1
Foto’s
We hebben dezelfde herinnering.
Het is heel vroeg. De zon komt net op. Alle drie – vader, moeder en zoon – gapen we van de slaap. Mama heeft thee gezet, of koffie, en die drinken we werktuiglijk, zonder nadenken. We zitten in de kamer, of in de keuken, zo rustig en stil dat we net standbeelden lijken. Onze ogen vallen dicht. Al snel horen we een vrachtwagen voor het huis stoppen en wordt er één keer getoeterd. Hoewel we erop zaten te wachten, is het zo’n vreselijk geloei dat we ons rot schrikken en meteen klaarwakker zijn. De ruiten trillen even. De buren zullen ook wel wakker zijn geworden. We gaan naar buiten om onze vader uit te zwaaien; hij klimt in de vrachtwagen, steekt zijn arm door het raampje, oefent zijn glimlach terwijl hij terugzwaait. Je kunt merken dat hij het jammer vindt om weer weg te gaan. Of niet. Hij is maar twee, hoogstens drie dagen thuis geweest. Zijn twee kameraden boven in de vrachtwagen roepen en zwaaien ook naar ons. De tijd verstrijkt in slow motion. De Pegaso start en rijdt moeizaam weg, alsof ook hij geen zin heeft. Mama heeft haar ochtendjas aan en misschien veegt ze een traan weg, misschien ook niet. Wij, de kinderen, lopen in onze pyjama en op pantoffels, onze voeten zijn ijskoud. We gaan naar binnen en kruipen weer in bed waar het nog een beetje warm is, maar slapen kunnen we niet meer door de vele gedachten die door ons hoofd spoken. We zijn drie, vier, vijf en zeven jaar oud, en we hebben dit tafereel al vaak meegemaakt. Op dat moment weten we het nog niet, maar dit is de laatste keer dat we onze vader hebben gezien.
We hebben dezelfde herinnering.
De scène die we net beschreven hebben, vond op zijn minst twintig jaar geleden plaats en dit verhaal zou op drie verschillende plaatsen op de kaart van Europa kunnen beginnen. Of nee, vier. Het zou kunnen dat de verhuiswagen vervaagde in de ochtendmist waarin de quai de la Marne ten noorden van Parijs was gehuld en dat hij een rij huizen achter zich liet in de rue de Crimée, langs een kanaal dat in het ochtendgloren zo uit een boek van Simenon leek te komen. Of misschien verbrak de motor van de vrachtwagen de vochtige stilte van Martello Street tegenover het London Fieldspark, in Oost-Londen, en reed hij onder het treinviaduct door op zoek naar een uitvalsweg om die metropool te verlaten, waarbuiten de wegen breder zijn, en links rijden geen enkel probleem is voor een chauffeur van het vasteland. Maar we zouden ons net zo goed in Oost-Frankfurt kunnen bevinden bij een van die huizenblokken in de Jacobystrasse die na de oorlog zijn gebouwd: hier rijdt de Pegaso aarzelend in de richting van de snelweg, alsof hij ertegen opziet door het landschap van bossen en fabrieken te rijden en zich aan te sluiten bij de rij vrachtwagens die net als hij over de verkeersaders van Duitsland razen.
Parijs, Londen, Frankfurt. Drie willekeurige, ver van elkaar gelegen plaatsen, met als enige bindende factor onze vader, die in een vrachtwagen reed en meubels vervoerde van de ene naar de andere kant van Europa. Er was nog een stad, Barcelona. Punt van aankomst en vertrek. In dit geval geen vrachtwagen of kameraden. Een van ons – Cristòfol – met zijn vader en moeder, meer niet. Drie personen in een slecht verlichte keuken van een appartement in de Carrer del Tigre. Maar het afscheid nemen gebeurde rustig zoals hij dat wilde – leek bijna ingestudeerd – met dezelfde vage bezorgdheid die al eerder in andere huizen bij andere gezinnen had geheerst. De blik die kalmte moest uitdrukken maar eigenlijk overliep van medelijden en ons daar alle vier mee besmette: uren later, de volgende dag of na een week, keken we onder het tandenpoetsen in de spiegel en zagen die blik in onze ogen. Een medelijden waarin we berustten. Daarom hebben we nu het gevoel dat ieder van ons overal was, en daarom verviervoudigt zich nu, zoveel jaar later, onze kinderlijke teleurstelling. Ook willen we graag denken dat onze moeders, onze vier moeders, een en dezelfde persoon zijn. Zonder het verdriet te delen, maar juist te verdubbelen. Niemand blijft de bittere pil bespaard. Ook ons, de vier zonen, niet.
Wat? Is het niet te volgen? Is het te gecompliceerd?
O, maar dit moet ook goed verteld worden. We zijn vier broers – of beter gezegd halfbroers –, zonen van dezelfde vader en vier heel verschillende moeders. Een jaar geleden kenden we elkaar nog niet. We wisten zelfs niet van het bestaan van de anderen, verspreid over Gods aarde. Papa wilde dat we Christof, Christophe, Christopher en Cristòfol – Cristóbal toen Franco nog leefde – zouden heten. Zo in één adem uitgesproken lijken deze vier namen wel een onregelmatige Latijnse verbuiging. Christof, Germaans nominatief, werd in oktober 1965 geboren als de onmogelijke erfgenaam van Europese afkomst. Christopher, Saksisch genitief, kwam bijna twee jaar later ter wereld en zijn geboorte veranderde en verbreedde opeens de betekenis van een Londens leven. De accusatief Christophe liet iets minder lang – negentien maanden – op zich wachten, in februari 1969 werd het lijdend voorwerp van een Franse alleenstaande moeder geboren. Cristòfol was de laatste die zich aankondigde: een bijwoordelijke bepaling, volkomen bepaald door plaats, ruimte en tijd, een ablatief in een taal zonder naamvallen.
Waarom gaf onze vader ons deze naam? Waarom stond hij erop ieder van ons zo te noemen, was hij zo koppig dat onze moeders uiteindelijk wel moesten toegeven? Wilde hij misschien niet dat we uniek waren? Feit is dat geen van ons nog meer broers of zussen heeft. We hadden het er een keer over met Petroli, samen met Bundó zijn compagnon – in verhuizingen en geheimen –, en die zei van niet, dat onze vader zich nooit vergiste wanneer hij over ons vertelde en dat hij precies wist wie wie was. We zeggen tegen onszelf dat het misschien te maken had met bijgeloof: Christoffel is de beschermheilige van de chauffeurs van alle gemotoriseerde voertuigen en wij, de vier zonen, waren als kleine offerandes die hij in elk land achterliet, aangestoken kaarsjes om hem te beschermen op zijn ritten. Maar Petroli, die hem heel goed kende, zegt dat hij niet in een andere wereld geloofde en oppert een nog onwerkelijker, maar daarom niet minder geloofwaardige mogelijkheid: misschien wilde hij gewoon een winnende hand hebben bij het pokeren. ‘Vier azen,’ zegt hij, ‘van elke kleur een.’ ‘En papa dan?’ vragen wij. ‘Hij was de joker die de five of a kind completeerde.’
‘Life is very short, and there’s no time...’ begint Christopher ineens te zingen. We laten hem maar, want de tekst is toepasselijk en bovendien is het een liedje van de Beatles. Alle vier delen we deze voorliefde, maar nu spelen we niet wie van ons George is en wie Paul, wie Ringo en wie John. Dat soort spelletjes houden we voor onszelf, net als het onderbreken van een gesprek met een liedje. Het is de eerste en laatste keer dat we zo’n eenmansactie toestaan – een solo – zonder eerst met elkaar te hebben overlegd. We zijn hier niet in een karaokebar en moeten ons aan bepaalde regels houden, willen we elkaar kunnen verstaan. Als we alle vier door elkaar heen zouden praten, zou het een heksenketel worden. Bovendien heeft Chris gelijk: het leven is erg kort en er is geen tijd.
Wat nog meer? Zou je kunnen zeggen dat onze vader – of liever gezegd zijn afwezigheid – ons leven op dezelfde manier heeft bepaald, ook al hadden we geen weet van elkaar? Nee, natuurlijk niet, maar het is verleidelijk daarover te fantaseren. Neem bijvoorbeeld onze beroepen. Christof werkt in de theaterwereld en zijn ‘doen alsof’, to be or not to be, doet ons denken aan het toneelspel van onze vader. Christophe is hoogleraar kwantumfysica aan de universiteit van Parijs, waar hij de wereld observeert, de werkelijkheid in twijfel trekt en parallelle universums bestudeert (waarin onze vader ons nooit verlaat). Christopher heeft een winkel in Camden Town en verdient zijn brood met het inkopen en verkopen van tweedehands lp’s: het vaak op niet geheel legale wijze verwerven van de mooiste verzamelobjecten en andere relieken lijkt een erfenis van de schelmenstreken van onze vader (blijf alsjeblieft verder lezen). Cristòfol is vertaler Frans, vooral van romans, en zijn omzettingen uit de ene in de andere taal lijken een eerbetoon aan de taalkundige inspanningen van onze vader.
Wat nog meer, wat nog meer? Lijken we uiterlijk op elkaar? Ja, we lijken op elkaar. Je zou kunnen zeggen dat we alle vier dezelfde genetische kaart hebben en dat onze moeders – Sigrun, Mireille, Sarah, Rita – samen de evolutie vormen die ons verschillend maakt, de barbaarse grammatica die ons van het Latijn heeft verwijderd. We zouden ergens in Centraal-Europa, misschien op het kruispunt waar hun lotsbestemmingen samenkomen – in het midden van een rotonde als we walgelijk symbolisch willen zijn – een standbeeld moeten oprichten voor alles wat zij hebben doorstaan. Maar voorlopig kennen ze elkaar nog niet. Pas sinds een paar weken zijn ze op de hoogte van het bestaan van de andere vrouwen en van het feit dat we halfbroers hebben – en zij dus stiefkinderen. De grenzen liggen echter vast. Sarah zegt met een ironie die ze gemeen heeft met de andere drie, dat wij, de zonen, een soort ambassadeurs zijn die bijeenkomen om te onderhandelen over een wapenstilstand. Het zou kunnen dat we later besluiten een ontmoeting voor ze te organiseren in een hotel op neutraal terrein. Een weekend in Andorra bijvoorbeeld of Zwitserland. Maar dat zal pas later mogelijk zijn.
Wat nog meer, wat nog meer, wat nog meer? Lijken onze moeders uiterlijk op elkaar? Ik zou zeggen van niet. I don’t think so. Je crois pas. Ich glaube nicht. Delen ze een gemeenschappelijke schoonheid of zijn ze eerder een perfecte puzzel van een zieke geest, de geest van onze vader? Geen van beide, maar toen we hun meedeelden dat we ze in de toekomst een keer bij elkaar wilden brengen, reageerden alle vier de moeders even onwillig. Mireille trekt een gezicht en zegt dat het net een bijeenkomst van Anonieme Afgewezen Vrouwen zou lijken. Sigrun eist dat de top gesubsidieerd wordt door de Europese Gemeenschap. Rita vergelijkt zo’n bijeenkomst met een zielige fanclub, ‘Elvis leeft! Elvis leeft!’ Sarah heeft een idee: ‘Als we zo nodig bij elkaar moeten komen, waarom voeren we dan niet samen het stuk De zes vrouwen van Hendrik VIII op? Ach, zijn we maar met zijn vieren? Geen nood, met een beetje zoeken vinden we er vast nog wel twee vrouwen bij!’
De bijtende spot van de vier potentiële weduwen is vast een verdedigingsmechanisme. Het mag dan lang geleden zijn, hun liefdesrelaties lijken te veel op elkaar om er nu opeens open en bloot over te vertellen. Van een afstand is het verleidelijk je vier vrouwen voor te stellen die samen besluiten hun geheugen af te graven naar herinneringen aan de man die ze op een dag alleen liet, zonder waarschuwing vooraf, hulpbehoevend en met een baby die moest worden grootgebracht. Ze drinken en praten. Stukje bij beetje brengt een reeks verwijten ze samen. Het drama is zo ver weg dat de tijd de scherpe kantjes er heeft afgehaald en het zo ongevaarlijk heeft gemaakt als een opgezet wild dier. Meer nog dan therapie is de bijeenkomst een duivelsuitdrijving. Ze drinken en lachen. Maar van lieverlee denken ze alle vier diep in hun hart dat de anderen hem niet begrepen, en zo, zich in hun herinnering rechtvaardigend, maken ze allemaal hun liefde een beetje mooier. Die van haar was de belangrijkste, de echte. Slechts één misplaatste opmerking, een grapje dat opeens niet leuk meer is, en dit verbond lost op in verdriet. Je zou kunnen zeggen dat ze elkaar nog net niet de haren uittrekken.
Er is namelijk iets wat het allemaal nog gecompliceerder maakt. Op dit moment kunnen we namelijk niet zeggen dat onze vader dood is. Hij is alleen verdwenen, ruim een jaar geleden.
Eigenlijk is verdwijnen niet het juiste woord, en de reden dat we vast van plan zijn hem te vinden, is om dat woord betekenis te geven, van inhoud te voorzien. Iemand kan namelijk alleen verdwijnen als hij eerst is verschenen en in het geval van onze vader is dat niet zo. Het is meer dan twintig jaar geleden dat we hem voor het laatst zagen, en de optelsom van onze herinneringen levert slechts een vaag beeld op. Hij was niet verlegen of afstandelijk, maar hij leek altijd een achterdeurtje open te houden. Ook was hij niet nerveus, onrustig of wantrouwig. Sigrun vertelt dat ze net zo verliefd was op zijn aanwezigheid als op zijn afwezigheid. Mireille vertelt dat hij er amper was of hij leek alweer weg te gaan. Dat kwam natuurlijk doordat hij altijd maar zo kort bleef. Dat vluchtige werd met de tijd erger en in plaats van plotseling te verdwijnen – hopla! als bij een goocheltruc of een buitenaardse ontvoering – denken wij eerder dat papa stukje bij beetje uiteenviel. Dat zelfs nu, op dit moment, terwijl we voor de eerste keer gezamenlijk aan hem denken, zijn langzame uiteenvallen nog steeds gaande is.
De wens om op te lossen was zelfs merkbaar in de brieven die hij ons stuurde, geschreven op verschillende plekken in Europa waar de verhuizingen hem brachten en waarin hij verhaalde over wederwaardigheden van de reis. Soms waren het eenvoudige ansichtkaarten waarop hij langs de kant van de weg iets had gekrabbeld, met op de voorkant altijd ruiterstandbeelden, kastelen, tuinen, kerken – afschuwelijke provinciale monumenten die we ons alle vier zo haarscherp herinneren dat we er bang van worden. De kaarten waren ergens in Frankrijk of Duitsland gedateerd, maar er zat een postzegel op met het marmerachtige gezicht van Franco, omdat ze vast dagenlang in het handschoenenkastje lagen en hij er pas weer aan dacht ze op de bus te doen als hij allang weer terug was in Barcelona. Soms stuurde hij met een brief foto’s mee, waar hij alleen op stond of samen met zijn twee verhuismakkers. In de paar zinnen bij die afbeeldingen klonken oprechte tederheid en verlangen door, die onze moeders aan het huilen maakten als ze in een overgevoelige bui waren, maar de brieven waren nooit langer dan twee kantjes. Op het moment dat hij er net zin in leek te krijgen, hield het schrijven abrupt op. We zien elkaar snel, zoenen, enzovoort, zijn naam eronder en klaar. Alsof hij bang was zich helemaal bloot te geven.
‘Hij heeft ze nog net niet met inkt geschreven die een paar dagen na het lezen onzichtbaar wordt,’ stelt Christof.
Wat moet er nog meer verteld worden? O ja, hoe het ons lukt om elkaar te verstaan. Vanaf de eerste dag dat we elkaar leerden kennen, nadat Cristòfol besloot zijn broers te zoeken, is Engels onze lingua franca. We praten Engels omdat we nu eenmaal een gemeenschappelijke taal nodig hebben en elkaar dan het best begrijpen, maar in werkelijkheid voeren we onze gesprekken in een ingewikkelder taal, een soort persoonlijk familie-esperanto. Voor Christof is Engels geen enkel probleem, het is tenslotte een volle neef van het Duits en bovendien heeft hij de taal als kind geleerd. Christophe praat met dat enigszins verwaande accent, de Fransen eigen, en heeft dankzij de congressen en lezingen over kwantumfysica waaraan hij veelvuldig deelneemt een grote technische woordenschat. Cristòfol heeft zich de Engelse taal pas op latere leeftijd met privélessen eigen gemaakt; op de middelbare school en de universiteit leerde hij alleen Frans. Als hij niet op een Engels woord kan komen, schakelt hij af en toe over op het Frans en dan voelt Christophe zich getroost. Je kunt het aan zijn gezicht zien. Chris en Christof lachen om die Romaanse connectie en imiteren hen met een dialoog bestaande uit keelklanken, regels uit de Marseillaise en namen van Franse voetballers.
Op zijn beurt spreekt Chris een beetje Spaans dankzij de inspanningen van zijn moeder Sarah. Halverwege de jaren zeventig, toen het duidelijk werd dat Gabriel hen niet meer zou komen opzoeken, schreef ze haar zoon in voor een zomercursus Spaans. Misschien dat Chris zijn vader nooit meer zou terugzien, God damn it, maar ze wilde hem op zijn minst zijn Spaanse erfenis meegeven. De docente, die Rosi heette, studeerde aan de universiteit en was naar Londen gekomen om ervaring op te doen. Het eerste wat ze leerde was dat ze geen aanleg had voor lesgeven. Haar lesmethode bestond eruit de leerlingen naar een cassettebandje met Spaanse zomerhits te laten luisteren. Daarom kan Chris perfect, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, zinnen zeggen als: ‘Es una lata trabajar,’ ‘No me gusta que en los toros te pongas la minifalda,’ of ‘Achilipú, apú, apú,’ hoewel hij vandaag de dag allang niet meer weet wat het betekent.
Een gemeenschappelijke jeugdherinnering die we ontdekten betreft Catalaanse liedjes. Tijdens onze eerste reünie in Barcelona zaten we in een restaurant en probeerden de informatie over papa op elkaar af te stemmen. Opeens hoorden we aan een tafel vlak bij ons een groep kinderen de melodietjes zingen die hij ons leerde toen we klein waren. Liedjes als Plou i fa sol, En Joan Petit com balla of El gegant del Pi...
‘Ik herinner me een verhaaltje dat papa vertelde voor het slapengaan,’ zei Christof. ‘Het ging over een jongetje dat Pàtiufet heette of zoiets, hij zat op het laatst in de buik van een stier, “het regent noch sneeuwt in dat dier, und scheint keine Sonne hinein”. Ik deed het in mijn broek van angst. Nu vertel ik het soms in het Duits aan de kinderen van mijn vrienden, vooral omdat ik het leuk vind dat Pàtiufet zich heel goed kan meten met welk personage van de gebroeders Grimm dan ook.’
‘Nou, ik was geobsedeerd door een liedje dat ging van Plou i fa sol... les bruixes es pentinen...’ herinnerde Chris zich en begon te zingen. ‘Want in Londen regent het vaak terwijl ook de zon schijnt. Als ik naar buiten ging om naar school te gaan of met mijn vriendjes in het park voor ons huis te spelen, keek ik vaak angstig naar de lucht en dan brak midden in die druilerige motregen altijd de zon door. Het is weer zover, dacht ik dan, ergens in een huis in de stad zitten de heksen nu hun haar te kammen om uit te gaan. Als ik het aan mijn vriendjes vertelde, was ik ervan overtuigd ze een geheim toe te vertrouwen, maar ze lachten me vierkant uit. Om ze te laten ophouden, zong ik dan dat liedje. Het hielp niets.’
Door de taalkundige mengelmoes waarin we alle vier steeds bedrevener raken, lijken we nog meer op onze vader. Het is als een erfenis, ook hij scheen veel talen een beetje te spreken, maar geen enkele echt goed. Onze moeders vertelden dat de woorden die hij zo ongeveer in half Europa had opgepikt, in zijn geheugen geleidelijk over elkaar schoven en daar shortcuts en valse vrienden creëerden, gemakzuchtige werkwoordsvervoegingen en ogenschijnlijk logische woordafleidingen. Omdat hij vond dat er in een gesprek geen lange stiltes mochten vallen, vertaalde hij in zichzelf steeds uit de ene in de andere taal, alsof het communicerende vaten waren, en koos altijd het eerste het beste woord dat in hem opkwam.
‘Mijn hersenpan is een kamer vol rotzooi die tot aan het plafond opgestapeld ligt,’ zeiden ze dat hij zei. ‘Maar het mooie is dat ik altijd vind wat ik zoek.’
Al was het maar omdat hij zo overtuigd van zichzelf was, het werkte blijkbaar en het resultaat was een uiterst praktisch idiolect. Sigrun klaagt dat een gesprek met hem altijd grappig werd, zelfs wanneer het serieus bedoeld was. Sarah herinnert zich, om maar een voorbeeld te geven, dat rode wijn bij hem ‘zwarte wijn’ werd, want dat is de kleur die wijn in Catalonië heeft (vi negre). En Mireille bevestigt dat hij een keer in een brasserie aan de avenue Jean Jaurès een vin noir en zelfs een vin tinté de la maison had besteld, vanwege het Spaanse vino tinto.
En ook al is een afwezige vader de oorzaak, iedere keer dat we gevieren onze herinneringen samenvoegen en ze over elkaar heen leggen, ervaren we iets wat ons verrast. Meteen toen we elkaar leerden kennen, hebben we ons voorgenomen ongeveer eens in de vijf weken een weekend samen te komen. Tijdens elke nieuwe bijeenkomst vullen we een leemte of ontrafelen we een intrige uit vaders dagelijkse leven. Onze moeders helpen ons die jaren terug te geven en al zijn de details niet altijd prettig, er overvalt ons vaak een gevoel dat wel bevredigend is: het gevoel dat we misschien bezig zijn ons eenzame verleden goed te maken, dat onze kindertijd zonder broers of zussen, die vaak op een vreemde volwassen manier zwaar was – waardoor we ons onbeschermd voelden – soms ongedaan gemaakt wordt nu we een deel van papa’s geheim kennen. De onzekerheid van toen kan niemand wegnemen, zoveel is zeker, maar we willen graag geloven dat wij vier broers elkaar zonder het te weten latent gezelschap hielden en dat dit zijn leven zin gaf omdat hij graag speelde met het geheim waarvan wij de essentie vormden.
Misschien wordt deze eenzame broederliefde wat al te abstract, daarom zullen we een praktisch voorbeeld geven om het te verduidelijken. Toen wij vier christoffels plannen maakten om elkaar voor de eerste keer te ontmoeten en we op zo’n kille en afstandelijke manier communiceerden dat we er achteraf om lachen, zo belachelijk was het, spraken we af dat we foto’s van papa zouden meenemen. We zouden er een uitkiezen, de recentste of de foto waar hij het duidelijkst op stond, voor een advertentie die we in wat kranten in onze respectievelijke landen wilden plaatsen. We zouden zijn afbeelding over het halve continent verspreiden met de vraag of iemand hem had gezien of herkende en mogelijk aanwijzingen had waar hij zich verborg, en ons dat te laten weten. Uiteindelijk, na lange discussies, hebben we het er toch bij laten zitten omdat het ons tegenstrijdig leek. Als we het erover eens waren dat zijn verdwijning stapsgewijs en vrijwillig was, en helemaal niet plotsklaps, zou toch niemand hem herkennen. Niemand zou hem de vorige dag hebben gezien, of een paar dagen terug, of vorige week. Zijn afwezigheid zou voor iedereen volkomen normaal zijn.
Ondanks het besluit geen stappen te ondernemen, bleven we de foto’s bekijken omdat we het een leuk spel vonden. We waren in Barcelona en hadden alle foto’s op tafel gelegd. Vervolgens bekeken we ze alsof het een fotoroman van een onvoltooid leven was. Het waren zwart-witfoto’s uit de jaren zestig en zeventig, maar ook kleurenfoto’s, met van die in de loop der tijd verbleekte kleuren die het tafereel iets onwerkelijks gaven. Sommige waren met een brief meegestuurd, andere tijdens een van zijn bezoeken gemaakt. Door ze zo naast elkaar te zien, constateerden we dat zijn houding telkens hetzelfde was: de manier waarop hij naar de camera glimlachte – lluiiiiís, cheeeeese, hatschiee –, alsof het hem moeite kostte, het herhaalde gebaar waarmee hij, als wij ook op de foto stonden, ons haar aanraakte, of de manier waarop hij willekeurig welke moeder omarmde, met zijn hand op precies dezelfde plek in haar taille...
Het was verwarrend ons alle vier precies eender afgebeeld te zien, op dezelfde manier stilstaand voor de camera alsof er geen wezenlijke onderlinge verschillen waren. Het gaf ons een vervelend gevoel. De achtergrond varieerde enigszins en wijzelf natuurlijk ook, maar het kwam voor dat papa op alle foto’s uit een bepaalde periode hetzelfde spijkerjack en dezelfde schoenen droeg. Terwijl we het over deze overeenkomsten hadden, viel ons iets eigenaardigs op waarover we aanvankelijk heel kwaad werden, maar wat ons later troostte toen we het eenmaal hadden verwerkt. Het bleek namelijk dat de bij een brief gevoegde foto’s waarop hij in zijn eentje poseerde, vaak tijdens een bezoek bij een van ons thuis waren gemaakt. Papa vertelde over de foto en vermeed daarbij alles wat onze moeders achterdochtig zou kunnen maken. Hooguit situeerde hij hem op een van zijn ritten. ‘De foto die ik hierbij stuur heeft Bundó ergens in een vergeten uithoek van Frankrijk van me gemaakt, vorige maand september tijdens een lunchpauze,’ schreef hij in een brief aan Christopher en Sarah eind 1970. De vergeten uithoek die vaag achter hem zichtbaar was, betrof de witte gevel van het huis waar Christophe en Mireille woonden, op de quai de la Marne. ‘Even pauze om benzine te tanken in Duitsland, net buiten München,’ schreef hij bij een andere foto die hij aan Christophe en Mireille stuurde, maar Christof ontwaarde op de achtergrond, achter zijn gestalte, het benzinepompstation in zijn wijk in Frankfurt. Bovendien was de foto van twee jaar eerder, van 1968, want we hadden er allemaal eentje van hetzelfde fotorolletje (dat we gelijktijdig in het binnenste van de camera hadden gezeten troostte ons ook en vonden we grappig).
In het licht van dit verslag is de meest voor de hand liggende conclusie te erkennen dat papa een dwangmatige leugenaar was en dan zitten we er zeker niet ver naast, maar het lijkt ons toch een al te eenvoudige conclusie. Voorlopig willen we hem niet veroordelen, maar uitvinden waar hij is. Wie hij is. Als dat ooit lukt, zullen we hem tegen die tijd wel ter verantwoording roepen. Nu willen we ons liever onbevooroordeeld in de schaduwen van zijn leven begeven, tenslotte hebben we elkaar dankzij hem – en dankzij zijn afwezigheid – ontmoet. Het is misschien niet makkelijk te begrijpen, maar we willen de verontwaardiging liever inwisselen voor een volkomen subjectief, zo je wilt fictief, enthousiasme. Dezelfde foto’s die eens zijn bedrog in stand hielden, dragen nu met terugwerkende kracht vaak bij aan onze verbroedering in het verleden. We willen er graag de aanwijzing in zien dat papa deze familiebijeenkomst jaren geleden al heeft voorzien. Zo bieden ze nog een illusie waaraan we ons vastklampen. Toegegeven: onze deductieve werkwijze is misschien niet erg wetenschappelijk, maar zo kunnen we de foto’s tenminste wat luchtiger bekijken en ze nieuw leven inblazen.
Gezegd moet worden dat we het spel ook meespelen omdat we van één ding overtuigd zijn: op hetzelfde moment dat we in Barcelona voor het eerst bijeenkwamen en de foto’s van onze vader op tafel rangschikten om een aannemelijk verhaal te reconstrueren, beseften we dat hij ons nooit iets van zichzelf heeft laten zien. Geen flintertje. Nauwelijks gevoelens. Opeens deed die verzameling zwijgende, verouderde foto’s ons denken aan een reeks afbeeldingen uit een film, zoals de affiches die vroeger bij de ingang van een bioscoop hingen om de voorstellingen aan te kondigen. Je kon er eindeloos naar kijken, de bewegingloze acteurs en actrices bestuderen, je de scène voorstellen die ze speelden toen ze ineens werden stilgezet, maar als je van tevoren niets van het verhaal wist, was het onmogelijk eruit op te maken of het ging om een komedie, een drama of een misdaadfilm. Of ze op het punt van lachen stonden of van huilen.
Zo is het precies. Gabriel, onze vader, onze acteur, staat altijd onbeweeglijk op de foto’s en hoe langer je naar hem kijkt, hoe meer hij je intrigeert.