Verantwoording




Van veel mensen die mij hielpen ben ik de namen vergeten; ik had acht, negen jaar geleden contact met hen via het internet, toen ik er nog geen idee van had dat dit boek ooit gepubliceerd zou worden. Ik heb gecorrespondeerd met een zwaardsmid uit de VS, met een Danelaw-specialist uit Engeland en een hoogleraar geschiedenis uit Noorwegen. Aan het begin van de jaren negentig kreeg je nog een enthousiast antwoord als je iemand via e-mail benaderde, die tijd is nu helaas voorbij.

Toen ik begon met De valse dageraad waren er weinig publicaties over de tijd van Otto en Gerbert, dat is de laatste jaren veranderd: zo vond ik pas een halfjaar geleden het zeer informatieve boek Apocalyps toen! Een geschiedenis van het jaar 1000, door Ton van Doorn (De Walburg Pers, 1997). Ook hij heeft mij geholpen met het ophelderen van enkele onduidelijkheden die mij lang dwarszaten.

Mijn bijzondere dank gaat uit naar mijn vriend Hafid Bouazza, de schrijver op wie de volgende woorden van de Archipoeta van toepassing zijn:


‘poculis accenditur animi lucerna,

cor imbutum nectare volat ad superna.

mihi sapit dulcius vinum de taberna,

quam quod aqua miscuit praesulis pincerna.


loca vitant publica quidam poetarum

et secretas eligunt sedes latebrarum,

student, instant, vigilant nee laborant parum

et vix tandem reddere possunt opus clarum.’


Toen ik jaren geleden was gevorderd tot het gedeelte waarin de Arabieren in het verhaal verschijnen, kreeg ik Hafid Bouazza’s prachtige vertaling van een verzameling klassieke schelmenverhalen, de Maqamaat, onder ogen. Ik besloot Badi Azzaman al-Hammadhani en zijn protagonist als personages in mijn boek op te nemen.

Hafid was en is steeds een onuitputtelijke bron van informatie en verhalen over de Arabische taal, geschiedenis en gebruiken; hij leerde mij talloze woorden die in de Nederlandse taal niet voorkomen, deed mij bizarre etymologieën uit de doeken en onthulde mij oosterse mysteriën, die ik u niet ga vertellen.

Verder mijn dank aan vrienden en familieleden die mijn manuscript in de verschillende stadia lazen en commentaar gaven, en alle mensen die mij details leverden, een naamval hier, een boektitel daar, en die hun bijdrage te klein vonden om genoemd te willen worden. Maar het zijn nu juist die details die mij zo aan het hart gaan.


Adela, die de geschiedenis is ingegaan als ‘de Wrede’, haar zus Liutgardis en de Betuwse graaf Balderik zijn uitvoerig beschreven door Albertus van Metz, de eerste Nederlandse geschiedschrijver, die leefde rond de vorige millenniumwisseling. Zijn boek De diversitate temporum (vertaling Hans van Rij, Uitgeverij Verloren, Hilversum 1980), dat hij schreef rond 1022, is onlangs herdrukt en zeker de moeite van het lezen waard. Maar uiteindelijk waren de mooiste bronnen de Monumenta Germaniae Historica, en de regestenboeken van de Saskische keizers waarin alle oorkonden zijn verzameld, zodat je bijna van dag tot dag de itineraria van de keizers kunt volgen.

De meeste personages in De valse dageraad hebben werkelijk bestaan. Het personage Abu al-Fath al-Iskandari is, zoals gezegd, afkomstig uit de Maqamaat van de tiende-eeuwse Arabische schrijver Badi Azzaman al-Hamadhani.

Ekkehard, de jonge monnik die Hroswith helpt met zijn project, is degene die bekendstaat als Ekkehard IV; Notker Labeo was zijn leermeester in Sint Gallen.


De duivelsbezwering die de pastoor van Wikala uitspreekt, heb ik overgenomen uit Alteste Deutsche Dichtung und Prosa - herausgegeben von Heinz Mettke (Reclam, 1979); het fragment uit Notkers Boëthius-vertaling komt uit Wilhelm Braunes Althochdeutsches Lesebuch (Max Niemeyer Verlag, Halle a.S., 1921). De bijbelcitaten zijn afkomstig uit de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap. Het verhaal van de abt en de verdrinkende monniken, dat Hroswith aan de kluizenares vertelt, heb ik ontleend aan een van de boeken van Bhagwan Shree Rajneesh. Ik weet niet of hij een verlichte geest was; hij was zeker een groot verhalenverteller. Het verhaal van de drie schuldenaren die een dirham doorgeven, las ik als kind in een bundel van C. Wilkeshuis.

Voor de muggenzifters: het woord ‘zephirum’ is - voorzover wij kunnen nagaan - pas in de dertiende eeuw geïntroduceerd door Leonardo van Pisa, bijgenaamd Fibonacci. Leonardo vond het woord echter in een eeuwenoud, stoffig manuscript, in de bibliotheek van een overleden vriend. Het is heel wel mogelijk dat het hier gaat om de Historia van Hroswithus van Wikala.

Zephirum komt overigens van het Arabische woord sefr, en dat betekent nul.