5
Besluiteloosheid
Alweer Cristòfol
Schon wieder! Again! De nouveau!
Rita was zich er niet van bewust, maar toen ze op haar ronde door Barcelona stap voor stap de bladzijden in de stadsgids afwerkte alsof ze zo de straten doorstreepte, was er iets wat in haar voordeel werkte. Gabriel trok namelijk het toeval aan. Al sinds het allereerste begin toen een onbekende vrouw hem op de wereld zette, of beter gezegd liet vallen, had het toeval zijn zinnen op hem gezet zoals een kat met een muis speelt. Zelfs in die mate dat wanneer hij op zijn eenendertigjarige leven terugkeek, hem het gevoel bekroop dat hij geen enkele belangrijke beslissing zelf had genomen, ook al waren het ogenschijnlijk zulke intense jaren geweest. Alles was hem gewoon overkomen omdat anderen het zo wilden, te beginnen bij de stokvisverkoopster die zijn gehuil had gehoord en hem de borst had gegeven. Ook zijn enige eigen vastberaden besluit – om in het pension te blijven wonen – zou je als het tegenovergestelde kunnen beschouwen, namelijk een passieve daad. Rita was dwangmatig naar toevalligheden op zoek, voor Gabriel waren ze onontkoombaar. Dat was het verschil dat hen verbond.
Als we deze draad volgen, mogen we aannemen dat de dood van Bundó, die hij had kunnen voorkomen als hij in Frankfurt was gestopt of als hij zijn vriend had laten rijden, hem van de ene op de andere dag veranderde. Tijdens de eerste twee maanden van eenzame opsluiting in het appartement aan de Via Favència had hij zich erbij neergelegd voortaan zonder toekomst te leven, alsof hij al dood was. Maar toen zorgde een willekeurig en opgelegd feit dat zijn naam Gabriel was, er in die schaduwloze dagen voor dat hij gedwongen werd een echte beslissing te nemen.
Het isolement van Gabriel – dat hebben we al gezien – werd voor het eerst verbroken op de dag dat de arts het gips verwijderde. Een bezoek aan de dokter leidt vaak tot een plotseling inzicht. Ook al ga je alleen maar voor een griepje of een antibioticakuur, de wachtkamer genereert zelfs bij de meest argeloze of nuchtere patiënt een ernst die het besef van de dood oproept. Het heeft te maken met die witte stilte, met de serieuze gezichten, het meeleven met de andere patiënten. In Gabriels geval had het doktersbezoek juist het tegenovergestelde effect: hij was zo eenzaam, zo wanhopig, zo vervreemd van alles dat hij erdoor opleefde.
Daarna maakte hij van elke keer dat hij naar de winkel moest een uitstapje. Dan trok hij zijn Engelse schoenen aan, die hem na een paar dagen als gegoten zaten, en wandelde door de buurt. In april was het eindelijk lekker weer met zonovergoten ochtenden, meisjes die voor het eerst met korte rokken en blote benen in de zon liepen en het eerste ijsje van het jaar aten. Als het mooie weer aanhield, doodde Gabriel ’s middags een paar uur lang de tijd in het Parc de la Guineueta. Hij ging dan op een bankje zitten alsof hij de ouderdom uitbeeldde, luisterde naar de kwaaltjes van bejaarden (daar knapte hij van op) en keek ondertussen naar de schommelende kinderen. Dan bestudeerde hij hun gezichtsuitdrukking en probeerde overeenkomsten te vinden met de moeders die hen in de gaten hielden.
Hij keek elke dag minder televisie, daar was de nieuwigheid inmiddels van af, en durfde steeds langere wandelingen te maken. In die tijd was de wijk Canyellas nog in aanbouw, vooral het gedeelte tegen de berghelling in de richting van Roquetes. Als hij behoefte had aan lichaamsbeweging liep hij door de drukte van de Via Favència omhoog naar de Carrer Alcántara, Garellano en nog hoger. De meeste straten waren onverhard; stoffig in de zomer, een constante modderpoel in de winter. Van een eenzame mast midden op een stuk onbebouwd terrein hingen elektriciteitskabels die zich als een dreigend spinnenweb over de huizenblokken verdeelden. Enkele buurtbewoners – het merendeel kwam uit Andalusië of Murcia – hadden twee vierkante meter beton voor hun huizen gestort als een soort plaatsje, en het gezellig gemaakt met een kooitje waarin een parkietje kwinkeleerde en een leeg vijfkiloblik olijven met een geranium. Nu het al echt lente was, zetten ze er aan het eind van de middag een paar stoelen neer en gingen lekker buiten zitten. De mannen rookten zware tabak en deden of ze nergens meer van opkeken, de vrouwen begonnen hysterisch te gillen als ze alleen al een glimp opvingen van een rat die de straat uit vluchtte. Dan deden ze vliegensvlug de voordeur dicht terwijl de mannen opgewekt in een schaterlach uitbarstten.
Twee keer in de week parkeerde er halverwege de ochtend een bestelbusje op een braakliggend terrein. Twee zigeunerinnen haalden er dozen vol kleren uit tevoorschijn die ze luid schreeuwend te koop aanboden. Iets verderop was een groepje opgeschoten jongens aan het voetballen, terwijl hun oudere broers sigaretten rookten en bespraken welke motor het makkelijkst te stelen was, de Bultaco of de Montesa. Op zijn wandelingen liep Gabriel er met een grote boog omheen, hoger en hoger de berg op, en bleef dan altijd staan bij het gedeelte waar een klein pijnbomenbos begon. Terwijl hij op adem kwam rookte hij een sigaret en keek uit over de stad. Op de voorgrond bewaakten steeds hogere hijskranen de krotwoningen van asbest golfplaten die daar nog standhielden. De geraamtes van twee of drie huizenblokken in aanbouw wierpen er een dreigende, vlekkerige schaduw op. Voorbij de Via Favència, veel verder naar beneden, reeg de sociale woningbouw zich als dominostenen in rijen aaneen, een ribbenkast van cement die in de vervuilde lucht vervaagde.
Toen hij genoeg van deze route had, breidde Gabriel zijn actieradius uit. Hij ging nooit met het openbaar vervoer. Hij voelde zich aangetrokken tot de pleinen die naar plaatsen op de Balearen waren genoemd en die hij lopend kon bereiken. Hij liep tot aan de Plaça de Llucmajor, of nog verder naar beneden tot hij bij de Plaça de Sóller kwam, en soms zwierf hij zelfs door Horta, beklom de heuvel Turó de la Peira en daalde daarna weer af naar de Plaça Eivissa. De terugweg liep hij altijd sneller, als een jonge hond die de grens van zijn territorium heeft overschreden en zich opeens verloren voelt, toch hield hij aan de wandeling een prettige, avontuurlijke smaak over. Met de bestelbus was hij vaak genoeg door dat gedeelte van Barcelona gereden, gehinderd door het drukke verkeer, maar nu wandelde hij er rond alsof hij er voor het eerst kwam, als een buitenstaander.
Die speurtochten in de buitenwereld (je zou ze ook speurtochten in de innerlijke wereld kunnen noemen) hadden dikwijls een sentimentele kant: hij zag zichzelf als Bundó’s plaatsvervanger, alsof hij de stappen van zijn vriend imiteerde in wat zijn natuurlijke omgeving zou zijn geweest. Hij observeerde alles met Bundó’s gretige blik, zoals hij bijvoorbeeld op een zondagmiddag gearmd met Carolina zou wandelen, en door die onmogelijke herinnering voelde hij zich getroost. Het was een manier om zich geen indringer te voelen.
Terwijl Gabriel in deze nieuwe gewoonte opging, kreeg hij op een goede dag, met dezelfde ongedwongenheid als waarmee hij in een café een kopje koffie bestelde, de buren groette of de was buiten hing, het idee om zelfmoord te plegen. Hij was geen wispelturige man; de gedachte kwam niet zomaar in een moment van zwakte bij hem op, maar kreeg sluipenderwijs gestalte. Zoals kiezels en sediment zich in de bedding van een rivier afzetten en op het laatst, op een doodgewone dag, de loop van een rivier tegenhouden. Hij had zelf niet precies kunnen zeggen wanneer het idee voor het eerst in hem was opgekomen en als hij eraan terugdacht had hij eigenlijk het gevoel dat het was voorbestemd. ‘Alsof het een fabrieksfout was,’ zei mijn moeder toen ik haar vroeg wat dat betekende.
Het ging als volgt. Op een namiddag eind maart was Tembleque langsgekomen en hadden ze een pilsje gedronken in het café aan de overkant. Behalve de laatste nieuwtjes over La Ibérica bracht zijn vriend hem ook een boodschap van meneer Casellas: er was een redelijke tijd verstreken sinds het ongeluk en bij het bedrijf wisten ze dat hij genezen was verklaard. Als hij de eerstvolgende maandag niet op het werk verscheen, zou hij worden ontslagen. Weer in zijn eentje thuis had Gabriel de voor- en nadelen afgewogen en toen zag hij het opeens. Als hij aan de ene kant van de weegschaal het terugkeren naar het werk legde, lag er aan de andere kant iets onbekends dat zwaarder woog. Toen hij erachter probeerde te komen wat het was, ontdekte hij dat het om het niets ging. Dat wil zeggen, het leek hem makkelijker van de aardbodem te verdwijnen.
Door een paar nogal alledaagse suggesties nam dat idee in zijn hoofd vastere vorm aan. Gabriel rookte een slof Ducados per week. Hij was veel meer gaan roken sinds hij een zittend leven leidde en probeerde dat onder controle te houden door ze op een vaste dag in de week te kopen. Dus liep hij elke maandagmorgen naar de tabakswinkel en haalde de hoeveelheid sigaretten waar hij het de hele week mee moest doen. De eigenaar, een Valenciaan die in de oorlog een oog was kwijtgeraakt, zeurde zoals gewoonlijk vijf minuten tegen hem aan, altijd met de onomwonden bedoeling de heldendaden van Franco te bewieroken (die vanaf een foto achter de toonbank naar ze keek), waarna hij de sigaretten in krantenpapier wikkelde. De winkelier las La Vanguardia en die maandag gebruikte hij de amusementspagina. Omdat hij de hele vorige dag niet had gerookt, maakte Gabriel thuis de slof direct open en stak een sigaret op. Terwijl hij op de bank zat pakte hij de half verkreukelde krantenpagina en las de kop:
Acteur Jorge Mistral pleegt zelfmoord
Hij woonde al jarenlang in Mexico
Ondanks zijn slechte geheugen voor namen, wist Gabriel wel wie Jorge Mistral was, en zo werd zijn interesse gewekt. Tijdens een van de laatste verhuizingen hadden Bundó, Petroli en hij het toevallig over de acteur gehad. Op de radio hadden ze op het nieuws gehoord dat zijn pasgeboren dochtertje was gestorven. Toen ze het drama bespraken, hadden ze de films opgenoemd die ze van hem hadden gezien. Petroli herinnerde zich Locura de amor, waarin de acteur nog heel jong was, veelbelovend, zoals ze hem noemden. Bundó had herinneringen opgehaald aan de keer dat ze door de nonnen mee waren genomen naar cinema Goya. Ze waren toen een jaar of elf, twaalf en hadden Botón de ancla gezien, die over de marine ging, met Jorge Mistral in de hoofdrol. Daarna hadden alle jongens in het weeshuis een tijdlang gespeeld dat ze gezonken boten redden en verkondigd dat ze later zeeman wilden worden.
Gabriel zag dat de krant van een paar dagen geleden was, van vrijdag 21 april. Jorge Mistral had zich op donderdag 20 april het leven benomen. Toen hij het artikel las ontdekte hij dat Jorge niet zijn echte naam was. Eigenlijk heette hij Modesto Llosas Rosell. Hij had zich een kogel door het hoofd gejaagd. Eenenvijftig jaar oud. Hoewel hij van Spaanse origine was, woonde hij al heel lang in Mexico. Hij had drie brieven achtergelaten, een voor zijn vrouw, een voor een vriend, eveneens acteur, en een voor de rechter.
Als zelfmoordenaar in spe betrok Gabriel de informatie in het bericht op zichzelf en stelde hij zich zijn eigen verdwijning en afwezigheid voor, nog zonder de praktische en naargeestige elementen ervan. Zou de krantenpagina een teken zijn? Jaren geleden was hij de bijzonderheden rond zijn geboorte te weten gekomen dankzij een krantenpagina die hij toevallig had gevonden. Zulke dingen gebeuren. Dus misschien wees dit stukje hem de weg die hij moest volgen. Het was de symmetrie van dit alles, die hem aantrok.
’s Middags ging hij nogmaals naar de tabakswinkel en vroeg de oorlogsinvalide of hij de kranten van het afgelopen weekend even mocht inzien. De winkelier, die iedereen wantrouwde, keek hem scheef aan met het enige oog dat hij nog had, maar gaf hem toch de kranten. De klant is koning. In La Vanguardia van zaterdag stond te lezen dat Jorge Mistral op het moment van zijn dood aan kanker leed, maar vrijwel niemand wist dat, zelfs zijn vrouw niet. Op zondag stond er weer een artikel in, samen met condoleanceberichten van vrienden van de acteur. In zijn testament scheen te staan dat hij gecremeerd moest worden, toch wilde zijn familie hem liever begraven, want dan konden ze bloemen op zijn graf leggen. Gabriel vroeg of hij de twee pagina’s mocht hebben – desnoods kocht hij nog wat sigaretten. Hij kreeg ze van de winkelier cadeau.
Dinsdag ging hij ’s ochtends vroeg de deur uit om opnieuw La Vanguardia te kopen. Staand voor de tabakswinkel sloeg hij de krant open en zocht de amusementspagina, maar er was verder geen nieuws. Woensdag kocht hij de krant weer. Hij wilde graag weten wat er in Jorge Mistrals brieven stond. Nauwkeurig las hij de hele pagina, maar hij kon er niets over vinden en toen hij verder bladerde naar de korte berichten stuitte hij op een kop die zijn bloed deed stollen:
George Sanders slaat de hand aan zichzelf
in een hotel in Castelldefels
Weer een acteur. Dit keer was het een groter bericht, over drie kolommen, met een foto van George Sanders in die typische houding van raadselachtige man, altijd amicaal en afstandelijk tegelijk, waarmee hij zoveel rollen had bemachtigd. Het gezicht van de acteur kwam hem bekend voor, maar hij kon zich geen enkele film herinneren. Onder de kop stond het briefje afgedrukt dat hij had achtergelaten: ‘Ik ben deze rioolwereld zat, ik heb geld om te betalen, breng mijn zuster op de hoogte, mijn allerbeste wensen.’
Het was natuurlijk in het Engels geschreven, ondanks de onvaste hand had het nog steeds iets van schoonschrift, en iemand had het voor de krant vertaald. Gabriel las elke zin van het artikel alsof hij een orakel raadpleegde. George Sanders had zich in kamer 3 van hotel Rey Don Jaime in Castelldefels van het leven beroofd. Met behulp van een fles whisky had hij vijf potten slaappillen ingenomen. Hij was twee dagen tevoren uit Palma de Mallorca aangekomen – in januari was het huis dat hij daar bezat verkocht – en zou de volgende dag doorreizen naar Parijs. Hij scheen een moeilijke tijd door te maken en met de gedachte te spelen een huis aan het strand van Castelldefels te kopen. (Wie weet deden de palmbomen die daar een beetje wild en scheef langs de kust groeiden, hem wel denken aan Santa Mónica of Venice Beach, of aan een ander strand in de buurt van Los Angeles.) Het bericht eindigde met een biografie waarin zijn meest bekende films werden opgesomd. Er waren twee titels bij die Gabriel kende – All about Eve en The picture of Dorian Gray – maar hij wist niet zeker of hij ze ook had gezien. De komende dagen zou hij goed op de televisieprogrammering letten. Als er een bekende acteur stierf, werd er op het tweede net soms als eerbetoon een film met hem uitgezonden. In de uren die volgden, herschikte hij alle gegevens om er gemeenschappelijke richtlijnen in te ontdekken. Kon het toeval zijn dat George Sanders en Jorge Mistral allebei acteurs waren en dezelfde voornaam hadden? Hij had ergens – waarschijnlijk op de radio – gehoord dat de ene zelfmoord vaak de andere uitlokte, als een besmettelijke ziekte. Wie weet had George Sanders het besluit genomen – want het was een besluit, een moedige daad – nadat hij over de dood van zijn collega had gehoord. En als dat waar was, wie zou er dan volgen? Op welk teken moest hij wachten? In de dagen erna bleef hij verslaafd aan de pagina’s met korte berichten. Behalve La Vanguardia kocht hij nu ook El Correo Catalán. Hij ging aan de eettafel zitten en spelde de twee kranten van voor tot achter. Een paar dagen kwam hij nog nieuwe bijzonderheden tegen – Sanders had Nembutal en Tranxene geslikt – maar daarna werd er niet meer over geschreven. Tijd is een tiran die straft met vergetelheid, en kranten, met hun naïeve pretentie het heden te vangen, zijn daar het beste bewijs van.
Aangezien zijn nieuwsgierigheid nog steeds niet was bevredigd, nam Gabriel op zaterdagochtend de trein naar Castelldefels voor een bezoek aan hotel Rey Don Jaime. Hij droeg een colbert met stropdas om niet op te vallen, maar een van de receptionisten had hem meteen in de gaten en gooide hem het hotel uit, schreeuwend dat ze al die journalisten zat waren. Als hij meer wilde weten, moest hij maar naar de politie gaan. Twintig minuten later lukte het Gabriel toch met een groepje Duitse toeristen mee naar binnen te glippen. Toen hij voor kamer 3 stond, bleek de deur verzegeld te zijn met een geel lint. Hij twijfelde even of hij dat zou verbreken, maar op het laatste moment bedacht hij zich. Wat heb je er ook aan? vroeg hij zich af toen hij alweer onderweg naar huis was. Hij was nooit een voyeur geweest en zou dat ook nooit worden.
Ondanks alles waren zijn zelfmoordneigingen nog niet verdwenen. Integendeel, ze hielden hardnekkig stand, en namen tijdens zwakke momenten een nog groter deel van zijn ziel in beslag. Hij rekende uit dat er vijf dagen zaten tussen het overlijdensbericht van Jorge Mistral en dat van George Sanders. Het was dus niet helemaal belachelijk te verwachten dat er vijf dagen later – maandag – weer een zelfmoordbericht in de krant zou staan. Als dat niet zo was, moest hij misschien overwegen of het zijn beurt was.
Het bleek dat het die maandag 1 mei was, de Dag van de Arbeid en een feestdag. Het was lekker weer en dat lange weekend was de stad leeggelopen, zodat er geen enkele kans op nieuws leek te zijn. De vorige dag had de tabakswinkelier gewaarschuwd dat hij gesloten zou zijn, een kwestie van principes, en hem eraan herinnerd dat La Vanguardia niet zou verschijnen. Dat alles had tot gevolg dat Gabriel thuisbleef en zonder kranten zat. Die onthouding deed hem goed, de uren verstreken zonder noemenswaardige gebeurtenissen. Toch kon hij ’s nachts niet slapen. In het vloeibare onderbewustzijn van zijn slaap vormde zich, als een klontje dat niet wilde smelten, een nieuwe vraag: als het moment daar was, hoe moest hij het dan aanpakken?
Ook al was hij zich er niet van bewust, de dinsdag bracht een adempauze. ’s Middags ging hij eerst een paar uur wandelen en pas op de terugweg kocht hij bij de tabakswinkel haast met tegenzin drie kranten, alsof hij zich verplicht voelde. Hij hoefde La Vanguardia maar open te slaan of daar zag hij de kop al staan, bij de overlijdensberichten, boven een halve kolom.
Bij de dood van Gabriel Ferrater
Het bericht vermeldde niet hoe hij was overleden, maar het feit dat het een dichter betrof, zei genoeg. Sinds mensenheugenis plegen dichters zelfmoord, bedacht hij. Vervolgens las hij het hele artikel en hoewel het vol vaagheden stond, had hij duidelijk het gevoel dat het om zelfmoord ging. Even later zag hij dat bevestigd in een minder terughoudende krant.
Van de drie zelfmoorden was hij nog het meest onder de indruk van Gabriel Ferraters dood. De man had dezelfde naam als hij! Was er nog enige twijfel mogelijk? Eerst een Jorge die om een George riep en nu een Gabriel die de volgende Gabriel riep. De dichter was al een paar dagen eerder gestorven, waarschijnlijk op donderdag, maar ze hadden hem pas op maandag gevonden. Hij woonde helemaal alleen in Sant Cugat. Behalve dichter was hij ook docent aan de universiteit. Hij was nog geen vijftig jaar. Gabriel pluisde alle berichten uit, maar kon er verder geen wezenlijke informatie over vinden. Zo was het onbekend of de dichter een briefje of bericht had achtergelaten.
Het duurde uren voor hij het nieuws had verwerkt. Hij zat daar maar te peinzen en piekeren, en toen hij opkeek was het al donker. Op dat uur van de avond, waarom wist hij niet, liep hij altijd naar het balkon en rookte zijn een-na-laatste sigaret van de dag (de laatste bewaarde hij voor vóór het slapengaan). Het was over achten, hoog in de lucht verloren de kleuren hun kracht en beneden leek de stad op te lossen in een ijle nevel. Het weidse uitzicht was voor Bundó een van de redenen geweest om het appartement te kopen. De zon verdween langzaam achter de bergtoppen van Collserola en Gabriel stelde zich voor dat hij met de langgerekte schaduw van zijn lichaam heel Barcelona kon bedekken. Als hij een arm omhoogstak, zou er een hele wijk verduisterd worden. In gedachten verdiept keek hij naar beneden en verbaasde zich er weer over hoe hoog het appartement lag. Zes verdiepingen, voordat je op de stoep te pletter sloeg. Er kwam een gedachte in hem op: op het moment zelf hadden alle ogenblikken van de dag stuk voor stuk zin, maar allemaal bij elkaar opgeteld, als geheel, betekenden ze niets.
Nogmaals voor de duidelijkheid christoffels: jullie kunnen er zeker van zijn dat er in Gabriels argumenten om zich van het leven te beroven geen spoortje tragiek zat. Het bewijs is dat hij die nacht tussen het uitkleden, het aantrekken van zijn pyjama en het tandenpoetsen door, gewoon uitrekende wanneer het zijn beurt was om zelfmoord te plegen. Als hij vier dagen vanaf vandaag rekende, het moment dat hij over de dichter had gelezen, zou het zaterdag moeten gebeuren. Ja, zaterdag was helemaal geen slechte dag. Maar vervolgens vond hij dit op de zaken vooruitlopen overdreven en onnatuurlijk. Bovendien besefte hij dat zijn dood de krant niet zou halen. Geen enkele journalist zou zoiets schrijven als: ‘Vrachtwagenchauffeur pleegt zelfmoord in...’ Als hij echt een schakel in de ketting zelfmoorden wilde zijn om het gebaar zin te geven, moest hij een algemeen bekende plek zoeken. De Sagrada Familia. De leeuwen in de dierentuin. Het vliegtuigje op de kermis van de Tibidabo. Iets buitenissigs zodat hij de voorpagina van de kranten zou halen.
Nu het bijna zover was, werd hij opeens nog ijdel.
Na heel lang nadenken, koos hij het monument van Christoffel Columbus, bladzijde 27 in Rita’s stadsgids. Hij speelde met het symbolische idee dat zijn laatste reis een sprong moest zijn van zo’n illustere reiziger als deze zeevaarder. Hij zou het op zaterdagmiddag doen, het tijdstip waarop de Barcelonezen graag over de Rambla flaneerden, de bloemisten wat van de prijs van de half verlepte anjers afdeden en de hoeren hun eerste klanten oppikten op de hoek van de Carrer Escudellers. Hij zou een kaartje voor het monument kopen, met de lift naar de uitkijkpost bovenin gaan en zich als er even niemand oplette, naar beneden storten en voor de laatste keer met zijn blik het uitzicht over Barcelona omarmen. Of misschien zou hij in de richting kijken die Columbus met zijn vinger aanwees, naar open zee. De zeevaarder zou geen spier vertrekken bij zijn doodsmak. In de geschiedenis van alle beroemde monumenten, van de Eiffeltoren tot de Big Ben, kwam toch een zelfmoord voor die ze prestige verleende? Nou, hij zou de boeken in gaan als de zelfmoordenaar van Columbus.
Hoewel hij het allemaal vrij goed had voorbereid, christoffels, is Gabriel nooit van het Columbusstandbeeld afgesprongen. Hij heeft de liftjongen geen gedag gezegd. Hij heeft zelfs geen entreekaartje gekocht. Hoe paranormaal het ook mag lijken, het was Bundó die zijn leven redde. Dat deed hij door vanuit het hiernamaals in te grijpen en daarmee maakte hij alle geduld en gunsten die onze vader al sinds hun kindertijd verleende aan zijn boezemvriend, ruimschoots goed.
Bovendien was het feit dat Bundó’s verhuisde ziel (of is hier sprake van zielsverwatering?) op de valreep verscheen extra gunstig, aangezien Rita op dat moment de mogelijkheid al had uitgesloten dat Gabriel zich op bladzijde 27 van haar gids verschool. Ze zou nooit op tijd in de buurt van het Columbusstandbeeld zijn geweest om hem te redden.
Overigens was Rita’s ambitie Gabriel te vinden op de kaart van Barcelona, van de ene op de andere dag verdwenen. De bijzondere methode raakte achterhaald dankzij een belangrijke gebeurtenis die min of meer plaatsvond in de tijd dat Gabriel de serie zelfmoorden ontdekte en overwoog zich daaraan toe te voegen.
Koppig als geen ander had Rita zich al wekenlang aangewend elke ochtend, zodra ze op het vliegveld aankwam, haar onderzoek te beginnen met te informeren of de zwarte canvas tas al terecht was. Ze trok zich niets aan van de ontkennende antwoorden van haar collega’s, van wie sommige al dachten dat ze gek geworden was. Ze zeiden telkens weer dat die rottas nooit meer boven water zou komen. Dat er bagage spoorloos verdween, was aan de orde van de dag en juist zij wist dat beter dan geen ander. Toen deed zich op een dag eind april het langverwachte wonder voor.
Hoewel ze zich de scène wel duizend keer had voorgesteld, kwam de zwarte tas niet in zijn geheel tevoorschijn, zoals zij had gedacht, maar in fragmenten. Dat ging als volgt. Ze was net klaar met een passagier, de laatste van de rij tot er een nieuwe lichting zou komen, en ging aan het tafeltje in de Kooi zitten. Ze had stevige benen gekregen van de dagelijkse kilometerslange wandelingen door de stad, maar haar voetzolen deden zeer. Het was één uur ’s middags en er was niets te doen. Haar chef was ergens wat gaan eten. Als er geen passagiers waren, ging ze normaal gesproken naar het magazijn om de verloren koffers van die ochtend uit te zoeken, maar daar had ze nu geen zin in. Aan het andere uiteinde van de hal zag ze de gestalte van Leiva die een vloermop voortsleepte. Rita herkende hem aan zijn olifantenpostuur. De man was door de griep geveld geweest en ze had hem al een paar dagen niet gezien. Stukje bij beetje, behendig zigzaggend als een slalomskiër, kwam Leiva op haar toe lopen, ondertussen de marmeren vloer glanzend schoon dweilend. Rita gaapte.
‘Ben je weer beter?’ vroeg ze toen hij dicht genoeg in de buurt was om haar te kunnen verstaan. Hun vriendschap was gebaseerd op wederzijdse ironische plagerijen. Ze wisten die zonder elkaar pijn te doen op de spits te drijven. Daarentegen was er bij Porras seksuele spanning in het spel, die zij altijd tenietdeed door hem uit te schelden voor wijsneus, en de relatie met Sayago leek het meest op die tussen een hysterische vader en een rebelse dochter (de gesprekken eindigden meestal met een kinderachtig ‘Ja, papa’ van haar kant). Met Leiva had ze tegenwoordig het meeste contact, sinds hij een paar maanden geleden was begonnen Catalaans tegen haar te praten. ‘Hoe was je vakantie?’
‘Gaat wel,’ antwoordde hij, een geeuw onderdrukkend. Ze had hem aangestoken met gapen. Vervolgens legde hij een hand op zijn voorhoofd om de koorts te controleren en haalde hem meteen weer weg alsof hij zich brandde. Hij liet de mop op de vloer vallen. ‘Hoe laat is het? Zeg alsjeblieft dat het al twee uur is, lieg het desnoods.’
‘Twee uur.’ Ze wachtte even, zodat hij haar geloofde. ‘Nee, precies één uur. Sorry. Heb je geen horloge?’
‘Ja, tuurlijk wel, de Festina van mijn huwelijk,’ zei hij terwijl hij zijn mouw opstroopte om het goud aan zijn pols te laten zien. ‘Maar de afgelopen dagen toen ik ziek was, is hij stil blijven staan, ik moet hem nog laten maken. In de tussentijd draag ik hem toch, ik kan niet zonder. Dan voel ik me naakt.’
‘Dan is het voor iedereen beter dat je hem nooit afdoet.’
Ze lachten allebei. Leiva hing met zijn hele gewicht op de balie. Hij was zo iemand die niet rechtop kan staan. Hij haalde een pakje kauwgom uit zijn zak bood haar er een aan.
‘Jij hoeft zeker niet, hè?’
‘Nee, dank je wel, straks vergiftig je me nog,’ beet ze hem toe, maar ze nam er toch een. Daarna keek ze haar vriend onderzoekend aan. ‘Ben je soms afgevallen? Je ziet er wat magertjes uit.’
Leiva, die goeie lobbes, had niet door dat ze hem in de maling nam. De blauwe stofjas zat net als altijd strak, en spande om zijn buik.
‘Misschien wel,’ zei hij trots. ‘Dat komt door de griep, maar ik ben vast weer snel op mijn oude gewicht, zeker weten.’ Hij zette zijn woorden kracht bij door een knoopje open te doen alsof hij uit de jas barstte. Rita’s aandacht werd opeens getrokken door het overhemd dat hij eronder droeg.
‘Laat dat overhemd eens zien, Leiva? Doe je stofjas eens uit. Alsjeblieft?’
Leiva liet zich dat geen twee keer zeggen en toonde zijn flanellen overhemd, het moiré van het zwart-witte visgraatpatroon dat pijn deed aan je ogen.
‘Mooi hè? Het is de eerste keer dat ik hem aanheb. En de laatste. Ik zweet me een ongeluk.’
Als in een flits herkende Rita het oerlelijke overhemd dat Bundó aanhad op de foto die ze op zijn begrafenis had gezien. Het was ondenkbaar dat er twee zulke overhemden bestonden en Leiva droeg hem op dezelfde nonchalante, verfomfaaide manier.
‘Waar heb je die vandaan?’ drong ze aan.
Leiva kwam wat dichterbij staan en liet zijn stem dalen.
‘Hiervandaan, je weet wel. Uit onze zaakjes...’ Hij knipoogde opzichtig.
‘Wanneer was dat dan, ik herinner ’m me niet...’
‘Zo’n drie weken geleden. Op een dag dat jij druk bezig was andere koffers te doorzoeken. Je zei dat je niks wilde, dat wij alles maar moesten houden.’
‘Het was toch geen zwarte canvas tas, hè?’
‘Nee, ik geloof het niet...’ Het was te merken dat Leiva er niet helemaal zeker van was en vreesde dat hij iets verkeerds zou zeggen. Tenslotte was Rita de baas in de kwestie van de verloren bagage. In een poging zijn geheugen op te frissen, haalde hij een hand door zijn vette haar. ‘Nee hoor, ik weet het alweer. Het was een kakikleurige tas, zo’n legertas, heel groot. Ik weet niet of je je die nog herinnert.’
‘Komt me bekend voor, ja.’
‘Hij leek heel vol, maar toen we hem openmaakten, bleek hij vrijwel leeg te zijn en er zat een... ja, nu je het zegt! Er zat nog een tas in. Die was zwart. Ik weet het nog goed, want toen we dat zagen kwam Sayago met een van die uitdrukkingen op de proppen waar hij zo gek op is: “Grote vissen eten de kleintjes.” Die lui van Lufthansa hadden de tas gewoon in die andere gepropt, waarschijnlijk om ruimte te winnen.’
‘Waarom hebben jullie me dat niet verteld?’
‘Kind, je was zo verdiept in je gedoe dat we je niet wilden storen. Je was flauwgevallen weet ik nog, en je zag er heel pips uit. Bovendien zat er niks van waarde in. Alleen wat nutteloze troep. Een verroeste flessenopener en een zonnebril met kapotte glazen. Dit overhemd was nog het beste uit de hele buit!’
‘Wat hebben jullie met die tas gedaan? Zaten er geen papieren in, een adres of zo?’
‘Ja, ik geloof het wel. Maar we hebben waarschijnlijk alles weggegooid, net als altijd...’
‘Wee je gebeente!’
‘O nee. Helemaal niet!’ riep Leiva meteen uit, blij dat hij zichzelf kon corrigeren. ‘Porras heeft alles gehouden. Het was een soort ministersmap, van het Spaanse consulaat in Duitsland, we durfden hem niet gewoon in de prullenbak te knikkeren. Volgens mij ligt hij nog in zijn kastje.’
‘Nou, dan kan je Porras mooi even gaan zoeken en zeggen dat hij die map direct aan mij geeft!’ Rita was buiten zichzelf en Leiva herkende haar niet terug. ‘Je weet niet half hoe belangrijk die map voor mij is!’
De ongekende stelligheid van Rita’s woorden waren als een regen zweepslagen voor haar bondgenoot, en hij ging er als de gesmeerde bliksem vandoor om Porras te halen.
Tien minuten later had Rita de map van het consulaat al in handen en met de hebzucht van een despoot streek ze liefkozend over de kaft. De zwarte canvas tas was onderweg verdwenen, ergens in een prullenbak gedumpt, en de spullen die erin zaten hadden een vergelijkbaar einde gekend. Het waren onvermijdelijke verliezen, slachtoffers van eigen vuur, zodat de omsingeling van Gabriel met doelmatiger manoeuvres zou vorderen.
Nu even wat over Rita. Als ik haar dwing de martelkamer van het geheugen te betreden – jazeker, ik dwing haar, ik ben een slechte zoon – ziet mijn moeder wel in dat ze in die korte periode de energievoorraad van een half leven heeft verbruikt. Zelf zegt ze het als volgt:
‘Mijn natuurlijke gesteldheid was waakzaam, oplettend, in staat van paraatheid, een uitzinnige concentratie, waardoor ik dag en nacht gespannen was; een bezieling die ik daarna nooit meer heb gevoeld. Het kwam doordat ik in de toekomst leefde en niet in het heden (het heden was slechts een trampoline) en iedereen weet dat je fantasie zonder al te veel moeite de letters aanvult die je nog mist voor het sleutelwoord: geluk. Rondlopend door die speelgoedstad Barcelona, twijfelde ik er geen seconde aan dat ik Gabriel uiteindelijk zou tegenkomen. En dat hij me niet uit de weg zou gaan. De vijf minuten die we op het vliegveld in elkaars ogen hadden gekeken waren voldoende geweest.’
‘Wat je zegt over die liefde op het eerste gezicht, zonder hem ook maar een beetje te kennen... Het klinkt alsof je verliefd op de liefde was,’ zeg ik tegen haar. ‘Zulke mensen bestaan. Misschien projecteerde je op Gabriel alleen...’
‘Nee, nee, absoluut niet,’ onderbreekt ze me zelfverzekerd. Ze heeft er een hekel aan als ik haar met onzinnige theorieën in de rede val. ‘Het zegt genoeg dat ik daarna nooit meer in dezelfde fout ben vervallen. Ik was verliefd op Gabriel, punt uit. Op de toekomst met Gabriel. Niet alle liefdesgeschiedenissen zijn hetzelfde, toch?’ Ik kan merken dat ze steeds geïrriteerder raakt. ‘Wat denk je eigenlijk, dat er geen andere kansen waren? Ik was tweeëntwintig en mijn karakter was gevormd door de rampspoed in mijn familie en de eenzaamheid, ik weet niet wat erger is. Ik had geleerd mezelf te redden. Het gebeurde vaak genoeg dat een reiziger met een dikke portefeuille (en die lieten ze nog schaamteloos zien ook!) me ten huwelijk vroeg, daar ter plekke voor de Kooi, na me pas vijf minuten gezien te hebben. Misschien had ik erop in moeten gaan... Wie weet waar ik dan nu zou zijn. Jij nergens, schatje, zoveel is zeker. Jij zou er helemaal niet zijn.’
Oké. Ik vat hem – ik vat de hints altijd – en hou mijn mond maar. Toen ik een jaar of veertien, vijftien was, heb ik haar gesmeekt me nooit meer ‘schatje’ te noemen, maar in dit soort situaties is het haar geheime wapen.
Onderweg naar huis bewaakte Rita de map met overdreven veel zorg. Als een onzekere studente klemde ze de map stijf tegen haar borst, en wantrouwde iedereen die bij haar in de buurt kwam. Hoewel ze hem in de trein had kunnen openen, durfde ze er met al die mensen om zich heen niet in te kijken. Toen ze eenmaal de drempel van haar huis over was, veranderde de zorg in aanbidding. Ze legde de map ter bestudering klaar op tafel. Maar eerst kleedde ze zich om, ging naar de wc en maakte een kop warme chocolademelk, zoals ze altijd deed wanneer ze een mooie film op tv ging kijken of een boek wilde uitlezen waar ze helemaal weg van was. Dan wilde ze niet gestoord worden. Ze had geen haast en genoot ervan de spanning op te voeren. Ze zei tegen zichzelf dat het lot haar al zoveel dingen beloofd en onthouden had, dat het dit keer geen teleurstelling mocht zijn.
Twee maanden eerder had Gabriel in de auto onderweg naar het vliegveld de inhoud van de map geordend. Nu deed Rita het tegenovergestelde, alsof ze achteruitschakelde, bereidde ze zich erop voor dat verleden te corrigeren.
De vrachtwagenpapieren vond ze interessant omdat het haar fysiek dichter bij Gabriel bracht, op de meeste papieren zaten namelijk vettige vingerafdrukken en sommige moesten wel van hem zijn. Het internationale kentekenbewijs en de routepapieren vond ze cryptisch en onbelangrijk. De informatiefolder over de appartementen aan de Via Favència was een bevestiging dat ze op de juiste plek gespioneerd had, maar ze voelde absoluut geen heimwee naar het weekend dat ze daar verloren in de kou had staan wachten. Van de rest van de papieren was het duidelijk dat het saaie mededelingen van het bedrijf waren, oude verkreukelde pakbonnen met data van vijf jaar terug (aangezien Gabriel vaak degene was die ze ondertekende, waren ze als een handtekeningenverzameling voor een fan) en instructies met adressen waar meubels moesten worden afgeleverd... Ze werd er een beetje weemoedig van, als een archivaris die bijna met pensioen gaat, tot ze een vrij recente brief vond met het logo van Verhuizingen La Ibérica. Al lezend slaakte ze een kreet van blijdschap. Voor Rita lag het vel papier dat Rebecca vlak voor de laatste verhuizing aan Gabriel en Bundó had gegeven, met informatie over hun medische keuring. De boodschap kon niet duidelijker zijn, het was alsof iemand haar instructies gaf.
Afspraak voor de medische keuring van Gabriel Delacruz en Serafí Bundó (ik weet wel dat het handiger is om alles op één dag te doen, maar dat gaat niet).
Plaats: Ziekenfonds voor de Transportsector. Clínica Platón, Calle Platón 33.
Donderdag 20 april, 9 uur ’s ochtends. Bloedonderzoek. Nuchter – oftewel zonder te ontbijten, Bundó.
Vrijdag 28 april, 10 uur ’s ochtends. Oogarts. Dokter Trabal.
Vrijdag 5 mei, 10 uur 30 ’s ochtends. Kno-arts. Dokter Sadurní.
Maandag 8 mei, 9 uur ’s ochtends. Algemene keuring. Dokter Pacharán.
De cijfers en letters dansten voor haar ogen, bedwelmden en verwarden haar. Even leek het onmogelijk wijs te worden uit dat samenraapsel van data. Welke dag was het vandaag? Vrijdag al? Donderdag? Donderdag 27 april? Ja, toch? Een collegaatje, Montsé, had vandaag vanwege haar naamdag gebakjes uit Tortosa meegebracht. Of was dat gisteren? Ze had geen kalender in huis en baalde nu dat ze altijd zo kieskeurig was: toen ze op een zaterdag in december op de markt was, had de slager haar bij het afrekenen een kalender gegeven. Ze vond de zoetsappige foto’s van jonge poesjes belachelijk en tuttig, daarom had ze hem weggegooid, hoewel ze wist dat zo’n ding nog wel eens van pas kon komen. Elk jaar hetzelfde verhaal. En nu wist ze niet welke datum het was. Ze liep de gang op en belde bij de buurvrouw aan. Haar handen aan haar schort afvegend deed de vrouw open. Ze was zeker het eten aan het klaarmaken.
‘Welke dag is het vandaag?’
‘Wat?’
‘Ik vroeg welke dag het vandaag is, Mariona.’
‘Donderdag, kind.’
‘En welke datum, welke datum is het vandaag?’
‘Donderdag 27 april. De heilige Maagd van Montserrat. Maar wat is er aan de hand, Rita? Kom even binnen, ik heb net een tortilla op het vuur staan...’
‘Nee, dank je wel. Dag...’
Rita’s woorden stierven weg in de gang. Ze vergat de deur achter zich dicht te doen en zoals zo vaak deed de buurvrouw dat voor haar. Ondertussen was Rita haar kansen aan het berekenen. Een van de dagen was al voorbij, maar er waren er nog drie over, drie geweldige kansen – 28 april, 5 mei en 8 mei – die op alle kalenders van de wereld roodgekleurd zouden moeten zijn, als een feestdag.
De volgende dag belde ze naar de Kooi en zei tegen haar collega’s dat haar oog vreselijk ontstoken was, ‘een strontje heet zoiets, toch?’, en dat ze naar de oogarts moest. Door de leugen als halve waarheid te vermommen, voelde ze zich minder schuldig en was ze voorbereid op een toevallige ontmoeting. Je zou het de Stanislavskimethode kunnen noemen, toegepast op het theater van de werkvloer. De afspraak van Bundó en Gabriel bij de oogarts stond op tien uur ’s ochtends. Om halftien was Rita al twintig keer langs de kliniek gelopen. Een kwartier later ging ze naar binnen, vroeg naar de oogarts en nam plaats in de wachtkamer. Er zaten drie mannen te wachten, maar geen van hen was Gabriel. Ook niet Bundó (dat ontbrak er nog maar aan). De assistente vroeg haar naam om het tijdstip van de afspraak te bevestigen, maar Rita zei dat ze alleen een vriendin kwam ophalen.
‘Ze heeft me vanochtend gebeld om te vragen of ik kon komen,’ verzon ze ter plekke. ‘Ze is er nog niet. Ik geloof dat ze een ontstoken oog had, haar rechter- of linkeroog, dat weet ik niet meer, en afhankelijk van wat dokter Trabal zegt, moet ik haar misschien naar huis brengen.’
De assistente geloofde haar. Rita had de map met papieren bij zich – eindelijk had ze een goed excuus om Gabriel aan te spreken – en ze was zo zenuwachtig dat ze met haar vingers het plastic van de kaft af peuterde. De daarop volgende minuten was het alsof ze een tenniswedstrijd volgde: haar aandacht ging van de map naar de deur, van de deur naar de map.
Alle patiënten die zaten te wachten, waren de spreekkamer in gegaan en weer uit gekomen. Gabriel kwam niet opdagen. Om tien over tien stak de assistente haar hoofd om de hoek.
‘Serafín Bundó.’
Ze zei de naam nog eens. Omdat er niemand opstond, las ze vervolgens een andere naam op.
‘Gabriel Delacruz.’ Ze wachtte even. De andere patiënten keken elkaar aan. ‘Gabriel Delacruz?’
Rita wilde bijna ‘Ik!’ roepen en de spreekkamer binnengaan, zozeer identificeerde ze zich met die naam. Toen werd de volgende naam op de lijst afgeroepen en stond er een meisje op. Voor de zekerheid wachtte ze nog tien minuten en droop uiteindelijk stilletjes met de staart tussen de benen af. In tegenstelling tot de voorgaande fiasco’s, raakte ze door deze nieuwe teleurstelling wel ontmoedigd. Als een actrice die na de voorstelling moeite heeft los te komen van haar personage, kon ze niet goed zien toen ze de wachtkamer verliet. Ondanks de stralende zon was de buitenwereld een vaag kleurenmengsel, met grijs als boventoon. Toen ze haar blik scherpstelde zag ze dat ze nog twee reservekogels over had, namelijk 5 en 8 mei. In een vlaag van pragmatisme beloofde ze zichzelf dat, mocht ze op geen van beide dagen met Gabriel in contact komen, ze hem voor altijd uit haar hoofd zou zetten.
Verdiept in deze overpeinzingen liep ze de Carrer Muntaner in, toen ze hem opeens meende te herkennen op een bankje op de Plaça Adrià. Hij zat met zijn rug naar haar toe en ze kon zijn gezicht niet zien, maar zijn uiterlijk – de bonkige rug, het korte haar, de langwerpige schedel – kwam overeen met het beeld dat ze van Gabriel had. Meteen begon ze te speculeren: misschien was hij op weg naar de kliniek en had hij zich bedacht, misschien was hij het adres kwijt en wist hij nu niet wat hij moest doen, misschien... De laatste tijd, al voor Rita het papier met de cruciale data in handen had gekregen, zag ze Gabriel overal in de stad en dit soort verschijningen waren een constante in haar dagelijks leven geworden. Tijdens de wandelingen door Barcelona kon ze uren achter een mogelijke Gabriel aan lopen, hem net zo lang bestuderen tot ze iets zag wat haar ervan overtuigde dat hij het toch niet was. Vanwege een of ander bijgeloof liep ze nooit rechtstreeks op die evenbeelden af om te vragen hoe ze heetten. Nu vond ze eindelijk dat de gelegenheid daar was en stak de straat over. Precies op dat moment liep er een meisje van achteren op de man toe, bedekte zijn ogen met haar handen en vroeg: ‘Wie ben ik?’ Op drie meter afstand hoorde Rita het antwoord en daarna zag ze hoe de man zich omdraaide en het meisje een zoen gaf. Nee, dat was Gabriel ook niet. Gelukkig.
En nu is het moment aangebroken om over het bovenaardse ingrijpen van Bundó te vertellen. De parapsychologie heeft vast een naam om dit fenomeen te beschrijven, maar die ken ik niet. Het geval wil dat Gabriel op vrijdagochtend, dertig uur voor zijn geplande zelfmoord, met ondraaglijke oorpijn wakker werd. De pijn was zijn slaap binnengedrongen, verstoorde een toevallige droom, en hield niet op met steken tot hij gealarmeerd zijn ogen had geopend. De pijn begon heel diep in zijn rechteroor, welde op in zijn hersens en verspreidde zich in concentrische cirkels om de zenuwvertakkingen aan die kant van zijn schedel te vernietigen. Op het ritme van zijn hartslag verplaatste de pijn zich via zijn bloedbaan. De vier stappen naar de wc veroorzaakten onafgebroken ontploffingen in zijn trommelvlies. Hij voelde dat zijn oor vol etter zat en was compleet doof. Hij controleerde in de spiegel of dat gedeelte van zijn gezicht er eigenlijk nog wel was. Als hij met zijn rechterooglid knipperde zag hij sterretjes. Petroli had een keer geprobeerd uit te leggen hoe vreselijk pijnlijk een flinke oorontsteking was: ‘Het voelt als kiespijn, maar dan in al je kiezen tegelijk,’ had hij gezegd. Bundó en hij hadden hem voor aansteller uitgemaakt, maar nu moest hij hem gelijk geven. Met dat vooruitzicht dacht hij wat iedereen gedacht zou hebben: Met zo’n vreselijke oorpijn kan ik morgen geen zelfmoord plegen.
Als hij het al geweten heeft, wat te betwijfelen valt, was Gabriel vergeten dat hij juist die vrijdag vanwege de medische keuring een afspraak had met de kno-arts. Verhuizers hebben geen leren agenda’s waarin ze zulke dingen bijhouden (misschien stelen ze er wel eens een, maar dan geven ze hem meestal weg). De gang van zaken was doorgaans banaler: in opdracht van meneer Casellas gaf Rebecca hun het bewuste briefje; zij raakten dat vrijwel onmiddellijk kwijt. Twee dagen voor het doktersbezoek herinnerde Rebecca ze er nog eens aan, zodat ze het konden opslaan in hun kortetermijngeheugen. Alleen had Rebecca dit keer niets tegen Gabriel gezegd, nu hij niet meer bij La Ibérica werkte. Na het vrachtwagenongeluk waren de afspraken dus met dezelfde heftigheid in het niets verdwenen als waarmee Rita ze gelezen had en zich er nu aan vastklampte.
Maar het geval wil dus dat Gabriel die vrijdagmorgen met een vreselijke oorpijn wakker werd.
Nadat hij was opgestaan en zich had aangekleed, begon er uit het binnenste van zijn oor een galachtig vocht te etteren, dat hij met een prop watten probeerde te stelpen. Het was negen uur. Niet in staat iets te eten omdat elke hap een marteling was, bedacht Gabriel dat de enige oplossing de eerstehulppost van het ziekenfonds was, waar de pijn verholpen zou kunnen worden. Een uur later kwam hij daar aan, na een eindeloze busrit de hele stad door, waarbij hij twee keer moest overstappen. De andere passagiers hadden hem medelijdend aangekeken en bij elke pijnscheut voelde hij zijn oor groter worden. Voor het eerst in die twee maanden miste hij de bestelbus van La Ibérica.
Toen Gabriel bij de Clínica Platón naar binnen ging, kwam Rita net door de Carrer Muntaner aanlopen. Het was ruim voor de afspraak op het lijstje, maar net als acht dagen geleden wilde ze graag op tijd zijn om de ingang in de gaten te houden. Gabriel zocht de receptie en informeerde naar de eerste hulp. Ze vroegen wat hij mankeerde. Toen ze zijn vuurrode etterende oor zagen, stuurden ze hem meteen door naar de kno-arts. Daar vroeg de assistente naar zijn ziekenfondskaart. Bij het lezen van zijn naam zei ze dat er al op hem werd gewacht. Hij was iets te vroeg, maar ze zouden hem meteen helpen zodat hij niet langer pijn hoefde te lijden. Gabriel zei bij zichzelf dat dit toeval vast een hallucinatie was van de pijn.
Toen de arts hem vijf minuten later in de spreekkamer ontving, liep Rita net de trap van de kliniek op naar de kno-afdeling. Vanwege het succes de week ervoor bij de oogarts herhaalde ze met deze assistente dezelfde dialoog. Ze kwam een vriendin ophalen die er nog niet was. Die had erge oorpijn en was haar evenwichtsgevoel kwijt. Ze had gevraagd haar straks naar huis te brengen. De assistente geloofde het en Rita nam plaats in de wachtkamer (op dat moment door haar al omgedoopt tot wachtenmoe-kamer).
Gabriels bezoek aan dokter Sadurní duurde ongeveer twintig minuten. Vanaf haar plaats hoorde Rita de arts met iemand praten, maar ze kon er niets van verstaan en ook niet vermoeden dat het Gabriel was. Ze bleef de ingang in de gaten houden. Elke keer dat er iemand binnenkwam, klopte haar hart in haar keel.
In de spreekkamer liet dokter Sadurní Gabriel op een behandeltafel zitten en onderzocht zijn oor, eerst met het blote oog en daarna met een apparaat dat op een cornet leek. Gabriel herinnerde zich de dokter nog vaag van de vorige medische keuring, en hij ontspande. Het was een vriendelijke en attente man, nog van de oude stempel. Hij was over de zestig, droeg bretels en een elegante stropdas, sprak de patiënten met u aan en praatte op luide toon (waarschijnlijk was het merendeel dat bij hem kwam doof). Hij pulkte met een stokje in het oor. Gabriels gezicht vertrok van pijn en de arts probeerde hem te kalmeren door almaar vreemde klanken te herhalen: ‘Berebé, berebé, berebé...’
Dankzij jarenlange ervaring, en na verscheidene combinaties te hebben uitgeprobeerd, was hij tot de conclusie gekomen dat de letter e, samen met de b en de r, de beste klank vormde om een middenoorontsteking te kalmeren. Hij plaatste een metalen schaaltje onder het oor en bevochtigde de gehoorgang met behulp van een spuit met verdunde waterstofperoxide.
‘Dit zal even pijnlijk zijn,’ waarschuwde de arts.
Gabriel onderging de waterstraal met opgetrokken schouders en gesloten ogen. Even werd hij als door een elektrische schok verlamd en vervolgens werd de pijn inderdaad met het water weggespoeld. Zijn oor ging open en de nieuwe leegte werd gevuld door een irritante fluittoon.
‘Berebé, berebé, berebé...’
De arts pakte zijn schouder vast zodat hij stilzat. Met een ander stokje peuterde hij een verzameling etter uit het oor en streek die uit op een stukje wit papier. Het had een groene hagedissenkleur met melkachtige puntjes. Hij liet het aan Gabriel zien alsof hij hem een edelsteen toonde.
‘U heeft een flinke ontsteking, beste vriend. Een van de zeldzaamste die ik ooit gezien heb. Zes of zeven gevallen in veertig jaar, als het u interesseert. Nu zullen we eens onderzoeken waar die vandaan komt, zodat u er geen last meer van zult krijgen.’
De arts ontsmette zijn oor, en met behulp van weer een ander stokje smeerde hij een beetje zalf in de gehoorgang. Daarna wikkelde hij er verbandgaas omheen en plakte dat met pleisters vast. Het zag er niet uit, maar Gabriel was dankbaar dat het beest in zijn oor tot rust was gekomen.
‘Gedurende vijf of zes dagen droog houden,’ zei de arts. ‘Ik geef u een recept voor antibiotica en deze zalf mee. Vervangt u elke dag het verband. ’s Nachts zonder slapen, alstublieft. Het kussen zal een beetje vies worden, maar dat is niet erg. Oren hebben ook het recht om te ademen en van zich te laten horen, in plaats van alleen te luisteren.’
Gabriel knikte onbewust, alsof hij nu pas wakker werd. De arts pakte het papiertje met het beetje etter en ging aan de tafel zitten om een lijvig vademecum te consulteren. Hij sloeg de bladzijden om en knikte instemmend. Daarna pakte hij er een ander boek bij en bestudeerde een paar foto’s.
‘U heeft last van een infectie aan het binnenoor, heel weinig voorkomend zoals ik u al zei,’ concludeerde hij uiteindelijk. ‘De holtes zijn stukje bij beetje verstopt geraakt met een vreemd chemisch mengsel. Sta me toe u een persoonlijke vraag te stellen: heeft u recentelijk te maken gehad met een sterfgeval in de familie, of iets ergs?’
Daar hoefde Gabriel niet lang over na te denken.
‘Ja, er is een vriend van me overleden, die als een broer voor me was.’
‘Dat dacht ik al. Wanneer is hij overleden?’
‘Vandaag precies tweeëntachtig dagen geleden.’
‘Dat is niet mis. Dat is al een hele tijd. Zeg eens, heeft u soms niet gehuild toen hij stierf?’
‘Nee,’ antwoordde Gabriel triest. ‘En eigenlijk heb ik nog steeds niet kunnen huilen. Het lukt maar niet.’
‘Dat verklaart dan alles. Het klinkt misschien vreemd, maar al die niet gehuilde tranen hebben bij u een infectie veroorzaakt, beste vriend. Dat zit zo. Tranen ontstaan in een soort zakjes, de zogenoemde traanzakjes. Het menselijk lichaam is heel intelligent, weet u. Als er gehuild moet worden, vullen die zakjes zich, maar als de tranen geen uitweg vinden, ontstaat er een overschot aan natrium en kalium. Daardoor zwellen die organen op en raakt het hele systeem ontregeld. Verzorgt u dit oor goed en probeer te huilen om uw vriend. Dat zou de beste remedie zijn. Ziet u in deze infectie maar een teken van uw vriend die u er vanuit de andere wereld om smeekt.’
Gabriel bedankte dokter Sadurní en liep confuus en met een ernstige uitdrukking op zijn gezicht de spreekkamer uit. Je kon niet zeggen dat hij verslagen was, nog niet, maar de verklaringen van de arts hadden hem vanbinnen door elkaar geschud en hij probeerde uit alle macht zijn gedachten op een rijtje te krijgen. Die innerlijke strijd gaf hem een dolend, verstrooid voorkomen, dus toen hij de deur van de spreekkamer opende herkende Rita onmiddellijk de Gabriel van de luchthaven.
Deze gebroken man had dringend iemand nodig om voor hem te zorgen.
Hoewel zijn arm niet meer in het gips zat, zorgde ook het groteske verband om zijn oor voor herkenning. Het moment was aangebroken. Ze pakte de map en stond op, trillend als een pudding, maar Gabriel liep langs haar zonder iets te zien.
Dat gaf niet, dat begreep ze wel. Ze volgde hem de trap af (in de verte hoorde ze hoe de dokter ‘berebé, berebé, berebé’ zei tegen iemand anders) en ze bleef op een veilige afstand achter hem. Buiten gekomen liep Gabriel in de richting van de Carrer Muntaner. Hij kreeg de woorden van de arts niet uit zijn hoofd en ging steeds langzamer lopen. Rita moest stil blijven staan om niet tegen hem op te botsen. Gabriel had niets door, zozeer was hij in gedachten verzonken. Een deel van hem, zijn rationele kant, weigerde de oorpijn met Bundó’s dood in verband te brengen, maar dan kreeg het schuldgevoel de overhand en verweet een stemmetje hem dat hij zo kleinzielig, zo verachtelijk was geweest. Die innerlijke stem, als uit het hiernamaals, verweet hem zelfs dat hij had overwogen zelfmoord te plegen. Wat een lafaard! Plotseling had hij het gevoel dat hij geen lucht meer kreeg, alsof hij stikte. Hij struikelde en Rita was even bang dat ze hem van straat zou moeten oprapen. Gabriel deed nog een paar stappen, stak de straat over en ging op de Plaça Adrià op een bankje zitten. Een ander bankje dan dat waarop acht dagen eerder het stelletje had gezeten, dit stond een beetje afgezonderd en verborgen achter de struiken. Rita liet hem begaan. Ze moest uiterst voorzichtig te werk gaan. Hem vooral niet in verlegenheid brengen. Gabriel leek enigszins te bedaren.
Op dat tijdstip was de Plaça Adrià een oase van rust.
Stukje bij beetje, terwijl zijn hele lichaam begon te schudden als de Pegaso wanneer die niet wilde starten, barstte Gabriel in huilen uit. Eerst welde er een traan op in zijn rechteroog dat overstroomde, daarna gebeurde hetzelfde in zijn linkeroog. Even leek het of de stroom stopte, alsof dat alles was, maar toen verschenen er weer twee tranen, in elk oog een, dikke zoute tranen, triomfantelijk.
Als de vrachtwagen op koude winterse ochtenden in het Noorden geen sjoege gaf, schreeuwde Bundó: ‘Kom op, starten rotzak, niet zo verlegen!’
De tranenvloed nam toe en Gabriel had het schokken van zijn lichaam niet meer onder controle. Hij liet een schrille kreet ontsnappen, die overging in gejank.
‘Goed zo, Pegaso!’ schreeuwde Bundó. ‘Laat je maar gaan. Laat alle kracht die je in je hebt maar zien!’
Dan snoof de vrachtwagen trots als een paard en lachte Bundó met beide handen vrolijk op het stuur slaand, terwijl hij de blik van de anderen zocht. Inmiddels jankte Gabriel vol overgave, hij huilde met zijn ogen en met zijn hele lichaam, dat steeds heftiger trilde en schokte.
Toen Rita dacht dat er een redelijke tijd verstreken was, ging ze een stukje van hem af op hetzelfde bankje zitten. Met zijn hoofd een beetje gebogen keek hij naar haar. Hij stopte niet met huilen, dat ging niet meer. Zijn ogen waren rood en opgezwollen, zijn gezicht glinsterde van de tranen die over zijn wangen stroomden. Rita gaf hem een zakdoek die hij aanpakte, iets als dank stamelend. In plaats van zijn tranen af te vegen, snoot hij zijn neus erin om verder te kunnen huilen.
Zo verstreken er drie uren, ik overdrijf niet, terwijl Gabriel in alle mogelijke toonaarden huilde, alsof hij zijn leven naast Bundó ermee kon samenvatten. Hij brulde als een zuigeling die om de borst krijst. Hij snotterde met de krokodillentranen van een kind dat zijn zin niet krijgt. Hij huilde als een puber die om een verloren liefde treurt, en als een volwassene die zijn tranen inslikt en doet alsof hij verkouden is. Hij huilde zoals je in de bioscoop huilt, terwijl je in het donker naar een drama kijkt, en zoals je in het voetbalstadion huilt, waar iedereen bij is, als jouw team de finale verliest. Hij huilde van woede, van verdriet, van pijn, uit zelfmedelijden. Hij huilde zonder te weten waarom, als iemand die depressief is, en als een huilebalk, haast voor de lol omdat het lekker is. Hij jankte als een geslagen hond. Hij kreeg de hik van al dat huilen. Hij brulde, klaagde, kermde. Zijn borst en de spieren in zijn gezicht deden pijn, zijn ogen brandden. Als hij op adem moest komen, snikte hij een poosje. Als hij dacht dat zijn tranen op waren, hoefde hij maar aan Bundó te denken en dan kwam er uit een nog niet aangeboorde bron achter in zijn ogen nog een paar liter extra.
Zoals ik al zei, duurde het wel drie uur. Als hij alle tranen zou hebben opgevangen en gedroogd, zou hij de rest van zijn leven voldoende zout voor al zijn maaltijden hebben gehad.
Rita bleef naast hem zitten. Zij zat ook al een hele tijd te huilen, waardoor alle spanning en angst van de afgelopen maanden van haar af viel, samen met de vermoeidheid van die zinloze kilometers door Barcelona. Dat hoekje op de Plaça Adrià was een tranendal, een tranenrenbaan.
Plotseling begon het te regenen, een fijne, kalme regen en ze vonden het allebei een volkomen logische consequentie. Zelfs het weer deed mee. Ten slotte pakte Rita de map en gaf hem aan Gabriel. Hij sloeg de map open, herkende de papieren, de kaarten, Bundó’s lijstjes, waardoor hij opnieuw begon te huilen. Na een tijdje draaide hij zijn hoofd naar haar toe en vroeg: ‘Waarom huil je?’
‘Ik huil van blijdschap. Omdat we elkaar eindelijk gevonden hebben. En jij?’
‘Om een vriend die Bundó heette.’
Op dit punt aangekomen, christoffels, hoop ik dat jullie mij een slinkse manoeuvre toestaan die alles samenvat wat er hierna gebeurde. We zouden namelijk een sprong voorwaarts in de tijd kunnen maken, zodat al dat gehuil, al die tranen, samenkomen in één weeklacht, namelijk het gebrul waarmee ik de stilte van de eerste seconde van mijn leven verbrak, nadat de verloskundige me een klap op mijn billen had gegeven. Er waren negen maanden verstreken, plus een extraatje van een dag of vijf, zes.