht?' 'Ik weet het niet.
Missichien ben ik onrechtvaardig tegenover haar, maar het is wel
wonderlijk dat we geen spoor van Beadley en Co. hebben gevonden,
nietwaar? Hoe dan ook, of het haar bedoeling was of niet, het
resultaat is hetzelfde, want ik heb besloten terug te gaan. Als je
mijn redenen wilt weten, hier zijn ze - de voornaamste twee. In de
eerste plaats: als de zaak daar niet wordt aangepakt, loopt hij
vast, wat zonde en jammer zou zijn voor al die mensen daar.
Bovendien is de ligging veel gunstiger dan van dit huis. Het heeft
een boerderij die zonder al te veel moeite in orde moet zijn te
brengen; het kan vrijwel volkomen zelfvoorzienend zijn, maar zou zo
nodig kunnen worden uitgebreid. Hier zou het heel wat meer
moeite kosten om een behoorlijk begin te maken. En wat nog
belangrijker is: het is groot genoeg om tijd over te laten voor
onderwijs - onderwijs aan de blinden die er nu zijn en aan de
kinderen die ze later zullen krijgen en die kunnen zien. Ik geloof
dat het kan lukken en ik zal mijn best ervoor doen. En als die
hooghartige juffrouw Durrant er niet aan wil, kan ze voor mijn part
in de rivier springen. Op het ogenblik gaat het hierom. Ik denk dat
ik het klaarspeel met de aanwezige middelen, maar ik weet dat als
onze groep erheen gaat we de zaak binnen een paar weken op poten
hebben gezet. Dan zouden we in een gemeenschap leven die groeit en
een verduiveld goeie kans maakt om zich staande te houden. Het
alternatief is dat we een kleine groep blijven die naarmate de tijd
verstrijkt zal slinken en steeds eenzamer worden. Daarom - vertel
eens, hoe denken jullie erover? ' Er werd wat heen en weer
gepraat en naar bijzonderheden geïnformeerd, maar er heerste niet
veel twijfel. Diegenen van ons die aan het zoeken hadden
deelgenomen, hadden een voorproefje gekregen van de ontzettende
eenzaamheid die ons misschien te wachten stond. Niemand was aan dit
huis gehecht. Het was gekozen omdat het goed verdedigd kon worden
en had verder weinig of geen aanbevelenswaardige eigenschappen. De
meesten van onze groep voelden reeds in toenemende mate de druk van
de eenzaamheid. De gedachte aan een ruimer en meer verscheiden
gezelschap was op zichzelf aantrekkelijk. Na verloop van een uur
ging de bespreking over kwesties van vervoer en details van de
verhuizing. Het besluit om Cokers voorstel aan te nemen was min of
meer vanzelf genomen. Alleen Stephens vriendinnetje bleef
twijfelen. 'Dat Tynsham - staat dat eigenlijk wel op een
kaart?' vroeg ze ongerust. 'Maak je niet bezorgd, '
antwoordde Coker. 'Het staat op alle goede Amerikaanse kaarten. '
De volgende morgen, in alle vroegte, wist ik ineens dat ik
niet met de anderen naar Tynsham zou gaan. Later misschien, maar nu
nog niet... Mijn eerste neiging was geweest met hen mee te
gaan, al was het alleen maar om de waarheid uit juffrouw Durrant te
persen met betrekking tot het reisdoel van de groep-Beadley. Maar
opnieuw kwam de verontrustende gedachte in mij boven dat ik niet
wist of Josella bij hen was. Integendeel, alle inlichtingen die ik
tot nu toe had kunnen vergaren, wezen erop dat dit niet het geval
was. Het was tamelijk waarschijnlijk dat ze niet door Tynsham was
gekomen Maar als ze hen niet was gaan zoeken, waar was ze dan
naartoe gegaan? Ik kon nauwelijks aannemen dat er nog een bestuur
in het universiteitsgebouw was geweest, één dat ik niet had
gezien... En toen, in een helder ogenblik, herinnerde ik mij het
gesprek dat wij in onze gevorderde flat hadden gevoerd. Ik kon haar
daar zien zitten in haar blauwe avondjapon, terwijl de diamanten
het licht van de kaarsen opvingen... 'Wat denk je van de heuvels
van Sussex? - Ik weet een alleraardigst oud boerenhuis op de
noordelijke helling... ' En toen wist ik wat ik moest doen... 's
Morgens sprak ik er met Coker over. Hij had begrip voor mijn
standpunt, maar wilde mijn hoop niet al te zeer aanwakkeren.
'Goed. Doe wat je het beste vindt, ' stemde hij in. 'Ik hoop
- nou ja, je weet waar wij zijn en jullie kunnen allebei naar
Tynsham komen en helpen om die vrouw onder handen te nemen tot dat
ze haar verstand terugkrijgt. ' Die morgen sloeg het weer om. De
regen viel in stromen neer toen ik opnieuw in de vertrouwde
vrachtauto klom. Toch was ik blij en vol hoop. Al had het tien keer
zo hard geregend, het had mij niet terneer kunnen slaan of mij van
mijn plannen afbrengen. Coker kwam naar buiten om afscheid van mij
te nemen. Ik wist waarom hij daar zo op gesteld was, want zonder
dat hij het mij had verteld, begreep ik dat de herinnering aan zijn
eerste overijlde plan en de gevolgen daarvan hem hinderde. Hij
stond naast de cabine en stak zijn hand op. Zijn haar was
platgeregend en het water droop hem in de nek. 'Doe het
kalmpjes aan, Bill. Er zijn op 't ogenblik geen ziekenwagens en ze
zal het prettig vinden als je heelhuids aankomt. Veel geluk - en
mijn excuses voor alles aan Josella wanneer je haar vindt. ' Hij
zei 'wanneer', maar het klonk als 'als'. Ik wenste hem in Tynsham
alle goeds. Toen schakelde ik en reed door omhoogspattend water de
modderige weg op.