11
De volgende morgen verliep zonder lijn. Ik keek wat rond, hielp hier en daar een handje en stelde een heleboel vragen. Ik had een beroerde nacht gehad. Pas toen ik in bed lag, begreep ik hoezeer ik erop had gerekend Josella in Tynsham te vinden. Hoe moe ik ook was van de reis die ik die dag had gemaakt, ik kon niet slapen. Ik lag in de duisternis wakker en voelde mij gestrand en verbijsterd. Ik had er zo stellig op vertrouwd dat zij en de groep-Beadley hier zouden zijn, dat ik aan niets anders had gedacht dan dat ik me bij hen zou aansluiten. Nu begon ik in te zien dat, zelfs al lukte het mij de groep te ontdekken, ik haar misschien toch niet zou vinden. Omdat zij Westminster, toen ik er aankwam om naar haar te zoeken, pas kort had verlaten, moest zij een eind bij de hoofdgroep achter zijn gebleven. Ik begreep dat ik nauwkeuriger moest informeren naar iedereen die in de afgelopen twee dagen in Tynsham was aangekomen. Voorlopig moest ik ervan uitgaan dat ze hier was geweest. Dat was mijn enige houvast. Het betekende ook dat ik moest aannemen dat ze naar de universiteit was teruggekeerd en daar het met krijt geschreven adres had gevonden. Het was echter zeer wel mogelijk dat ze er helemaal niet naartoe was gegaan, maar de hele zaak beu was en zo snel mogelijk het stinkende oord dat Londen was geworden, had verlaten. De veronderstelling waartegen ik mij het heftigst verzette, was dat zij misschien de geheimzinnige ziekte had opgelopen die onze beide groepen uiteen had doen vallen. Ik wilde aan die, mogelijkheid niet denken voor ik ertoe gedwongen werd. In de vroege morgenuren toen ik klaarwakker was, deed ik een ontdekking - namelijk dat mijn verlangen om mij bij de groep-Beadley aan te sluiten veel minder hevig was dan mijn verlangen om Josella weer te vinden. Als ik hen vond en Josella was niet bij hen... nu, ik zou met de volgende stap tot het geschikte ogenblik moeten wachten, maar ik zou niet berusten... Toen ik wakker werd, was het bed van Coker al leeg. Ik besloot mijn ochtend voornamelijk te wijden aan het vragen van inlichtingen. Een van de moeilijkheden was dat niemand het nodig scheen te hebben gevonden om de namen te noteren van hen die Tynsham niet aanlokkelijk hadden gevonden en verder waren gegaan. De naam van Josella zei niemand iets, behalve een paar mensen die er afkeurend op reageerden. Ook de beschrijving die ik van haar gaf wekte geen herinneringen die tegen een nauwkeurig onderzoek bestand waren. Er was beslist geen meisje in een marineblauw skipak geweest - dat werd mij wel duidelijk. Maar ik was er volstrekt niet zeker van dat zij die kledij nog had gedragen. Mijn gevraag had tot resultaat dat iedereen genoeg van me kreeg en mijn gevoel van teleurstelling nog toenam. Een dag voor onze aankomst was er een meisje gekomen en weer weggegaan. Er bestond een geringe mogelijkheid dat zij dat was, maar ik achtte het niet waarschijnlijk dat Josella zo'n vage indruk had achtergelaten - ook al gaf ik toe dat ik bevooroordeeld was... Aan het middagmaal kwam Coker weer opdagen. Hij had een uitgebreid onderzoek naar de stand van zaken in het huis en de naaste omgeving ingesteld. Hij had de levende have geteld en het aantal blinden daaronder. Hij had de landbouwgereedschappen en de machinerieën geïnspecteerd. Hij had zich vergewist van de drinkwatervoorziening. Hij had de voedselvoorraden, zowel voor mens als dier, opgenomen. Hij had ontdekt hoeveel blinde meisjes al vóór de ramp invalide waren en de anderen in klassen ingedeeld, om ze zo goed mogelijk op te leiden. Hij had gemerkt dat de meeste mannen in een neerslachtige stemming verkeerden tengevolge van een welgemeende verzekering van de geestelijke, dat er meer dan genoeg nuttig werk voor hen zou zijn, zoals - eh - mandenvlechten en - eh - weven. Hij had zijn best gedaan hun stemming te verbeteren door hun hoopvoller vooruitzichten te bieden. Toen hij juffrouw Durrant ontmoette, had hij haar gezegd dat als men er niet in slaagde de blinde vrouwen een deel van het werk der zienden te laten overnemen de hele zaak binnen tien dagen zou vastlopen. Hij had ook gezegd, dat als het gebed van de dominee, dat zich meer blinden bij hen mochten voegen, verhoord zou worden, het met iedere mogelijkheid tot praktisch werk gedaan was. Hij stond op het punt nog meer opmerkingen te maken, onder meer dat het noodzakelijk was onmiddellijk met het aanleggen van voedselreserves te beginnen en gereedschap te vervaardigen dat de blinde mannen tot nuttige arbeid in staat zou stellen, toen zij zijn woordenstroom afbrak. Hij kon merken dat ze zich veel bezorgder maakte dan ze wilde toegeven, maar de onverzettelijkheid die haar tot afscheiding van de andere groep had gebracht, bracht haar er nu toe met woedende ondankbaarheid op zijn woorden te reageren. Ze eindigde met de mededeling dat volgens haar inlichtingen noch hij noch zijn opvattingen veel kans maakten met de gemeenschap te harmoniëren. 'De ellende met die vrouw is dat ze de baas wil spelen, ' zei hij tegen mij. 'Het is een aangeboren kwaal - afgezien natuurlijk van de verheven beginselen. ' 'Lasterlijk, ' zei ik. 'Wat je bedoelt is dat haar principes zo feilloos zijn dat alles tot haar verantwoordelijkheid behoort - en daardoor wordt het haar plicht anderen te leiden. ' 'Zo ongeveer, ' zei hij. 'Maar het klinkt veel beter, ' verklaarde ik. Hij dacht een ogenblik na. 'Ze maakt van de hele zaak een grote rotzooi, tenzij ze onmiddellijk aan het organiseren slaat. Heb je de uitrusting bekeken?' Ik schudde het hoofd en vertelde hem hoe ik mijn ochtend had doorgebracht. 'Dat schijnt je niet veel te hebben opgeleverd. En wat nu?' zei hij. 'Ik ga achter de troep van Michael Beadley aan, ' antwoordde ik. 'En als zij er niet bij is?' 'Op 't ogenblik hoop ik nog dat het wel zo is. Ze moet er bij zijn. Waar kan ze anders zijn?' Hij wilde iets zeggen, maar hield zijn woorden binnen. Toen zei hij: 'Ik denk dat ik met je meega. Alles welbeschouwd geloof ik niet dat ze me liever zullen zien dan die lui hier, maar daar kom ik wel overheen. Ik heb één groep uit elkaar zien vallen en ik zie dat deze dezelfde weg op gaat langzamer, maar misschien nog ellendiger. Is het niet raar? Fatsoenlijke voornemens schijnen op 't ogenblik het gevaarlijkst te zijn. Het is een vervloekte schande, omdat dit huis gerund kan worden, ondanks het aantal blinden. Alles wat het nodig heeft ligt voor het grijpen en dat blijft zo nog even. Er is alleen maar organisatie nodig. ' 'En bereidheid om georganiseerd te worden, ' zei ik. 'Ook dat, gaf hij toe. 'Weet je, de moeilijkheid is dat ondanks alles wat er is gebeurd dit hier nog geen thuis voor deze mensen is geworden. Ze willen de hand niet aan de ploeg slaan, want daardoor zou het te onherroepelijk worden Voor hun gevoel zijn ze allemaal uit kamperen en proberen het te rekken, totdat er iets opdaagt. ' 'Dat is waar, maar erg verrassend is het niet, ' stemde ik in. 'Velen van ons hebben heel wat nodig gehad om overtuigd te raken en zij hebben niet gezien wat wij gezien hebben. Bovendien lijkt het hier buiten minder onherroepelijk en minder - minder onmiddellijk. ' 'Nou, ze zullen gauw hun ogen moeten opendoen als ze het willen redden, ' zei Coker, terwijl hij weer de zaal rondkeek. 'Ze zullen niet door een wonder gered worden. ' ' Geef ze tijd. Ze zullen het wel gaan inzien, net als wij. Jij hebt altijd zo'n haast. Tijd is geen geld meer, weet je. ' 'Geld is niet meer belangrijk, maar tijd wel. Ze zouden aan de oogst moeten denken, een molen moeten optuigen om meel te malen en voor wintervoorraad voor het vee moeten zorgen. ' Ik schudde het hoofd. 'Dat is niet zo vreselijk dringend, Coker. Er moeten enorme voorraden meel in de steden zijn en naar het zich laat aanzien, zijn er maar heel weinig mensen die het nodig hebben. We kunnen nog een hele tijd van ons kapitaal leven. Natuurlijk moet de blinden onmiddellijk geleerd worden hoe ze moeten werken, voordat ze gedwongen zullen zijn om het te doen. ' 'Hoe dan ook, als er niets gedaan wordt, gaan de mensen die kunnen zien hier naar de bliksem. Het hoeven er maar een of twee te zijn en dan zit de zaak al flink in de soep. ' Ik moest dat beamen. Later in de middag slaagde ik erin juffrouw Durrant te vinden. Niemand scheen te weten of zich erom te bekommeren waar Michael Beadley en zijn groep naartoe waren gegaan, maar ik kon niet geloven dat ze geen aanwijzingen hadden achtergelaten voor wie hen eventueel wilden volgen. Juffrouw Durrant was niet toeschietelijk. Eerst dacht ik dat ze zou weigeren het mij te zeggen. Dit kwam niet alleen door mijn onuitgesproken voorkeur voor ander gezelschap. Het verlies van een valide man, ook al was hij onsympathiek, was onder de omstandigheden een ernstig feit. Toch wilde ze zich niet zwak tonen door mij te vragen of ik wou blijven. Ten slotte zei ze kortaf: 'Ze waren van plan naar de buurt van Bea-minster in Dorset te gaan. Meer kan ik u niet zeggen. ' Ik ging terug en vertelde het aan Coker. Hij keek om zich heen. Toen schudde hij het hoofd, hoewel met een zweem van spijt. 'Goed, ' zei hij. 'We gaan morgen weg van dit zooitje. ' 'Dat is als een pionier gesproken, ' antwoordde ik. '- In ieder geval meer als een pionier dan als een Engelsman. ' De volgende morgen om negen uur waren we al bijna twintig kilometer gevorderd. We reisden weer met onze twee vrachtauto's. We hadden besproken of we niet een handiger voertuig zouden nemen en de vrachtwagens voor de mensen van Tynsham achterlaten, maar ik had weinig zin mijn wagen af te staan. Ik had zelf de inhoud bijeengebracht en wist waaruit deze bestond. Behalve de kisten met anti-triffidwapens, waarmee Michael Beadley het zo oneens was geweest, had ik mij bij de laatste lading wat meer speelruimte gegund. Er waren benodigdheden die buiten een grote stad waarschijnlijk moeilijk te vinden zouden zijn, bijvoorbeeld een kleine licht-installatie, een paar pompen en kisten met goede gereedschappen. Later zouden al deze dingen voor het grijpen zijn, maar voorlopig kwam er een periode waarin het raadzaam zijn uit de buurt te blijven van steden van enige omvang. De mensen in Tynsham waren in de gelegenheid geweest voorraden uit de steden te halen toen er nog geen spoor van de ziekte was. Een paar vrachten meer of minder zouden trouwens niet veel verschil voor hen maken. Daarom gingen we ten slotte zoals we gekomen waren. Het weer hield zich nog steeds goed. In de frisse lucht op de hoge gronden was nog weinig van bederf te merken, hoewel de meeste dorpen onaangenaam waren geworden. Een enkele keer zagen wij in een veld of aan de kant van de weg een roerloze gedaante liggen, maar evenals in Londen leek de drang om zich in de een of andere schuilplaats te verbergen te hebben overheerst. De meeste dorpen vertoonden lege straten en het land eromheen was zo verlaten alsof de mensheid en de meeste dieren als bij toverslag waren weggevaagd. Zo bleef het tot wij in Steeple Honey kwamen. Terwijl wij de heuvel afreden, konden wij heel Steeple Honey overzien. Het lag aan de overkant van een stenen boogbrug die een klein, fonkelend riviertje overspande. Het was een rustig plaatsje met als middelpunt een kerk die er slaperig uitzag. Aan de randen was het dorp gestippeld met witgekalkte huisjes. Het leek alsof het kalme leven onder de rieten daken al sinds een eeuw door niets was verstoord. Maar evenals in andere dorpen was er geen beweging, geen rookpluim te zien. Toch, toen wij halverwege de heuvel waren afgedaald, werd mijn oog door een beweging getroffen. Links, aan de overkant van de brug, stond een huis enigszins dwars ten opzichte van de weg, zodat wij het van opzij zagen. Het uithangteken van een herberg hing aan een haak in de muur en uit het raam onmiddellijk daarboven werd met iets wits gewuifd. Toen wij dichterbij kwamen, kon ik de man zien die naar buiten leunde en heftig met een handdoek naar ons zwaaide. Ik veronderstelde dat hij blind was, omdat hij anders de weg zou zijn opgegaan om ons op te vangen. Zijn bewegingen waren te krachtig voor een zieke. Ik gaf Coker, die achter mij reed, een teken en hield stil toen wij de brug over waren. De man aan het raam liet zijn handdoek vallen. Hij riep iets dat ik door het rumoer van de motoren niet kon verstaan en verdween. Wij zetten allebei onze motor af. Het was zo stil dat wij het gestommel van 's mans voeten op de houten trap in het huis konden horen. De deur ging open en hij kwam naar buiten, met beide handen voor zich uit. Als de weerlicht schoot er iets uit de heg aan zijn linkerkant en trof hem. Hij slaakte één enkele hoge kreet en viel ter plekke neer. Ik pakte mijn jachtgeweer en klom uit de cabine. Even liep ik rond, tot ik de triffid ontdekte die zich in de schaduw van een bosje verscholen hield. Toen schoot ik er de top af. Coker had zijn wagen ook verlaten en stond vlak naast me. Hij keek naar de man op de grond en toen naar de onttopte triffid. 'Hij was - nee, verduiveld, hij kan toch niet op hem gewacht hebben?' zei hij. 'Het moet net zijn gebeurd... Hij kon toch niet weten dat die man uit de deur zou komen... Ik bedoel, dat kan toch niet, wel?' 'O nee? Het was anders een merkwaardig nauwkeurig stukje werk, ' zei ik. Coker keek mij ongerust aan. 'Vervloekt nauwkeurig. Je gelooft toch niet echt... ?' ' Er bestaat een soort samenzwering om feiten aangaande triffids niet te geloven, ' zei ik. Ik voegde eraan toe: 'Er kunnen er hier nog wel meer zijn. ' We bekeken het struikgewas zorgvuldig, maar ontdekten niets. 'Ik zou wel wat willen drinken, ' opperde Coker. Behalve dat er stof op de tapkast lag, zag de kleine gelagkamer van de herberg er normaal uit. We schonken ons ieder een whisky in. Coker leegde de zijne in één teug. Hij wierp me een bezorgde blik toe. 'Dat beviel me niet. Helemaal niet. Jij moet veel meer van die rotdingen afweten dan de meesten, Bill. Hij was toch - ik bedoel, hij was daar toch toevallig, is 't niet?' 'Ik denk -' begon ik. Toen zweeg ik en luisterde naar het staccato geroffel buiten. Ik liep naar het raam, opende het en zond de reeds gesnoeide triffid ook de andere kogel in zijn bast, deze keer vlak boven de voet. Het geroffel hield op. 'De moeilijkheid met triffids, ' zei ik, terwijl we ons nog eens inschonken, 'is voornamelijk datgene wat we niet van ze weten ' Ik vertelde hem een paar van Walters theorieën. Hij zette grote ogen op. 'Je wilt toch niet zeggen dat ze echt praten als ze dat ratelende geluid maken?' 'Ik ben het er nooit met mezelf over eens geworden, ' gaf ik toe. Ik wil weI zover gaan om te zeggen dat het zeker een of ander sein is. Maar Walter beschouwde het werkelijk als praten en hij wist meer van ze af dan ieder die ik ooit heb ontmoet. ' Ik haalde de twee lege patroonhulzen uit het geweer en laadde het opnieuw. 'En heeft hij echt gezegd dat ze in het voordeel waren boven een blind mens?' 'Dat is al een aantal jaren geleden, ' verklaarde ik. 'Ja - maar het is een merkwaardige samenloop. ' 'Impulsief als altijd, ' zei ik. 'Bijna ieder ingrijpen van het lot kan op een merkwaardige samenloop van omstandigheden gaan lijken, als je er maar genoeg je best voor doet en lang genoeg wacht. ' We dronken onze glazen uit en wendden ons af om weg te gaan. Coker keek uit het raam. Toen greep hij mijn arm en wees. Twee triffids waren om de hoek komen waggelen en liepen naar de heg die de schuilplaats van de eerste was geweest. Ik wachtte tot ze stilstonden en onthoofdde ze beide. We gingen door het raam naar buiten, aangezien dit buiten het bereik van een triffid-schuilplaats lag, en keken voorzichtig rond, terwijl we naar de vrachtauto's liepen. 'Ook een toeval? Of kwamen ze kijken wat er met hun kameraad was gebeurd?' vroeg Coker. We verlieten het dorp en reden over smalle wegen dwars door het land. Het leek of er nu meer triffids waren dan ik tot dusver had gezien - of kwam het doordat ik er nu scherper op lette? Het kon zijn dat we er minder hadden ontmoet, doordat wij eerst voornamelijk op hoofdwegen hadden gereden. Ik wist uit ervaring dat ze een hard oppervlak bij voorkeur vermeden en veronderstelde dat dit hun een onaangenaam gevoel bezorgde in hun op ledematen lijkende wortels. Nu begon ik ervan overtuigd te raken dat we er inderdaad meer zagen en ik kreeg de indruk dat we hen niet geheel onverschillig lieten. Het viel echter niet met zekerheid te zeggen of degene die we af en toe op de velden zagen naderen toevallig in onze richting kwam. Een beslissender voorval vond plaats toen er één, terwijl ik voorbijreed, uit de heg naar mij sloeg. Gelukkig was hij niet bedreven in het mikken op bewegende voertuigen. Hij sloeg iets te snel toe en liet een spoor van kleine puntjes vergif op de voorruit achter. Ik was al voorbij voor hij opnieuw kon slaan. Maar van dat ogenblik af reed ik ondanks de warmte met gesloten zijraam. Gedurende de afgelopen weken had ik aan triffids alleen maar gedacht wanneer ik ze ontmoette. De triffids die ik bij het huis van Josella had gezien, hadden mij ongerust gemaakt, evenals de exemplaren die onze groep bij Hampstead Heath hadden aangevallen. Maar het grootste deel van de tijd moest ik me om meer voor de hand liggende dingen bezorgd maken. Ik dacht na over onze tocht, over de stand van zaken in Tynsham vóór juffrouw Durrant stappen had ondernomen om het met jachtgeweren te zuiveren, en over de toestand in de dorpen waar wij door waren gekomen. Ik vroeg mij af welk aandeel de triffids konden hebben in de verdwijning van de bewoners. In het volgende dorp reed ik langzaam en keek zorgvuldig rond. In verschillende voortuinen kon ik lichamen zien liggen die daar blijkbaar al enige dagen lagen. En bijna altijd was er een triffid in de buurt te zien. Het leek of de triffids zich slechts verschansten op plaatsen waar ze zachte grond hadden om er hun wortels in te begraven terwijl ze wachtten. Men zag zelden een lichaam en nooit een triffid als de huisdeuren direct op straat uitkwamen Ik veronderstelde dat in de meeste dorpen het volgende was gebeurd. De bewoners verlieten hun huizen op zoek naar eten. Ze waren betrekkelijk veilig zolang ze zich in bestrate gedeelten bevonden. Maar zodra ze deze verlieten of dicht langs een tuinmuur of een heg liepen, werden ze bedreigd door angels die naar hen uitgeslagen werden. Sommigen hadden geschreeuwd toen zij werden getroffen, en toen zij niet terugkwamen werden de achtergeblevenen angstiger. Af en toe werd er nog iemand door de honger naar buiten gejaagd. Een paar waren misschien zo gelukkig geweest terug te keren, maar de meesten verdwaalden en doolden voort tot ze vielen, of kwamen binnen het bereik van een triffid. Zij die nog over waren, vermoeden misschien wat er gaande was. Daar waar een tuin was, hadden zij mogelijk het zwiepende geluid van een angel gehoord en begrepen dat de keus ging tussen doodhongeren in huis of ten prooi vallen aan het lot dat hen had getroffen, die naar buiten waren gegaan. Velen zouden binnenblijven, levend van het eten dat zij hadden en wachtend op hulp die nooit zou komen. In zulk een hachelijke positie moest ook de man van de herberg in Steeple Honey hebben verkeerd. De waarschijnlijkheid dat er in de andere dorpen waar wij doorkwamen nog huizen waren met kleine groepen mensen die zich hadden weten staande te houden, was geen aangename gedachte. Het stelde dezelfde soort kwestie aan de orde waar wij in Londen voor hadden gestaan: het gevoel dat je hen, volgens alle beschaafde opvattingen, moest proberen te vinden en iets voor hen doen; en de ontmoedigende wetenschap dat al dergelijke pogingen gedoemd waren op niets uit te lopen. Dezelfde oude vraag. Wat kon je met de beste wil van de wereld anders doen dan de doodsangst verlengen? Je kon je geweten weer even sussen, met geen beter resultaat dan dat de moeite andermaal vergeefs was. Ik moest mij duidelijk voor ogen houden dat het geen enkele zin had het gebied van een aardbeving te betreden terwijl de gebouwen nog vielen. De bevrijding en de redding moesten ter hand worden genomen als de bevingen waren opgehouden. Maar geen redenering kon het feit gemakkelijk aanvaardbaar maken. De oude professor had maar al te zeer gelijk gehad toen hij de nadruk legde op het probleem van geestelijke aanpassing... De triffids vormden een complicatie van ongedachte omvang. Er waren natuurlijk nog vele kwekerijen behalve die van onze eigen maatschappij. Ze kweekten ze voor ons, voor particuliere kopers of om ze te verkopen aan kleinere bedrijven die hun bijprodukten verwerkten. De meeste kwekerijen waren om redenen van klimaat in het zuiden gevestigd. Maar als wat wij gezien hadden een afspiegeling was van de wijze waarop ze waren losgebroken en zich hadden verspreid, moesten ze veel talrijker zijn dan ik had vermoed. Het vooruitzicht dat iedere dag nieuwe exemplaren rijp werden en dat de angels van de gesnoeide voortdurend aangroeiden, was verre van geruststellend... Wij schoten goed op, omdat wij nog slechts tweemaal stopten, één keer om te eten en één keer om benzine te tanken. Om ongeveer half vijf in de middag reden wij Beaminster binnen. Wij waren rechtstreeks naar het centrum van de stad gegaan zonder iets te hebben waargenomen dat ook maar in de verte op de aanwezigheid van de groep Beadley wees. Op het eerste gezicht was de stad evenzeer van leven gespeend als alle andere plaatsen die wij die dag hadden gezien. Toen wij in de voornaamste winkelstraat kwamen, was deze kaal en leeg, behalve dat er aan één kant een paar vrachtauto's stonden. Ik was de straat misschien twintig meter in gereden, toen er een man van achter een van de auto's vandaan stapte en een geweer aanlegde. Hij vuurde met opzet over mijn hoofd en legde toen lager aan.