12

 

 

Het was nog steeds dezelfde dag - er kwam maar geen einde aan en voorlopig was zijn bed nog ver. Nadat hij bij Mikhel was weggegaan liep Smiley een tijd doelloos door de stad, te vermoeid en te geëmotioneerd om veilig te kunnen rijden, maar wel helder genoeg om op te letten of hij niet werd gevolgd, om zich zo nu en dan plotseling om te draaien en zo eventuele achtervolgers te verschalken. Zijn kleren waren vuil en hij kon zijn ogen nauwelijks meer open houden. Hij probeerde tot rust te komen, zich te ontspannen en aan die moordende marathon van de laatste twintig uur te ontsnappen. Hij was nu bij de oever van de Theems aangekomen, in een pub bij de Northumberland Avenue — waarschijnlijk de Sherlock Holmes — waar hij een dubbele whisky bestelde en aarzelde of hij Stella moest bellen om te vragen of alles in orde was. Maar hij besloot dat dat geen zin had — hij kon haar moeilijk elke avond opbellen om te vragen of zij en Villem nog in leven waren. Dus liep hij weer verder totdat hij in de wijk Soho belandde, waar het op zaterdagavond nog akeliger was dan gewoonlijk. Hij kon zich natuurlijk gewoon niets van Lacon aantrekken en een lijfwacht voor het gezin eisen. Maar toen hij er even over nadacht wist hij dat dat onmogelijk was. Als het Circus zich niet verantwoordelijk voelde voor Vladimir dan zou het zich al helemaal niet om Villem bekommeren. En trouwens: hoe kon je in vredesnaam een vrachtwagenchauffeur die op het buitenland reed door een lijfwacht laten beschermen? Zijn enige troost was dat de moordenaars van Vladimir kennelijk hadden gevonden wat ze zochten en dat de zaak daarmee voor hen was afgedaan. Maar die vrouw in Parijs dan de schrijfster van die twee brieven?

Ga naar huis, dacht hij Twee keer slapte hij een telefooncel binnen, zogenaamd om op te bellen maar in werkelijkheid om te kunnen kijken of hij werd gevolgd. Eén keer liep hij een doodlopende straat in en keerde weer op zijn schreden terug, terwijl hij scherp oplette of iemand zijn pas inhield of zorgvuldig zijn blik ontweek. Hij overwoog ook nog om een hotelkamer te nemen. Dat deed hij soms, om een nacht rust te hebben. Soms was zijn huis voor hem een te gevaarlijke plaats. Hij dacht aan die negatiefstrook: het werd tijd om de doos op te halen. Toen hij merkte dat hij onwillekeurig naar Cambridge Circus werd toegetrokken liep hij haastig weer in oostelijke richting tot hij tenslotte bij zijn auto uitkwam. Hij was er zeker van dat hij niet werd gevolgd en reed via een ongebruikelijke route naar Bayswater, waarbij hij toch steeds zijn spiegel in de gaten bleef houden. Bij een Pakistaanse ijzerhandel die van alles verkocht, kocht hij twee plastic afwasteiltjes en een rechthoekig stuk spiegelglas van negen bij dertien centimeter, en bij een zelfbedieningsdrogist een eindje verderop tien vellen fotografisch papier van dezelfde afmetingen — gradatie 2, met een kunststoflaag — en een speelgoedzaklantaarn met een ruimtevaarder op de handgreep en een rode filter die voor de lens schoof als je tegen een glimmend knopje duwde. Met een grote omweg reed hij vervolgens van Bayswater naar het Savoy Hotel en nam de ingang aan de kant van de Theems. Hij was nog steeds alleen. Dezelfde man zat bij de garderobe en herinnerde zich zelfs hun grapje nog: 'Ik zit nog steeds te wachten tot hij ontploft, ' zei hij lachend terwijl hij Smiley de doos teruggaf. 'Ik dacht zelfs een paar keer dat ik hem hoorde tikken. '

Toen hij thuis kwam zag Smiley dat de wiggetjes die hij tussen de voordeur en de deurpost had geschoven voordat hij naar Charlton was vertrokken nog steeds op hun plaats zaten. Door het raam van de buren zag hij het zaterdagavondse kaarslicht en pratende hoofden; maar bij hemzelf waren de gordijnen nog steeds dicht, zoals hij ze had achtergelaten, en in de gang ontving Anns mooie kleine staande klok hem in diepe duisternis. Hij deed snel het licht aan.

Hoewel hij doodmoe was ging hij systematisch te werk.

Eerst gooide hij drie vuurmakers in de haard van de zitkamer, stak ze aan, harkte er wat rookloze kolen overheen en hing Anns waslijn boven de haard. Als overall trok hij een oud keukenschort aan waarvan hij de banden stevig om zijn omvangrijke middel knoopte als extra bescherming. Van onder de trap haalde hij een stapel verduisteringspapier en een keukentrapje te voorschijn die hij naar de kelder bracht. Hij verduisterde het raam en maakte de doos boven open. Het was geen bom, het was een brief en een verfrommeld pakje sigaretten met Vladimirs negatieven erin. Hij haalde de strook eruit, liep weer naar de kelder, knipte de zaklantaarn aan met het rode filter ervoor, en ging aan het werk — hoewel hij toch, bij God, geen enkele ervaring had met het werk in een donkere kamer, en het karwei ook gemakkelijk — en veel sneller — door de fotografische afdeling van het Circus had kunnen laten doen, via Lauder Strickland — of ermee naar een van de "middenstanders" had kunnen gaan, zoals ze bij het Circus werden genoemd, waarvan ze er zeker zo'n stuk of zes hadden: met zorg gekozen specialisten op bepaalde gebieden, met wie was afgesproken dat ze op elk gewenst moment hun eigen werk opzij konden zetten om het Circus te helpen als dat nodig was, zonder vragen te stellen. Eén van die specialisten woonde zelfs op een paar honderd meter van Sloane Square, een vriendelijke man die zich vooral met bruidsfoto's bezighield. Smiley had er alleen maar naar toe hoeven te gaan — het was nog geen tien minuten lopen — en bij de man aan te bellen. Dan waren zijn afdrukken binnen een half uur klaar geweest. Maar dat deed hij niet. Hij maakte liever thuis een paar contactafdrukken onder primitieve omstandigheden en met amateuristische middelen, terwijl boven de telefoon rinkelde. Hij liet hem bellen.

Hij had er het ongemak voor over het negatief onder de plafondlamp van de kamer eerst te lang en dan weer te kort te belichten, en het ongemak van een onhandige keukenwekker die rommelde en tikte als iets uit Coppélia. Hij zat liever zelf vloekend, zuchtend en zwetend in het donker te modderen, waarbij hij minstens zes vellen fotopapier verprutste voordat de ontwikkelaar in het afwasteiltje eindelijk een beeld te voorschijn bracht dat er enigszins mee door kon. Hij legde de foto in de snelfixeer en haalde hem er na drie minuten weer uit. Toen spoelde hij hem af en depte hem droog met een schone theedoek, die hij daarmee waarschijnlijk voorgoed bedierf hij wist het niet. Daarna nam hij de foto mee naar boven en hing hem met een paar knijpers aan de waslijn. En voor wie van zware symboliek houdt zij vermeld dat het vuur, ondanks de vuurmakers, bijna uit was, omdat de kolen voor het merendeel uit vochtige sintels bestonden, en dat George Smiley op handen en knieën voor de haard moest kruipen om het vuur weer aan te blazen voordat het helemaal uitging. En op dat moment had hij zich kunnen herinneren

— wat hij niet deed, omdat zijn filosofische bui alweer verdwenen was nu zijn nieuwsgierigheid was gewekt — dat dit helemaal in tegenspraak was met Lacons snibbige opmerking dat hij olie op de golven moest gooien, in plaats van op het vuur.

Toen de foto veilig en wel boven het tapijt hing ging Smiley achter een met fraai inlegwerk versierd bureautje zitten waarin Ann — zo openlijk dat het bijna gênant werd — haar 'spulletjes' bewaarde. Zoals bijvoorbeeld een vel briefpapier waarop ze alleen maar het woord 'Schat' had geschreven en verder niets — misschien omdat ze aarzelde aan welke schat ze eigenlijk wilde schrijven. En dan de luciferdoosjes van restaurants waar hij nog nooit was geweest, en brieven in handschriften die hij niet kende. Tussen al die pijnlijke relikwieën haalde hij een grote Victoriaanse loep met een paarlemoeren handvat te voorschijn die Ann gebruikte om er de opgaven mee te lezen voor kruiswoordpuzzels die ze nooit afmaakte. Daarmee gewapend zette hij een plaat van Mahler op die hij van Ann had gekregen — de volgorde van al die handelingen was niet erg logisch meer, maar hij was ook zo moe

— en ging in een leren leunstoel zitten die was voorzien van een mahoniehouten boekensteun, bevestigd op een draaiende arm die hij naar zich toe kon trekken als het eetplankje van een ziekenhuisbed. Hij was zo uitgeput dat hij onverstandig genoeg zo nu en dan even zijn ogen sloot terwijl hij zat te luisteren — naar de muziek, naar het onregelmatige gedruppel van de foto en naar het geknetter van het tegenstribbelende vuur. Een half uur later schrok hij wakker; de foto was droog en de grammofoonplaat lag stom in het rond te draaien.

Terwijl hij met één hand zijn bril vasthield en met de andere langzaam het vergrootglas heen en weer bewoog staarde hij naar de foto.

Hij zag een groepje mensen — geen politieke groep, en ook geen groepje badgasten, want niemand droeg een badpak. De groep bestond uit twee mannen en twee vrouwen op gecapitonneerde sofa's rondom een laag tafeltje bezaaid met flessen en sigaretten. De vrouwen waren jong, knap en naakt. De mannen, ook zeer schaars gekleed, lagen naast elkaar en de meisjes hadden zich allebei plichtsgetrouw om de partner van hun keuze gestrengeld. De belichting van de foto was erg bleek en onnatuurlijk en hoewel Smiley niet veel van fotografie afwist vermoedde hij dat het negatief op een snelle film was gemaakt, want de foto was ook nogal grofkorrelig. Bij nadere beschouwing deed de structuur hem enigszins denken aan de foto's die terroristen vaak var. hun gijzelaars lieten circuleren — zij het dat de vier mensen op deze foto alleen aandacht voor elkaar hadden, terwijl de gijzelaars meestal in de lens staarden alsof het de loop van een geweer was. Nog steeds benieuwd hoe de foto was genomen, en onder welke omstandigheden, probeerde hij de positie van de camera vast te stellen. Hij concludeerde dat de foto van bovenaf moest zijn genomen, van vrij grote hoogte. Het leek wel alsof de vier mensen op de bodem van een diepe kuil lagen en alsof de camera over de rand keek. Op de voorgrond van de foto zag hij aan de onderkant een donkere, bijna zwarte schaduw — een balustrade of een vensterbank, of misschien de schouder van iemand die gedeeltelijk voor de lens had gestaan. Het was alsof de camera ondanks zijn hoge standpunt maar half over de versperring heen had durven kijken.

Op dit punt trok Smiley zijn eerste voorzichtige conclusie. Een kleine stap maar — niets bijzonders. Er zouden nog genoeg grote stappen volgen, wist hij. Maar om te beginnen was er wat hij zelf een 'technische conclusie' zou willen noemen — een voorzichtige technische conclusie: de foto had er alle schijn van dat hij 'heimelijk' was genomen. 'Gestolen', zoals dat in het vakjargon heette. Gestolen met de bedoeling 'druk uit te oefenen': chantage, dus. Maar wie moest er worden gechanteerd, en waarom?

Terwijl hij over dat probleem zat na te denken was Smiley waarschijnlijk in slaap gevallen. De telefoon op Anns bureautje moest al drie of vier keer zijn overgegaan voordat hij hem hoorde.

'Ja, Oliver?' zei Smiley voorzichtig.

'Ah, George. Ik heb al eerder geprobeerd je te bellen. Je bent weer veilig teruggekomen, neem ik aan?'

'Waarvandaan?' vroeg Smiley.

Daar gaf Lacon kennelijk liever geen antwoord op.

'Ik vond dat ik je toch even moest bellen, George. Het afscheid was wat onplezierig. Ik was nogal kortaf. Ik heb ook zoveel aan mijn hoofd. Mijn excuses. Maar hoe gaat het? Ben je klaar? Heb je alles geregeld?'

Op de achtergrond hoorde Smiley Lacons dochter ruzie maken over hoeveel huur er voor een hotel op de Kalverstraat moest worden betaald. Ze zijn dus het weekend bij hem, dacht Smiley.

'Binnenlandse Zaken heeft weer opgebeld, George, ' vervolgde Lacon wat zachter, zonder een antwoord af te wachten. 'Ze hebben het rapport van de patholoog binnen en het lijk mag worden vrijgegeven. Ze zouden het liefste zien dat hij snel werd gecremeerd. Ik dacht dat ik je het beste de naam van de firma kon doorgeven die ermee is belast, dan kun jij de betrokkenen op de hoogte stellen. Zonder enig verband te leggen, natuurlijk. Heb je het stukje in de krant gelezen? Wat vond je ervan? Ik vond het zelf erg passend. Precies de juiste toon. '

'Ik pak even een potlood, ' zei Smiley en rommelde weer in de la van het bureau tot hij een soort plastic peer vond, met een leren koordje eraan, dat Ann soms om haar nek droeg. Hij kreeg de dop er met moeite af. Lacon noemde op dicteersnelheid eerst de firma, toen het adres, toen weer de firma en daarna weer het adres.

'Heb je het? Of zal ik het nog een keer herhalen? Misschien kun je het even teruglezen, dan is er helemaal geen vergissing mogelijk. '

'Nee, ik heb het, bedankt, ' zei Smiley. Nu pas realiseerde hij zich dat Lacon dronken was.

'En we hadden nog een afspraak, George, vergeet het niet. Jij zou me alles over het huwelijk vertellen — open en eerlijk. Ik heb jou tot mijn oude wijze raadgever benoemd. Hier beneden is een heel behoorlijke grill-room. Ik nodig je hierbij uit voor een eersteklas etentje, als jij me de kneepjes van het vak wilt bijbrengen. Heb je je agenda bij de hand? Dan kunnen we wat afspreken. '

Met een akelig voorgevoel maakte Smiley een afspraak. Hoewel hij zijn leven lang allerlei dekmantels en alibi's had bedacht wist hij nog steeds niet hoe hij onder een uitnodiging voor een etentje moest uitkomen.

'En je hebt zeker niets gevonden?' vroeg Lacon, nu weer op voorzichtige toon. 'Geen voetangels en klemmen, geen onoplosbare raadsels? Het was dus toch een storm in een glas water, zoals we al verwachtten, of niet?'

Smiley had daar heel wat op kunnen zeggen, maar hij zag er de zin niet van in.

'Hoe zit het met die telefoonrekening?' vroeg hij.

'Telefoonrekening? Welke telefoonrekening? O, die van hèm, bedoel je? Betaal hem maar gewoon en stuur mij de kwitantie. Geen probleem. Of misschien kun je hem beter over de post naar Strickland sturen. '

'Ik heb hem al naar jou toegestuurd, ' zei Smiley geduldig. 'En ik heb je gevraagd om uit te zoeken met wie hij heeft gebeld. '

'Ik zal er meteen achteraan gaan, ' antwoordde Lacon poeslief. 'Verder nog iets?'

'Nee, dat geloof ik niet. Verder niets. '

'Ga maar naar bed. Je klinkt doodop. '

'Welterusten, ' zei Smiley.

Met Anns loep weer in zijn hand ging Smiley verder met zijn onderzoek. Op de vloer van de kuil lag een tapijt — wit, zo te zien — en de gecapitonneerde sofa's stonden opgesteld in een hoefijzer, evenwijdig aan de gordijnen die de ruimte van achteren afsloten. Achterin zag hij een met stof beklede deur waaraan de kleren hingen die de mannen hadden uitgetrokken — jasjes, stropdassen en broeken, keurig opgehangen als in een ziekenhuis. Op het tafeltje stond een asbak en Smiley probeerde de tekst op de rand te lezen. Toen hij de asbak met het vergrootglas vanuit alle hoeken en standen had bestudeerd kwam hij tenslotte tot wat de mislukte filoloog in hem omschreef als de asterisk-, of gegiste, vorm van de letters 'A-C-H-T', maar zonder dat het duidelijk was of het nu om een apart woord ging — met de betekenis 'acht', of 'aandacht' of een aantal andere vage mogelijkheden — of om vier letters van een langer woord. En in dit stadium deed hij ook niet erg veel moeite om erachter te komen omdat het hem beter leek dit stukje informatie voorlopig maar gewoon ergens in zijn achterhoofd op te slaan totdat een ander stukje van de puzzel het weer in het spel zou brengen.

Ann belde op. Misschien was hij weer in slaap gesukkeld, want later zou hij zich altijd blijven herinneren dat hij de telefoon niet had horen overgaan, maar gewoon de hoorn naar zijn oor had gebracht en toen haar stem had gehoord: 'George, George!' Het klonk alsof ze al een hele tijd zijn naam had geroepen en hij nu pas voldoende zin of energie had kunnen opbrengen om iets terug te zeggen.

Ze begonnen het gesprek alsof ze bijna vreemden voor elkaar waren — ongeveer zoals ze met elkaar naar bed gingen.

'Hoe is het met je?' vroeg ze.

'Goed, dank je. Hoe gaat het met jou? Kan ik iets voor je doen?'

'Ik wil het echt weten, ' drong Ann aan. 'Hoe is het met je? Ik meen het. '

'Ik zei toch al dat het goed was?'

'Ik heb je vanochtend ook gebeld. Waarom heb je niet opgenomen?'

'Ik was er niet. '

Er viel een lange stilte, waarin ze kennelijk over dit zwakke excuus nadacht. Ze had zich nooit veel van de telefoon aangetrokken. Ze voelde zich er niet door opgejaagd.

'Was je aan het werk?' vroeg ze toen.

'Wat administratief werk voor Lacon. '

'Die begint tegenwoordig al vroeg met zijn administratie. '

'Zijn vrouw is bij hem weg, ' zei Smiley, bij wijze van uitleg.

Er kwam geen antwoord.

'Vroeger zei je altijd dat dat het verstandigste was dat ze kon doen, ' ging hij verder. 'Dat ze zo snel mogelijk de benen moest nemen voordat ze ook zo'n ambtenarentrut zou worden. '

'Ik ben van mening veranderd. Hij heeft haar nodig. '

'Maar zij hem, naar ik aanneem, niet, ' constateerde Smiley, die nu zijn toevlucht zocht in een docerend toontje.

'Het stomme mens, ' zei Ann, en er viel weer een lange stilte, maar ditmaal aan Smiley's kant. Hij dacht na over dat onverhoopte labyrint van mogelijkheden dat ze plotseling voor hem had geopend.

Weer samen te zijn, zoals ze het wel eens noemde.

De pijn vergeten — die lange lijst van minnaars, en Bill Haydon, de verrader van het Circus, die hij nog steeds in haar ogen zag als

hij zijn armen naar haar uitstrekte, en aan wie hij met zoveel bitterheid terugdacht. Bill, zijn vriend, de bloem van hun generatie, de hofnar, de tovenaar, de conformistische beeldenstormer. Bill, de geboren bedrieger, wiens jacht naar het uiterste verraad had geleid naar het bed van de Russen, en van Ann. Een zoveelste huwelijksreis — naar Zuid-Frankrijk vliegen, eten, kleren kopen — al die sprookjes die twee verliefde mensen samen opvoeren. En hoe lang? Hoe lang zou het duren voordat haar glimlach weer was verdwenen en haar ogen weer dof stonden en al die verzonnen familieleden haar opeens weer naar alle hoeken van het land riepen om hun verzonnen kwaaltjes te genezen?

'Waar ben je?' vroeg hij.

'Bij Hilda. '

'Ik dacht dat je in Cornwall was. '

Hilda was een gescheiden vrouw die bepaald niet bij de pakken neer bleef zitten. Ze woonde in de wijk Kensington, op nog geen twintig minuten lopen.

'En waar is Hilda zelf?' vroeg hij, toen hij die mededeling had verwerkt.

'Uit. '

'De hele nacht?'

'Dat denk ik wel, Hilda kennend. Tenzij ze hem hier naar toe brengt. '

'Nou, dan zul je jezelf zo goed mogelijk in je eentje moeten amuseren, ' zei hij, maar tegelijkertijd hoorde hij haar zachtjes 'George!' fluisteren.

Plotseling maakte zich een heftige angst van Smiley meester. Hij wierp een wilde blik door de kamer naar de leunstoel met de leesarm en zag dat de contactafdruk nog steeds op het leesplankje lag, naast haar vergrootglas. In één onstuimig moment kwamen al zijn vage vermoedens en alles wat hij die eindeloze dag had meegemaakt weer bij hem boven; hij hoorde hoe de bazuinen van zijn eigen verleden hem opriepen om nog één laatste poging te doen het conflict dat zijn hele leven had beheerst eindelijk onder ogen te zien, en er definitief mee af te rekenen. En daarbij wilde hij haar niet in zijn buurt hebben. Zeg tegen Max dat het over de Zandman gaat. En met dat heldere besef dat soms voortkomt uit honger, vermoeidheid of paniek wist Smiley absoluut zeker dat zij op geen enkele manier betrokken mocht raken bij wat hem te doen stond. Want hij wist — hoewel hij nog maar op de drempel stond — dat hij heel misschien, ondanks alles, zo oud als hij was, nog een kans zou krijgen al die wedstrijden die in de loop van zijn leven waren afgelast uit te spelen. En als dat zo was mocht niets en niemand hem bij die eenzame kruistocht storen — geen Ann, geen bedrieglijke rust, geen bevooroordeelde toeschouwer. Tot op dit moment had hij steeds geweifeld. Maar nu stond zijn besluit vast.

'Nee, het gaat niet, ' zei hij. 'Ann? Hoor eens. Je moet hier niet naar toe komen. Daar bedoel ik niets mee — het is gewoon een praktische kwestie. Je moet niet hierheen komen. '

'Kom jij dan hier, ' zei ze.

Hij hing op. Hij stelde zich voor dat ze nu zat te huilen en over een paar minuten haar adresboekje te voorschijn zou halen om te kijken wie van haar Eerste Elftal — zo noemde ze hen altijd — haar in zijn plaats zou kunnen troosten. Hij schonk zichzelf een stevig glas whisky in — de manier waarop Lacon nu zijn problemen oploste — en liep naar de keuken. Maar hij vergat weer wat hij daar kwam doen en wandelde doelloos zijn studeerkamer in. Sodawater, dacht hij. Te laat. Dan maar zonder. Ik moet wel gek zijn geweest, dacht hij toen. Ik jaag op spoken. Er is helemaal niets. Een oude seniele generaal die een droom had en ervoor gestorven is. Hij herinnerde zich wat Oscar Wilde daarover had gezegd: Als een man voor een zaak sterft, wil dat nog niet zeggen dat het een goede zaak is. Er hing een schilderij scheef; hij verhing het — eerst te veel, toen weer te ver terug, telkens achteruit stappend om te kijken. Zeg tegen hem dat het over de Zandman gaat. Hij liep weer terug naar de leunstoel en naar zijn twee prostituées, en wierp hen door Anns vergrootglas heen een woeste blik toe die hen regelrecht in de armen van hun pooiers zou hebben gejaagd.

Ze waren kennelijk van het betere soort — jong, goedgevormd en goed verzorgd. En ook leek het wel — hoewel dat toeval kon zijn — alsof degene die hen had uitgekozen bewust twee verschillende types had genomen. Het linker meisje was blond en tenger, met een bijna klassiek figuurtje — lange dijen en kleine hoge borsten. Haar vriendin had donker haar en was vrij klein en mollig, met brede heupen en een nogal plat gezicht, mogelijk Euraziatisch.

Het viel hem op dat de blondine oorbellen in de vorm van ankertjes droeg, wat hij vreemd vond, omdat hij uit zijn beperkte ervaring met vrouwen wist dat ze die meestal het eerst afdeden. Ann hoefde alleen maar zonder oorbellen het huis uit te gaan en het hart zonk hem al in de schoenen. Afgezien daarvan had hij over de twee meisjes weinig scherpzinnigs op te merken en dus richtte hij na een grote slok pure whisky zijn aandacht weer op de mannen. Als hij eerlijk moest zijn was hij toch al vanaf het eerste moment alleen maar in hen geïnteresseerd geweest. Evenals de meisjes verschilden ze sterk van elkaar, hoewel het in hun geval — omdat ze ouder waren — misschien om meer wezenlijke verschillen ging, die met hun karakter te maken hadden. De man met zijn arm om het blonde meisje heen was zelf ook blond, en zag er zo op het eerste gezicht nogal bot uit — terwijl de man met het donkere meisje niet alleen een donkerder gelaatskleur had, maar ook een Zuideuropese, misschien zelfs Levantijnse levendigheid en een aanstekelijke glimlach die het enige aantrekkelijke aan de hele foto was. De blonde man was groot en lag breeduit op de sofa, de donkere man was klein en alert genoeg om zijn hofnar te zijn: een kleine, duivelse dwerg, met een vriendelijk gezicht en puntige plukjes haar boven zijn oren.

Smiley werd opeens nerveus — achteraf gezien had hij misschien al een voorgevoel — en besloot om zich eerst met de blonde man bezig te houden. Op dit moment voelde hij zich meer op zijn gemak met onbekenden.

De man had een zwaargebouwd maar niet atletisch lichaam, met dikke armen en benen waar maar weinig kracht van uitging. Die indruk van zwaarlijvigheid werd nog versterkt door zijn bleke huid en zijn lichte haar. Zijn handen — de een op de heupen van het meisje, de ander om haar middel — waren dik en grof. Smiley bewoog het vergrootglas nu langzaam over de borst van de man naar boven tot zijn hoofd in beeld kwam. Als een man veertig is, had de een of andere slimme auteur eens onheilspellend geschreven, krijgt hij het gezicht dat hij verdient. Smiley betwijfelde het. Hij had poëtische zielen gekend die hun leven lang opgescheept hadden gezeten met een grof, onaantrekkelijk gezicht, en boeven met een engelachtig voorkomen. Maar toch had de man bepaald geen prettig gezicht, en bovendien was het op een ongunstig moment gefotografeerd. Wat karakter betrof leek het in twee delen uiteen te vallen: de onderste helft, met een grijns van onbehouwen uitgelatenheid terwijl hij met open mond iets naar zijn vriend riep; en de bovenste helft, met twee bleke oogjes waarin geen enkele vrolijkheid te lezen stond - en zeker geen uitgelaten stemming — en die uit hun vlezige kassen de wereld inkeken met de kille onverstoorbaarheid van een klein kind. Hij had een vrij platte neus en een volle, Middeneuropese haardos.

Gulzig, zou Ann hebben gezegd, die mensen vaak onmiddellijk beoordeelde op hun foto's in de krant. Gulzig, slap en kwaadaardig. Een man om met een boog omheen te lopen. Jammer dat ze dat van Haydon ook niet had gezien, dacht hij — of althans niet op tijd.

Smiley ging weer naar de keuken, waste zijn gezicht en herinnerde zich toen dat hij eigenlijk water in zijn whisky wilde doen. Hij ging weer in de leunstoel zitten en hield het vergrootglas nu boven het gezicht van de andere man — de hofnar. De whisky hield hem wakker, maar hij werd er ook slaperig van. Waarom belt ze niet nog een keer, dacht hij. Als ze weer belt ga ik naar haar toe. Maar in werkelijkheid was hij met zijn gedachten bij dit tweede gezicht, dat hem intrigeerde omdat het hem zo vertrouwd voorkwam — net als het Ostrakova en Villem had geïntrigeerd omdat er zo'n intense betrokkenheid uit sprak. Terwijl hij ernaar zat te staren voelde hij zijn moeheid verdwijnen, alsof hij er nieuwe energie uit putte. Villem had het die ochtend al gezegd: sommige gezichten kennen we al voordat we ze ooit gezien hebben; andere zien we één keer en vergeten we nooit meer; maar er zijn ook gezichten die we elke dag zien en ons toch niet voor de geest kunnen halen — maar tot welke categorie hoorde deze man?

Type Toulouse-Lautrec, dacht Smiley, terwijl hij verwonderd naar het gezicht bleef zitten turen; de foto was genomen op het moment dat de man zijn ogen net afwendde in een diepe — misschien erotische — dagdroom. Ann zou hem meteen hebben gemogen: hij had het gevaarlijke trekje dat haar zo beviel. Ja, typisch Toulouse-Lautrec: met nog net een verdwaalde flard kermislicht op een holle, verweerde wang. Een gebeeldhouwde kop, scherp en hoekig. Zijn wangen, neus en voorhoofd waren als in dezelfde gure storm verschraald. Typisch Toulouse-Lautrec: een gezicht met snel wisselende emoties, een gezicht dat je bijblijft — het gezicht van de kelner, niet van de gast. Met de smeulende woede van een kelner achter zijn onderdanige glimlach. Dat was een facet dat Ann minder zou bevallen. Smiley liet de foto even voor wat hij was en kwam langzaam overeind om wakker te blijven. Hij liep met zware stappen door de kamer terwijl hij de man probeerde te plaatsen — maar het lukte hem niet en hij vroeg zich af of hij het zich soms allemaal verbeeldde. Sommige mensen hebben een uitstraling, dacht hij. Sommige mensen maken je met één blik deelgenoot van hun hele verleden, alsof dat heel gewoon is. Van sommige mensen krijg je nu eenmaal meteen het gevoel dat je ze al door en door kent.

Bij Anns bureautje bleef hij even staan en staarde naar de telefoon. Haar telefoon. Van haar en van Haydon. Van haar en van iedereen. Model 'stroomlijn'? De PTT rekende vijf pond extra voor die achterhaalde futuristische vormgeving. Mijn callgirltelefoon, noemde ze het ding altijd. Een zacht rinkeitje voor de kleine liefdes en een flinke fanfare voor de grote. Hij besefte plotseling dat de telefoon stond te rinkelen — een hele tijd trouwens al, maar zachtjes, 'voor kleine liefdes'. Hij zette zijn glas neer en bleef naar de rinkelende telefoon staren. Als ze naar muziek zat te luisteren zetten ze hem meestal op de grond, tussen haar platen, herinnerde hij zich. En ze lag ermee bij de haard, nonchalant op één heup, voor het geval het ding haar nodig had. Als ze ging slapen haalde ze de stekker eruit en nam hem mee naar bed, om haar 's nachts troost te geven. En als ze met elkaar naar bed gingen, wist hij dat hij gewoon een surrogaat was voor al die mannen die niet hadden opgebeld. Voor haar Eerste Elftal. Voor Bill Haydon, ook al was hij dood.

De telefoon hield op met rinkelen.

Wat zou ze nu doen? Het Tweede Elftal proberen? 'Mooi te zijn en Ann is één ding, ' had ze nog niet zo lang geleden tegen hem gezegd, 'maar mooi te zijn en zo oud als Ann zal gauw iets heel anders worden. ' En lelijk te zijn en van mij is weer iets heel anders, dacht hij woedend. Hij pakte de foto weer op en ging met nieuwe energie verder met zijn onderzoek.

Schaduwen, dacht hij. Lichte en donkere vlekken — voor ons, achter ons, overal langs ons kronkelpad. De horentjes van een dwerg, de horentjes van de duivel. Onze schaduwen, zoveel groter dan wijzelf. Wie is hij? Wie was hij? Ik heb hem een keer ontmoet. Nee, ik heb hem juist niet willen ontmoeten. Maar als ik hem niet wilde ontmoeten, hoe weet ik dan wie hij is? Hij wilde iets van me, hij had iets te koop — inlichtingen, misschien? Dromen? Weer helemaal wakker ging hij nu op de sofa liggen — alles beter dan naar boven te gaan om te slapen — en met de foto voor zich begon hij zijn geheugen te pijnigen. Iedereen die hij bij zijn werk was tegengekomen liet hij de revue passeren: de al bijna weer vergeten gezichten van charlatans, alchemisten, fantasten, dealers, tussenhandelaren, boeven, schurken, en een paar helden — de figuranten in zijn uitgebreide kennissenkring. Steeds op zoek naar dat ene gezicht, die ene man die zich heimelijk van dat contactfotootje had losgemaakt en zich nu in zijn falende geheugen had vastgezet. Het licht van de lamp flikkerde even, aarzelde, en werd weer sterker. Ik heb me laten misleiden door het donker, dacht hij. Ik heb hem in het volle licht ontmoet. Hij zag een afgrijselijke, door neonbuizen verlichte hotelkamer voor zich — met troosteloze achtergrondmuziek en een schreeuwerig behang met Schotse ruiten, en een kleine vreemdeling die glimlachend in een hoek zat en hem Max noemde. Een kleine ambassadeur, maar van wat voor organisatie, van welk land? Hij herinnerde zich een overjas met fluwelen patten en kleine harde handen die dansende gebaren maakten. Hij herinnerde zich die vurige, lachende ogen, die levendige mond die zich zo snel bewoog — maar hij hoorde geen woorden. Hij had het gevoel dat er iets ontbrak, dat hij het belangrijkste punt miste — dat er op de achtergrond nog een schaduw aanwezig was geweest toen ze met elkaar hadden gesproken.

Ja, misschien, dacht hij. Daar komt het allemaal steeds op neer: misschien. Misschien was Vladimir tenslotte toch door een jaloerse echtgenoot doodgeschoten. Op dat moment werd er twee keer gebeld. Het geluid overviel hem als het krijsen van een aasgier.

Ze is natuurlijk haar sleutel vergeten, zoals gewoonlijk, dacht hij. Voordat hij het wist stond hij al in de gang en morrelde aan het slot. Ze had weinig aan haar sleutel gehad, realiseerde hij zich toen. Net als Ostrakova had hij de deur op de ketting gedaan. Hij stak zijn hand uit naar de ketting en riep: 'Ann, wacht even!' Hij greep mis, maar wist tenslotte toch de knop opzij te schuiven, met een kabaal dat door het hele huis echode. 'Ik kom eraan!' riep hij. 'Wacht even! Niet weggaan!'

Hij gooide de deur wijd open en bleef zelf op de drempel heen en weer staan zwaaien, met zijn ronde gezicht als een zoenoffer naar de nachtelijke buitenlucht geheven, waar een in glimmend zwart leer gestoken gestalte met een valhelm onder zijn arm hem tegemoet trad als een engel des doods.

'Ik wilde u niet laten schrikken, meneer. Echt niet, ' zei de man.

Zich aan de deurpost vastklemmend stond Smiley de indringer aan te staren. Hij was lang, met kortgeknipt haar, en uit zijn ogen sprak een onbeantwoorde loyaliteit.

'Ferguson, meneer. Herinnert u het zich weer? Ferguson. Vroeger zorgde ik voor alle transportkarweitjes voor meneer Esterhases lantaarnopstekers. '

Zijn zwarte motor met zijspan stond achter hem langs de stoep geparkeerd; de met veel zorg en liefde gepoetste vormen glansden in het licht van de straatlantaarn.

'Ik dacht dat de lantaarnopstekers waren afgedankt, ' zei Smiley, hem nog steeds aanstarend.

'Dat is ook zo, meneer. Naar alle windstreken uitgestrooid, helaas. De kameraadschap, het vuur, voorgoed verdwenen. '

'Dus voor wie werkt u dan?'

'Nou, eigenlijk voor niemand, meneer. Officieel tenminste niet, zou je kunnen zeggen. Maar ik sta wel aan de kant van de engelen, dat wel. '

'Ik wist niet dat er nog engelen waren. '

'Nee, daar heeft u gelijk in, meneer. Alle mensen zijn nu eenmaal feilbaar, zeg ik altijd maar. Vooral tegenwoordig. ' Hij gaf Smiley een bruine envelop. 'Van bepaalde vrienden van u, meneer, om het zo maar uit te drukken. Ik heb begrepen dat het iets te maken heeft met een telefoonrekening waar u wat inlichtingen over had gevraagd. We werken meestal erg prettig samen met de PTT, mag ik wel zeggen. Goedenacht, meneer. Het spijt me dat ik u heb gestoord. Zo te zien kunt u wel wat slaap gebruiken. Goede mensen zijn schaars, zeg ik altijd maar. '

'Goedenavond, ' zei Smiley.

Maar zijn bezoeker maakte nog geen aanstalten om te vertrekken — alsof hij nog op een fooi wachtte. 'Achteraf herinnert u zich mij toch wel, meneer'? Het was u alleen even ontschoten, hè?'

'Natuurlijk. '

Er was een heldere sterrenhemel, zag hij toen hij de deur weer dichtdeed. Heldere sterren die nog groter leken door de opkomende dauw. Huiverend nam hij een van Anns vele foto-albums uit de kast en sloeg het in het midden open. Ze had de gewoonte als ze een foto leuk vond om het negatief er achter te stoppen. Smiley koos een foto van hen beiden in Cap Ferrat — Ann in badpak en hijzelf nog voorzichtig helemaal aangekleed — haalde het negatief er achter vandaan en verving het door dat van Vladimir. Toen ruimde hij zijn chemicaliën en de rest van zijn spullen op en borg de afdruk weg in het derde deel van zijn Oxford Dictionary, onder de G van Gisteren. Toen maakte hij de envelop van Ferguson open en staarde vermoeid naar de inhoud. Er stond een aantal gesprekken genoteerd en het woord 'Hamburg' viel hem op, maar hij schoof de hele zaak in een la van het bureau. Dat komt morgen wel, dacht hij. Morgen is weer een nieuw raadsel. Hij stapte in bed, zoals gewoonlijk aarzelend op welke zij hij zou gaan slapen. Toen hij zijn ogen dicht deed werd hij, zoals hij al had verwacht, onmiddellijk van alle kanten bestormd door een hele horde van onsamenhangende vragen.

Waarom heeft Vladimir niet naar Hector gevraagd, vroeg hij zich voor de zoveelste maal af. En waarom had de Generaal Esterhase, alias Hector, vergeleken met de grote banken, die je je paraplu afpakten als het regende?

Zeg tegen Max dat het over de Zandman gaat.

 

Zou hij haar opbellen? Snel zijn kleren aanschieten en naar haar toe gaan, en dan worden binnengehaald als een heimelijke minnaar die weer moest verdwijnen voordat het licht was?

Te laat. Ze was al voorzien.

Plotseling voelde hij een heftig verlangen naar haar. Hij kon die lege ruimte om zich heen, die lege plek zonder haar, niet meer verdragen. Hij verlangde naar haar lachende, schokkende lichaam, als ze naar hem riep dat hij haar enige — haar beste — minnaar was en zei dat ze nooit meer iemand anders wilde: 'Vrouwen zijn wetteloos, George, ' had ze een keer gezegd, op een van die zeldzame momenten dat ze vredig naast elkaar hadden gelegen. 'En wat ben ik dan?' had hij gevraagd, en ze had gezegd: 'Mijn wet. ' 'En Haydon?' vroeg hij toen. Waarop ze lachte en zei: 'Mijn anarchie. '

Hij zag die kleine foto weer voor zich — hij stond in zijn snel vervagende geheugen gegrift, net als die kleine vreemdeling zelf. Een kleine man met een grote schaduw. Hij herinnerde zich Villems beschrijving van de kleine man op de pont in Hamburg: die plukjes haar boven zijn oren, dat doorgroefde gezicht, die waarschuwende ogen. 'Generaal, ' dacht hij chaotisch, 'wilt u uw tovenaar nog eens langssturen ?'

Misschien, dat gold voor alles: misschien.

Hamburg, dacht hij, en kwam snel zijn bed uit. Hij trok zijn kamerjas aan, ging aan Anns bureautje zitten en boog zich aandachtig over de specificatie van Vladimirs telefoonrekening, uitgewerkt in het keurige handschrift van een postbeambte. Op een vel papier noteerde hij data en gegevens.

Feit een: begin september krijgt Vladimir een brief uit Parijs die hij zorgvuldig buiten Mikhels bereik houdt.

Feit twee: rond die tijd voert Vladimir een kostbaar en voor zijn doen ongebruikelijk telefoongesprek met Hamburg, aangevraagd via de telefoniste, waarschijnlijk om later de kosten te kunnen declareren.

Feit drie: drie dagen later, op de achtste, krijgt Vladimir een telefoontje uit Hamburg — op zijn kosten. Kosten: twee pond tachtig, met daarbij de aantekening waar het vandaan kwam, hoe lang het duurde en wanneer het precies plaats vond. En het was hetzelfde nummer dat Vladimir drie dagen geleden had gebeld.

Hamburg, dacht Smiley, terwijl die dwerg van de foto hem weer voor de geest kwam. Die gesprekken uit Hamburg — op kosten van Vladimir — waren doorgegaan tot drie dagen geleden: negen gesprekken, voor in totaal eenentwintig pond. En allemaal uit Hamburg naar Vladimir. Maar wie had hem opgebeld? Wie?

Plotseling wist hij het weer.

Die figuur op de achtergrond in die hotelkamer, die veel te grote schaduw van de kleine vreemdeling, was Vladimir zelf geweest. Hij zag ze nu weer naast elkaar staan, de reus en de dwerg, allebei in een zwarte jas. Dat smerige hotel met die achtergrondmuziek en dat Schotse behang was vlak bij het vliegveld Heathrow, waar de twee mannen — zo volstrekt eikaars tegenhangers — naar toe waren gevlogen voor een bespreking, juist op het moment dat Smiley's professionele wereld was ingestort. Max, we hebben je hulp nodig, Max, geef ons een kans.

Smiley pakte de telefoon en draaide het nummer in Hamburg.

'Ja?' zei aan de andere kant een mannenstem zachtjes in het Duits. Dat ene woord maar. Toen bleef het weer stil.

'Ik wilde Herr Dieter Fassbender even spreken, ' zei Smiley. Hij noemde zomaar een naam. Duits was Smiley's tweede taal — soms zelfs zijn eerste.

'We hebben hier geen Fassbender, ' zei dezelfde stem koeltjes, na een korte pauze, alsof de man iets had nagekeken. Op de achtergrond hoorde Smiley vage muziek.

'U spreekt met Leber, ' hield Smiley vol. 'Ik moet Herr Fassbender dringend spreken. Ik ben zijn compagnon. '

Weer bleef het even stil.

'Nee, dat gaat niet, ' zei de stem neutraal na nog een pauze, en toen werd er opgehangen.

Niet een gewoon woonhuis, dacht Smiley, terwijl hij haastig zijn indrukken noteerde — de man had duidelijk een of andere lijst geraadpleegd. Maar een kantoor was het ook niet, want welk kantoor heeft nu zachte achtergrondmuziek aanstaan en is zaterdag nog om middernacht open? Een hotel dan? Dat zou kunnen, maar een hotel van enige omvang zou hem toch aan de receptie hebben doorgegeven en hem enigszins beleefd te woord hebben gestaan. Een restaurant? Nee, daar klonk het allemaal te terughoudend, te voorzichtig voor — en bovendien zouden ze dan in elk geval een naam hebben genoemd toen ze opnamen.

Niet forceren, waarschuwde hij zichzelf. Gewoon die stukjes informatie opslaan en geduldig afwachten. Maar hoe kon hij geduldig afwachten als hij maar zo weinig tijd had?

Hij ging terug naar bed met een exemplaar van Cobbetts Rural Rides en probeerde wat te lezen, terwijl hij, naast andere belangrijke zaken, bleef nadenken over zijn burgerplicht, en over de vraag hoeveel — of hoe weinig — hij Oliver Lacon eigenlijk verschuldigd was. 'Het is je plicht, George. ' Maar wie zou zich ooit naar de woorden van Lacon richten? Wie zou dat verhaal van Lacon in vredesnaam beschouwen als een definitie van wat 'des konings' was?

'Wel emigrés — geen emigrés. Wat op twee benen loopt is goed volk, wat op twee benen loopt is niet te vertrouwen, ' mompelde hij hardop. Het leek Animal Farm wel.

Hij had het gevoel alsof hij zijn hele werkende leven naar dat soort tegenstrijdige redeneringen had moeten luisteren waarmee zogenaamd grote veranderingen in de politiek van Whitehall werden aangekondigd: terughoudendheid, versobering — er was altijd wel een excuus te vinden om niets te doen. Hij had de rokken in Whitehall korter en weer langer zien worden. Hij was er bij geweest toen de buikriem moest worden aangehaald, toen hij weer wat losser kon en tenslotte toch weer strakker moest. Hij was getuige, of slachtoffer — of zelfs profeet tegen wil en dank — geweest van grillen als het lateralisme, het parallellisme, het separatisme, de operationele decentralisatie en nu dus — als hij Lacons nieuwste kronkels tenminste goed had begrepen — de integratie. En iedere nieuwe vondst was binnengehaald als het middel tegen alle kwalen: 'Nu zal het dan eindelijk lukken, nu gaat de machine pas goed draaien!'Maar al die programma's werden even snel weer overboord gezet en wat achterbleef was die vertrouwde Engelse chaos, waarin Smiley — achteraf gezien — naar zijn eigen idee steeds weer enige orde had moeten scheppen. Zelf had hij het allemaal geduldig moeten ondergaan, in de hoop dat anderen dat ook zouden doen, maar daarin had hij zich vergist. Hij had achter de schermen zitten zwoegen en zweten, terwijl onbeduidende figuren met de eer gingen strijken. Dat was nog steeds zo. Vijf jaar geleden zou hij dat soort gevoelens nooit onder woorden hebben gebracht, maar nu, na een rustige analyse van zijn eigen karakter, wist Smiley dat niemand hem ooit leiding had gegeven en dat niemand dat misschien ook kon; dat hij zich alleen liet leiden door zijn eigen gezonde verstand en zijn eigen menselijkheid. Zo was het met zijn huwelijk gegaan, en met zijn houding tegenover zijn werk: hij had zijn leven in dienst gesteld van allerlei instanties — zonder rancune, dacht hij - maar het enige dat hij er aan had o-vergehouden was zichzelf.

En Karla, dacht hij, mijn zwarte Graal.

Hij kon er niets aan doen: zijn geest bleef bezig en gunde hem geen rust. Hij staarde voor zich uit in het donker en stelde zich voor dat Karla voor hem stond; de gestalte verdween en vormde zich weer opnieuw in de bewegende schaduwvlekken. Hij zag hoe de bruine, oplettende ogen hem opnamen, zoals ze hem eens hadden opgenomen vanuit een duistere ondervragingscel in een gevangenis in Delhi, honderd jaar geleden. Ogen die op het eerste gezicht gevoelig leken, waaruit vriendschap scheen te spreken, maar die zich dan als gesmolten glas langzaam verhardden tot ze steenachtig en onverzettelijk waren. Hij zag zichzelf over de stoffige startbaan van het vliegveld in Delhi lopen, en terugwijken voor de Indiase hitte die van het asfalt af sloeg. Smiley, alias Barraclough, of Standfast, of welke naam hij die week ook maar had opgevist — hij was het vergeten. Een Smiley uit de jaren '60, in elk geval; Smiley de handelsreiziger, hadden ze hem genoemd, door het Circus belast met de opdracht de hele wereld te doorkruisen, om nieuwe voorstellen te doen aan agenten van de Centrale in Moskou die overwogen het schip te verlaten. De Centrale was aan een van zijn steeds terugkerende zuiveringen bezig indertijd, en het wemelde van Russische agenten die bang waren naar huis te gaan. Een Smiley die Anns echtgenoot was en Bill Haydons collega; wiens laatste illusies nog bestonden. Een Smiley die echter wel dichtbij een innerlijke crisis was, want het was het jaar geweest dat Ann haar hart verloren had aan een balletdanser; Haydons beurt moest nog komen.

In het duister van Anns slaapkamer beleefde hij opnieuw de ratelende, toeterende tocht in de jeep naar de gevangenis, terwijl lachende kinderen probeerden achterop te springen en een eindje mee te rijden; hij zag weer de ossekarren en de eeuwige Indiase mensenmassa's, de hutten langs de bruine oever van de rivier. Hij rook de geuren van mest en altijd smeulende vuren — vuren om maaltijden op klaar te maken en vuren om te reinigen: vuren om zich van de doden te ontdoen. Hij zag de ijzeren poort van de oude gevangenis die hem opslokte, en de keurig geperste Britse uniformen van de bewakers die tot hun knieën door massa's gevangenen waadden.

'Hierheen alstublieft, excellentie. Wilt u zo vriendelijk zijn ons te volgen, meneer?'

Eén Europese gevangene, die zich Gerstmann noemde.

Eén kleine, grijzende man met bruine ogen en een rode katoenen tuniek, lijkend op de enige overlevende van een uitgestorven priesterdom.

Zijn polsen waren geboeid. 'Maakt u alstublieft die boeien los, en breng hem wat sigaretten, ' had Smiley tegen de bewaker gezegd.

Eén gevangene, die door Londen was geïdentificeerd als een agent van de Centrale in Moskou, en die nu wachtte op zijn deportatie naar Rusland. Eén infanterist van de koude oorlog, leek het, die wist — absoluut zeker wist — dat zijn repatriëring naar Moskou betekende dat hij in een kamp zou komen, of voor het vuurpeloton, of allebei; dat iemand die in handen van de vijand was geweest, in de ogen van de Centrale de vijand zelf was geworden; of hij gepraat had of zijn geheimen had bewaard was niet van belang.

Ga voor ons werken, had Smiley tegen hem gezegd toen ze ieder aan een kant van de ijzeren tafel zaten.

Ga voor ons werken en we laten je leven.

Ga naar huis en ze laten je sterven.

Zijn — Smiley's — handen zweetten in de gevangenis. De hitte was verschrikkelijk. Neem een sigaret, had Smiley gezegd — hier, gebruik mijn aansteker maar. Het was een gouden, vlekkerig door zijn eigen vochtige handen. Er was een opdracht in gegraveerd. Een geschenk van Ann om een van haar misstappen goed te maken, Voor George, van Ann. Met al mijn liefde. Er zijn grote en kleine liefdes, zei Ann vaak, maar toen ze de inscriptie had opgegeven, had ze hem alle twee toegedeeld. Het was waarschijnlijk de enige keer dat ze dat had gedaan.

Ga voor ons werken, had Smiley gezegd. Red jezelf. Je hebt niet het recht jezelf die overlevingskans te ontzeggen. Smiley had, aanvankelijk mechanisch, maar later hartstochtelijk, de geijkte argumenten opgesomd, terwijl het zweet als regendruppels van zijn gezicht op tafel viel. Ga voor ons werken. Je hebt niets te verliezen. De mensen in Rusland die van je houden zijn al verloren. Als je terugkeert zul je het erger voor hen maken, niet beter. Ga voor ons werken. Ik smeek het je. Luister naar me, luister naar de argumenten, de filosofie.

En uur na uur had hij, tevergeefs, gewacht op enige reactie op zijn steeds wanhopiger wordende smeekbede. Op een vonk in de bruine ogen, op één enkel woord van de opeengeklemde lippen, door de flarden sigarettenrook — ja, ik ga voor jullie werken. Ja, ik zal jullie alles vertellen. Ja, ik zal jullie geld accepteren, jullie beloften en afspraken, het tweederangs leven van een overloper. Hij wachtte op het ogenblik dat de niet meer geboeide handen zouden ophouden met het rusteloze spel met Anns aansteker, voor George van Ann met al mijn liefde.

Maar hoe meer Smiley smeekte, hoe dogmatischer Gerstmanns stilte werd. Smiley dwong hem antwoorden aan te horen, maar Gerstmann stelde de vragen niet. Langzamerhand werd Gerstmanns consequentheid ontzagwekkend. Hij was een man die zichzelf had voorbereid op de dood, die liever wilde sterven door de handen van zijn vrienden dan leven in de handen van zijn vijanden. De volgende ochtend waren ze elk hun eigen weg gegaan, hun eigen lot tegemoet: Gerstmann was naar Moskou gevlogen, naar de heel kleine kans dat hij de zuivering zou overleven. Smiley was, met hoge koorts, teruggegaan naar zijn Ann en niet bepaald naar al haar liefde; achteraf beseffend dat Gerstmann niemand anders was dan Karla, de man die Bill Haydon had gerekruteerd, geïnstrueerd en begeleid, en de man die Bill in Anns bed had weten te krijgen — het bed waar hij nu in lag — om Smiley's steeds sterker wordende inzicht in Bills grotere verraad — zijn verraad aan het Circus en zijn agenten — te verdoezelen.

Karla, dacht hij, terwijl zijn ogen de duisternis inkeken, wat wil je nu nog van me? Zeg tegen Max dat het over de Zandman gaat.

Zandman, dacht hij, waarom maak je me wakker, terwijl je juist verondersteld wordt me in slaap te brengen?

Nog steeds gevangen in haar kleine Parijse appartement, alleen met haar gedachten, die haar net zo hevig kwelden als de pijn in haar lichaam, had Ostrakova niet kunnen slapen, zelfs al had ze dat gewild. Zelfs de toverkracht van de Zandman zou haar niet hebben geholpen. Ze draaide zich op haar zij, maar haar gekneusde ribben protesteerden alsof de moordenaar nog steeds zijn armen om haar heen had om haar onder de auto te gooien. Ze probeerde op haar rug te liggen, maar de pijn in haar stuitbeen maakte haar bijna misselijk. En als ze op haar buik ging liggen deden haar borsten net zo'n pijn als toen ze geprobeerd had Alexandra te voeden in de maanden voordat ze haar had verlaten; ze haatte ze.

Het is een straf van God, hield ze zichzelf voor, maar zonder veel overtuiging. Pas tegen de ochtend, toen ze weer in Ostrakovs leunstoel zat, met zijn pistool op haar knieën, verloste de nieuwe dag haar voor een paar uur van haar gedachten.